Marijke Arijs (1961) is literair vertaalster en criticus. Sinds 1992 recenseert ze Spaanse en Franse literatuur voor De Standaard. Ze vertaalde onder meer werk van Amélie Nothomb, Charles-Joseph de Ligne, Olivier Rolin en Françoise Sagan. In 2010 werd ze bekroond met de Prix de la traduction littéraire de la Communauté française. Ze was jurylid voor de Academica Debutantenpijs, de Prijs der Nederlandse Letteren en de Libris Literatuurprijs.
Nr 1.
Eind 2011 verscheen De elf van Pierre Michon in vertaling. Een uitstekend excuus om het magnum opus van deze woordkunstenaar nog eens ter hand te nemen. Zijn debuutroman is inmiddels uitgegroeid tot een cultboek, een klassieker, een tijdeloos meesterwerk. In Vies minuscules (1984), oftewel Roemloze levens (vertaald door Rokus Hofstede, Van Oorschot, 2001), schetst de schrijver de portretten van acht eenvoudige dorpelingen uit zijn geboortestreek. Hun levensloop wordt te boek gesteld in een exuberante, onwaarschijnlijk rijke taal, zodat ongeletterde keuterboertjes, drankzuchtige geestelijken en dorpsgekken worden omgetoverd tot ware heiligen, martelaren en helden. Zo krijgen hun banale levens zin, en dat van Michon in één moeite door. De breed uitwaaierende zinnen, het verrassende woordgebruik, het bezwerende ritme en de lyrische, uitbundige toon zijn adembenemend mooi. Dit is stevige, poëtische kost van de bovenste plank. Aanbevolen lectuur voor verstokte romantici en literaire fijnproevers.
Nr 2.
Wie dacht dat Chilenen alleen turven à la 2666 van Roberto Bolaño produceerden, kent Alejandro Zambra nog niet. Zijn debuut, Bonsai, telt nog geen negentig bladzijden en zijn derde roman is niet veel omvangrijker. Manieren om naar huis terug te keren (vertaald door Luc de Rooy, Karaat) gaat over zijn eigen generatie, die opgroeide in het Chili van Augusto Pinochet. Dit is niet het verhaal van de moordenaars en ook niet dat van de slachtoffers, maar dat van een jongetje uit een doodgewoon middenklassegezin dat zich niet met politiek bemoeide. Het is de eerste keer dat de geschiedenis op deze manier wordt verteld. Zambra heeft stevig uit de metaliteraire trukendoos geput, maar met postmoderne flauwekul heeft dat gelukkig niets te maken. De auteur wilde alleen de autoriteit van de verteller in vraag stellen: ‘De vraag is wiens verhaal dit is, van de ouders of van de kinderen. Wie heeft het recht om het te vertellen?’ In dit trefzekere, uitgepuurde proza wordt een intens weemoedige sfeer opgeroepen.
Nr 3.
Met stip het meest verrassende debuut van het voorbije jaar: La déesse des petites victoires van Yannick Grannec (Anne Carrière). In deze lijvige roman vertelt Adèle Gödel honderduit over haar ongelukkige huwelijksleven met de beroemde wiskundige. Kurt Gödel was er eentje met een gebruiksaanwijzing. De man had depressieve neigingen en psychotische trekjes en is uiteindelijk knettergek aan zijn eind gekomen. In één moeite door vertelt de schrijfster het verhaal van de genieën die ten tijde van het nazisme uit Mitteleuropa naar de Verenigde Staten zijn geëmigreerd en in Princeton zijn neergestreken. Onder hen waren de vaders van de atoombom en pioniers van het informaticatijdperk. Gödel, Turing, Von Neumann, Pauli, Einstein en Oppenheimer, maar ook Hermann Broch en Thomas Mann zijn van de partij. De personages voeren geleerde gesprekken over wiskunde, filosofie en psychoanalyse. De onvolledigheidsstellingen van Gödel, het uitsluitingsprincipe van Pauli, de continuümhypothese van Georg Cantor en de Daseinsanalyse van Binswanger worden zo uitgelegd dat iedereen ze kan behappen, en de schrijfster vergeet ook de huishoudelijke beslommeringen, de Apfelstrudel en de Sachtertorte niet. Er is, kortom, voor elk wat wils. De vertaling verschijnt in de loop van het jaar bij De Arbeiderspers.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten