Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

dinsdag 30 april 2013

Alina (5)

Monokini

Alina kijkt over de rand van haar boek. Loopt daar iemand of beeldt ze zich dat in?
Toen ze aankwam was het strand leeg. Alleen in de zee, voorbij de branding, had ze mensen gezien maar die zwommen zo ver weg dat ze geen gêne voelde toen ze het bovenstuk van haar bikini losknoopte. Hoe bevrijdend is het om huid die elke dag door minstens twee lagen stof wordt ingepakt bloot te stellen aan de eerste zomerzon! Hoe plezierig beroert de bries haar borsten! De wind komt uit de richting van een gedaante die, dat ziet ze nu, snel naderbij komt. In het tegenlicht kan ze niet onderscheiden of de wandelaar een man of een vrouw is. Wat maakt het ook uit? Net als de anderen is het natuurlijk een zwemmer. 
Ze richt haar ogen weer op het boek.

De wandelaar blijkt al vlakbij als ze opkijkt. Het is een man. Hij staart voor zich uit. Zal ze het boek over haar boezem leggen? Anderzijds, als ze haar borsten nu bedekt, vestigt ze zijn aandacht dan niet op haar naaktheid? Dan nodigt ze hem toch uit om naar haar te kijken?
Het beste is, besluit ze, te doen alsof er niets aan de hand is. Van achter haar zonnebril observeert ze de wandelaar. Wanneer hij op een vijftal meter is genaderd, wendt hij zijn ogen af en fixeert hij de zee. Ze lacht om haar waanbeelden. De man, op leeftijd en deftig gekleed, zou haar vader kunnen zijn.

Nadat ze nog een bladzijde heeft gelezen, smeert ze zich in met zonnebrandolie. Ze inspecteert haar buik. Alle nuances tussen roomwit en bruin zijn op haar bovenlijf terug te vinden. Waarom zou iemand dit willen zien? Ze stopt de zonnebrandolie weg en neemt haar boek. Van de andere kant van de strand komt iemand haar richting op. Het is dezelfde man. Hij keert waarschijnlijk naar huis terug.

Deze keer onderbreekt Alina haar lectuur pas als hij haar voorbij loopt. Hij kijkt voor zich uit alsof ze niet bestaat. Ze ziet het ongelovig aan. Toen hij zo-even voorbijkwam en wegkeek, wilde hij misschien zijn discretie bewijzen ofwel was hij in beslag genomen door een plotse beweging in de zee, een bijzondere golfslag of de schaduw van een school vissen. Dat wil ze gerust aannemen, maar dat was toen. 
Nu, denkt Alina, maak ik deel uit van zijn blikveld. Op dit strand zijn hij en ik de enige mensen, wat hem met mij verbindt. Op zijn minst moet hij erkennen dat ik behoor tot dezelfde soort, maar kijk hoe hij me negeert! Hij doet alsof ik een object ben, een oninteressant stuk drijfhout of een gebroken schelp. Erger zelfs, zijn attitude drukt mannelijke suprematie uit. Wil hij me in een bepaalde positie duwen, leeft hij misschien nog in een tijdperk waar de vrouw ondergeschikt was?

Ze steekt haar tong uit naar de rug van de wandelaar en voelt hoe de verontwaardiging fronsen en plooien legt in haar gezicht. Als hij zich zou omdraaien om naar haar te kijken, wat ze zeer onwaarschijnlijk acht, zou hij schrikken.

In werkelijkheid is het niet de wandelaar maar Alina die schrikt. De man maakt op dat ogenblik namelijk rechtsomkeert. Hoewel ze zich gauw weer naar het boek toekeert, laten haar ogen de wandelaar niet los. 
Heeft hij iets laten vallen? Als hij maar niet denkt dat zij, de onzichtbare vrouw, hem zal helpen. Te zien aan de manier waarop zijn blik over het strand zwalpt lijkt het alsof hij iets kwijt is, iets dat zich in haar buurt bevindt want zijn ogen cirkelen om haar badlaken heen. Ze blijven niet rusten op haar lichaam, neen, zijn blik raakt haar slechts even aan, kaatst terug en maakt dan een soort sprong. Ze houdt het boek opzij zodat ze de beweging ongezien kan observeren. De wandelaar is nu vlakbij. Daar komen zijn ogen weer. Hoe ze in hun kassen draaien! Ze lijken bijna de welving van haar borst te weerspiegelen. Op het hoogste punt van de boog gaan zijn wenkbrauwen omhoog, alsof hij haar tepel wil markeren. 
Deze man, denkt ze, is niet alleen prehistorisch in zijn visie over de vrouw, maar hij gedraagt zich ook als een macho.

Ze besluit hem te negeren en leest enkele paragrafen, maar haar hoofd is niet bij het verhaal. Hoe kan ze zo stereotiep denken? Kijk die man nu weg wandelen. Hoe voornaam is zijn stap, en tegelijkertijd, door die lichte kromming van zijn rug, op een bepaalde manier nederig. 
Die houding is misschien schijn, maar Alina die de mensheid goedgezind is geeft de man het voordeel van de twijfel. Waarom zou hij geen kunstenaar zijn, een schilder of een beeldhouwer, die haar boezem straks in de beslotenheid van zijn atelier wil reproduceren en om die reden alvast luchtschetsen maakt? Of een schrijver die spontaan de ronding van haar borsten uitbeeldt om de zinnen te illustreren die in zijn hoofd opwellen?

De hypotheses zijn allemaal aannemelijk, denkt ze terwijl ze met haar ogen de wandelaar volgt. Hij keert nu op zijn passen terug. Zijn houding is veranderd. Hij kijkt naar de omgeving alsof hij deze nooit eerder heeft gezien, alsof het strand, de duinen, de pijnbomen nieuw voor hem zijn. En hoe hij naar het water staart! Je zou denken dat hij voor het eerst in zijn leven de zee ziet… Zelfs de zon en de hemel lijken hem te verbazen. Zou hij een acteur zijn, vraagt Alina zich af, en oefent hij een rol in? Doet hij een buitenaards wezen na, dat bij toeval op aarde is beland? Een gelukkig toeval want onze planeet staat hem aan, kijk maar naar die gulzigheid in zijn ogen, je zou haast geloven dat hij het strand wil verslinden. 

Pas als hij vlakbij is ziet Alina dat zijn blik cirkels beschrijft die convergeren naar één punt, twee punten om precies te zijn, waar zijn ogen zich aan vastzuigen. Ze wil niet weten wat deze man van plan is. Ze springt op, glijdt in haar jurk, propt het badlaken en het boek in haar tas en loopt weg. 
Achter haar is niets te horen. Hij is natuurlijk zo’n type dat zijn prooi in stilte volgt. De gretigheid waarmee zijn ogen haar boezem omhelsden laat weinig aan de verbeelding over. Ze klimt de duinen op die het strand van de weg scheiden. Op het hoogste punt, voor ze naar de auto afdaalt, kijkt ze om.

De man wandelt nog altijd over het strand, weg van de plek waar zij lag. Alina kijkt hem na. Ze zou opgelucht moeten zijn, maar dat is ze niet, opluchting lijkt haar zelfs onrechtvaardig nu ze de wandelaar terugziet, hoe hij met gebogen schouders langs de vloedlijn strompelt.

Laurence De Craene, Monokini, 2013.
Linosnede.


Het vorige avontuur van Alina leest u hier.

dinsdag 23 april 2013

Alina (4)

De jurk

Er wordt aan de deur gebeld. Alina is in de slaapkamer een nieuwe rode jurk aan het passen. Zodra ze het kledingstuk zag, wist ze dat het voor haar was gemaakt. Vroeger zou de zaak in tien minuten beklonken zijn, maar nu ze niet meer werkt probeert ze haar kooplust te temperen.
Het uitstel had vijf uur geduurd. Intussen had ze de winkelstraat verscheidene keren afgewandeld, twee cappuccino’s gedronken, ketens bezocht waar je voor de prijs van de rode cocktailjurk vier outfits vindt, alles tegen beter weten in.

De deurbel klinkt opnieuw, hard en aanhoudend nu. ‘Ofwel is het een schoolmoeder ofwel een van de buren,’ mompelt Alina. Ze houdt de slippen van haar japon op als bij een baljurk en loopt naar de hal. 
Met een zwaai trekt ze de deur open. ‘Een goede morgen!’ Ze sluit haar ogen en maakt een buiging. 
Dat haar vermoeden verkeerd is merkt ze als ze zich opricht. Ze ziet drie paar benen in gescheurde spijkerbroeken en vuile gympen en, hoger, T-shirts met het opschrift Reiniging Vetbakken en Beerputten

‘Mevrouw Condurro?’ vraagt de kleinste van de drie mannen op de drempel. 
Ze knikt. Ze hoopt dat ze niet rood aanloopt. Het is nu te laat om andere kleren aan te trekken. Moet ze zich verontschuldigen? 
‘We hebben een afspraak om kwart over negen,’ zegt de man. 
‘Klopt,’ zegt ze. ‘Kwart over negen, Reiniging Vetbakken en Beerputten.’ Die mannen moeten niet weten dat ze niet op de hoogte is. En het kan perfect dat ze altijd cocktailjurken draagt. 
‘Kunnen we met de vetbak beginnen?’ 
‘De vetbak…’ Alina glimlacht. Is dit woord ooit al uitgesproken door iemand in galakledij? ‘De vetbak is een goed idee.’ 
‘We halen ons materiaal,’ zegt de kleinste van de ploeg. 
Die jurk is prima, besluit ze terwijl ze toekijkt hoe de mannen naar de tankwagen lopen die op de oprit staat. Het oog wil ook wat, zeker in deze sector. 

De frontman komt terug met een soort koevoet. Zijn compagnons staan bij de tankwagen en rollen een zwarte plastic slang van een katrol. 
‘Komt u maar binnen,’ zegt Alina die geen idee heeft van waar de vetbak zich bevindt. 
‘Kunnen we ook achterom?’ vraagt de frontman. 
‘Natuurlijk… Volgt u mij.’ 
Bij de achterkant van het huis lopen de mannen van Reiniging Vetbakken en Beerputten Alina met gedecideerde pas voorbij. Ter hoogte van de keuken houdt de ploeg halt. De frontman wroet met zijn voet in het grind. Een roestig luik wordt zichtbaar. 
Alina komt dichterbij. Jarenlang heeft ze over deze plek gelopen zonder te beseffen dat hier iets onder ligt! 
‘Die goede oude vetbak…’ Ze spreidt haar armen zodat haar vleugelmouwen open waaieren. Omdat het effect spectaculair is herhaalt ze het gebaar. 
‘Oud is ie wel,’ zegt de frontman. Met de koevoet wrikt hij het luik los. ‘Oud… of al jaren niet meer geleegd.’ 
Alina zet een pas naar voren en loert de vetbak in. Ze ziet een rooster en daaronder een vloeistof. Nou ja, vloeistof… het lijkt meer op een brij. Op het oppervlak glinstert een spiegel van vetogen. Er drijven een soort bollen in. 
Ze hurkt neer en knijpt haar neusgaten dicht. Ze herkent de resten van een gehaktschotel die ze twee dagen geleden heeft bereid. 
Een van de mannen laat de slang in het goedje neer. Er klinkt een luid geslurp. In enkele seconden is de put leeg. 
‘Nog even spoelen,’ zegt de frontman. ‘Kunnen we uw tuinslang gebruiken? 
‘Ik doe het wel,’ zegt Alina. 
‘Maar…’ 
‘Ik sta erop.’ Ze draagt dan wel een cocktailjurk maar ze moeten niet denken dat ze een decorstuk is. In een wip is de put schoongespoten. Ze richt de waterstraal op de zoom van haar jurk. Daar zit een vlekje. Intussen laat de frontman de slang nogmaals in de vetbak. Het zuigend geluid weerklinkt opnieuw. Daarna schuift hij het luik over het gat. 

De geur van de vetbak is niets vergeleken met die van de tweede put die Reiniging Vetbakken en Beerputten opent. Deze bevindt zich in het gras rond de plataan, onder een gladde steen waarop de kinderen vaak met hun autootjes spelen. 
Alina probeert de stank weg te waaien met haar vleugelmouwen, maar dat maakt het erger. Ze heeft plots zin om de jurk aan de plataan te hangen en in ondergoed door de tuin te rennen. 
De frontman en zijn kompanen staan over het gat gebogen. 
Alina loopt naar hen toe. Ze ademt door haar mond. ‘U en ik, de buurman, de president… we zijn allemaal dezelfde,’ zegt ze.
Ze kan nu met zekerheid zeggen dat haar gezicht even rood ziet als haar jurk. ‘Misschien merken jullie een verschil, maar ik in elk geval niet…’ Ze lacht naar de frontman maar hij staart naar de grond. De put blijkt tot de rand toe gevuld. 
‘We wonen hier met vier personen,’ haast ze zich. ‘Mijn zonen zijn nog maar vijf jaar maar wat die kinderen kunnen eten! De stokbroden die hier elke dag geconsumeerd worden!’ 
Haar woorden gaan verloren in een krachtig geslurp. 
‘U bent weer goed voor drie jaar,’ zegt de frontman als hij haar de factuur overhandigt. 

Nadat de tankwagen van Reiniging Vetbakken en Beerputten is weggereden, gaat Alina naar binnen. In de slaapkamer inspecteert ze de zoom van haar jurk. De vlek is verdwenen. Voor de spiegel draait ze om haar as. De rok bolt hoog op. Pas als de spiegel en de hele kamer beginnen te tollen, laat ze zich op het bed vallen. Ze trekt de jurk over haar hoofd, vouwt hem voorzichtig op, legt het bonnetje erop en stopt alles in de winkeltas.

Laurence De Craene, De jurk, 2013.
Linosnede.


Het vorige avontuur van Alina leest u hier.

dinsdag 16 april 2013

Alina (3)

De dwergooruil

Het is begonnen met het opsteken van de wind, een bries van over de zee die de wolken heeft verjaagd. De sneeuw is van de bergen gesmolten en in enkele dagen is het kale gazon veranderd in een perk vol bloemen.
Ook Alina’s gemoedsgesteldheid heeft een metamorfose ondergaan. Het bloed stroomt door haar aderen met de kracht van het gletsjerwater dat door de bergrivieren kolkt. Ze heeft de ramen en deuren opengezet, de donsdekens en winterjassen gewassen, de vloeren geschrobd en de administratieve stapel weggesorteerd die de winter heeft opgehoopt. Maar ondanks alle activiteit blijft de rusteloosheid duren.

Alina kan het niet verklaren tot ze het geluid hoort, op een dinsdagavond. Ze ligt al in bed. Elf uur drieëntwintig, leest ze op haar horloge. De klank is hoog en houdt kort aan. Daarna is het secondelang stil, dan begint het opnieuw. Als op commando ontspant Alina’s lichaam zich. Het besef dringt tot haar door: ze wachtte op de uil.
Ze heeft de uil nog nooit gezien, maar hij was er al toen ze drie jaar geleden in het huis kwamen wonen. Elke avond klonk die vreemde roep. Van de buurman kwam ze te weten dat het de dwergooruil was, otus scops, een van de kleinste uilen ter wereld. Toen ze de vogel op foto zag (grijs, niet groter dan een merel, met donzige veren), had ze hem direct sympathiek gevonden. In oktober was het geluid opgehouden. Ze had gelezen dat hij in de winter naar Afrika migreerde.

In het donker tast Alina naar haar trui; die trekt ze boven haar nachthemd aan. Ze sluit de slaapkamer en loopt op haar tenen naar de keuken. Via de achterdeur gaat ze naar buiten. De maan hangt als een lamp aan de hemel en laat een zilveren licht over de tuin neer. Alina rent van schaduwplek naar schaduwplek tot ze onder de eik staat. Het blijft een poos stil, dan is het geluid daar. Ze spitst haar oren. De klank is helder en komt van dichtbij, maar niet uit haar tuin.

Zonder aarzelen klimt ze over de schutting. Op haar tenen sluipt ze door het gras. Af en toe blijft ze staan om te luisteren. Het geluid lijkt van het terras te komen. Daar, in de schaduw van een oude plataan, gebruiken de buurman en zijn vrouw ’s zomers de maaltijden. Alina voelt de adrenaline door haar lijf jagen. Om geen risico’s te nemen legt ze de laatste meters kruipend af. Aan de voet van de plataan zit ze gehurkt, met haar rug tegen de stam.

Het duurt meer dan een minuut voor het geluid opnieuw klinkt. Met gesloten ogen luistert ze. Bij elk nieuw canto doorvoert een rilling haar als een echo. Hoe groot is het genot deze klanken opnieuw te horen!
Ze drukt haar handpalmen tegen de schors van de plataan. Te weten dat de uil op een tak boven haar zit, dat zijn klauwen zich vastklampen aan dezelfde bast waartegen zij leunt! Zij en de uil, ze zijn ledematen van deze boom, verbonden door zijn sappen. Een merkwaardige sensatie bevangt haar. De haartjes op haar armen en benen gaan rechtop staan, ze voelt zich licht in haar hoofd en heeft overal jeuk. In haar borstkas begint iets te zwellen. Het zwelt en zwelt tot het ondraaglijk wordt. De kreet die aan Alina ontsnapt is kort en schril.

Het antwoord laat niet op zich wachten. In de roep van de uil bespeurt Alina een frivole noot die er tevoren niet was. Ze antwoordt.
De flirt blijft minutenlang duren. Nu eens repliceren die twee direct, dan weer dagen ze elkaar uit met lange stiltes. Naarmate de spanning stijgt krijgt Alina’s euforie een scherp randje. Dichter dan dit kan ze het uil-zijn niet benaderen, en hoe langer ze zingt, hoe groter het besef wordt van haar menselijke beperking.

Wanneer in het huis een licht aanknipt, staken de uil en Alina hun spel. Ziet ze daar iets uit de kruin van de plataan opvliegen of is het haar verbeelding?
Veel tijd om te kijken heeft ze niet. Ze is al over de schutting gesprongen wanneer de buurman op zijn terras verschijnt. Op handen en voeten kruipt ze naar de achterdeur. Voor ze binnengaat, roept ze nog één keer.

Laurence De Craene, De dwergooruil, 2013.
Linosnede.


Het vorige avontuur van Alina leest u hier.

vrijdag 12 april 2013

De kloof


Het was maandagavond en ik stond op het bovendek van een 33 meter-jacht in de haven van Cannes te praten met een documentairemaker.
‘Mannen zijn zo,’ zei hij op een toon die geen tegenspraak duldde. Hij wees naar de groepjes rond ons, heren in donkere pakken met roze of gele overhemden.
‘Die en die en die,’ zei hij. ‘De bakker, de bankier, de leraars op de school van je kinderen. Iedereen! Priesters? Heel zeker! Je man of je vriend? Ook.’

De kwestie betrof de dames die de avond opleukten, actrices van een welbepaald genre betaaltelevisie. Er waren er drie. Ze droegen nauwe jurken die vlak onder hun billen ophielden en hadden boezems die buitenaards waren van volume en toch de zwaartekracht tartten, waardoor je er wel naar moest kijken, ze zogen ieders blik aan, ook die van de vrouwen in het gezelschap, er was een dame uit een Balkanstaat die me had toevertrouwd dat ze er heel graag aan wilde voelen omdat ze zich afvroeg of ze hard of zacht waren.

De vrouwen keken uit nieuwsgierigheid en uit ongeloof, maar in het geval van de mannen speelde lust, beweerde de documentairemaker, en dat was volgens hem ook de reden dat alle, werkelijk alle mannen naar porno keken.

Ik hoorde hem spreken en knikte af en toe. Ze lijken op vleestomaten, dacht ik, even zwaar en stevig als de variant «cœur de bœuf » maar zonder de voor deze soort kenmerkende bulten en onregelmatigheden, exclusieve tomaten dus, die in de supermarkt veel aandacht trekken maar weinig kopers door hun exorbitante prijs maar die het in een primeurzaak uitstekend doen.

Terwijl ik mijmerde over dit beeld, vroeg ik me af hoe Josep Maria de Sagarra ze zou hebben beschreven. Hij zou natuurlijk iets origineler hebben gevonden want zelfs de eenvoudigste zaken goot hij in verrassende, formidabele beelden. Ik was nog doordrongen van Knoflook en pekel, zijn tweede en voorlaatste roman, die in 1928 verscheen toen hij vierendertig was, over een priesterstudent die tijdens de zomervakantie verliefd wordt op het mooiste meisje van zijn dorp en aan die liefde ten onder gaat, een triest verhaal dat een feest is om te lezen omwille van die taal die uitbundig en overdreven is en waarnaast het kale schrijven van tegenwoordig verbleekt.

Ik dacht aan de keren dat ik hardop had gelachen om de beelden die Josep Maria de Sagarra me had opgedrongen, gedurfde en vergezochte vergelijkingen en metaforen die z’n proza bij momenten iets surrealistisch geven en de Catalaanse schrijver maken tot een Salvador Dalí van de letteren, en intussen luisterde ik naar de documentairemaker die nu zei dat de meeste mannen het niet toegaven, maar dat ze sowieso naar porno keken, het was een zekerheid.

Ik knikte nog altijd, niet omdat ik hem gelijk gaf, ik vermoedde dat de realiteit genuanceerder was dan hoe hij die afschilderde, ik durf zelfs stellen dat ik dat gewoon wist, al kon ik het niet met honderd procent zekerheid zeggen, niet zolang ik zelf geen man werd. Ik knikte omdat ik geen zin had in de discussie.

De documentairemaker glimlachte breed, mijn reactie viel in goede aarde.
‘Ik ben geïnteresseerd in de kloof tussen wat mensen denken en wat mensen doen,’ zei hij. ‘Daarover gaan mijn documentaires eigenlijk allemaal.’

Knoflook en pekel, Menken Kasander & Wigman Uitgevers, 215 p. Een recensie kunt u lezen op cobra.be.

dinsdag 9 april 2013

Alina (2)

Telefoon

De telefoon gaat. Zou het? denkt Alina. Ze zet haar strijkijzer in de houder naast de plank. Stefano kan het niet zijn; hij belt altijd naar haar mobieltje. De school? Die belde eergisteren nog. Matteo had zijn hoofd gestoten, niets ernstigs, maar kon hij ‘s middags thuisblijven? De directrice formuleerde het als een vraag, maar Alina interpreteerde het als een bevel. Sinds ze niet meer werkt ligt dit soort zaken gevoelig.

Op haar naaldhakken loopt ze naar de buffetkast. ‘Het zal een van de schoolmoeders zijn,’ zegt ze halfluid. Die woorden zijn een afleidingsmanoeuvre. Haar horloge meldt kwart over drie; dit is het tijdstip. Het tijdstip waarop zij bellen. ’s Avonds kan ook, maar dan is Stefano thuis.
‘Kom je op de koffie?’ zingt ze. ‘Ga je mee naar Ike-ha? A-ha-li-na, ga je mee?’ Ze maakt een opwaartse heupbeweging. Sinds ze een documentaire heeft gezien over Nesri Topkapi, oefent ze het buikdansen elke ochtend voor de spiegel in de slaapkamer. Vorige week betrapte Stefano haar. ’s Avonds bracht hij de cd mee. Ze hadden het buikdansen in bed vervolgd.
Alina grijpt het telefoontoestel. “Anonieme beller”, meldt het display. Ze loopt naar het bureau. Ze wacht nog twee rinkels. In principe werkt vier ook want ze wachten minstens acht rinkels (dat is een algemeen voorschrift, ze heeft het zelf gevraagd, aan Energizon Isolatie was dat), maar ze wil geen risico nemen. In de bureaukamer zakt ze in Stefano’s Chesterfield en drukt op de groene knop.

‘Mevrouw Condurro?’
‘Mevrouw Condurro hebt u aan de lijn.’
‘Mevrouw Condurro! Laat ik me voorstellen. Ik ben Xavier Delbon van Modern Seating Solutions. We doen een…’
‘Goedemiddag Xavier,’ onderbreekt Alina.
‘Goedemiddag mevrouw Condurro. We doen -’
‘Zegt u maar Alina.’
‘Pardon?’
‘U mag me Alina noemen.’
‘Ach... Ja. Ik ben Xavier Delbon van Modern Seating Solutions.’
‘Dat heeft u al gezegd.’ Alina schuift naar het puntje van de zetel. Ze slaat haar benen over elkaar. ‘U heeft een bepaalde reden om me te bellen?’
‘Inderdaad. We -’
‘Ik luister.’
‘Ik ben… U kent Modern Seating Solutions?’
‘Helaas niet, maar u kunt daar misschien verandering in brengen?’ 
‘Zeker, mevrouw Condurro.’
‘Alina,’ verbetert ze, maar hij is weer aan het praten. Snel en helder. Als je dit in muziek zou omzetten, denkt ze, dan krijg je Eric Satie.
‘Modern Seating Solutions, kortweg MSS, speelt in op een trend in de hedendaagse samenleving. De tijd van het gezamenlijk televisiekijken is voorbij. Wat doen families ’s avonds? Computeren! Terwijl u uw sociaal netwerk updatet, maakt uw echtgenoot via mail een afspraak met een zakenrelatie en spelen zoon en dochter op de Nintendo DS. Is dit een slechte evolutie? Welnee.’

Alina wrijft haar kiezen over elkaar. Dat heeft ze met retorische vragen. Die aanpak is verouderd.
‘Het enige probleem,’ gaat hij verder, ‘is dat dit afstand creëert. Mijnheer zit in zijn werkkamer, u bent in de woonkamer, zoon- en dochterlief trekken zich terug in de speelkamer… Niet omdat ieder gezinslid per se alleen wil zijn, maar omdat ieder van u in de buurt wil zijn van een stopcontact. De computers moeten gevoed worden! Welnu. Dit heeft MSS voorzien. MSS is marktleider in het segment van de geïntegreerde zitoplossing. Wij bieden de klant een groot gamma sofa’s aan, van één- tot vierzit, leer of stof, maar wat ons van de concurrent onderscheidt is het ingebouwde stopcontact. Een per zitplaats.’
Ze heeft zelden zoveel zinnen gehoord zonder één adempauze.
‘Het is heuglijk nieuws dat wij u vandaag melden. Wat zegt u hierop, mevrouw Condurro?’ 
‘Alina.’
‘Alina.’
Ze glimlacht. ‘Ik vroeg me af…’
‘Natuurlijk. U bent bekommerd om het esthetische aspect? Dat begrijpen wij. Het spreekt voor zich dat elk stopcontact via een ritssysteem onzichtbaar kan worden gemaakt. Wat zegt u hierop, mevrouw… pardon, Alina?’
‘Wat mijn mening is?’
‘Ja.’
‘Xavier?’
‘Ja?’


De tweede “ja”, constateert Alina, is een korte ja. Een niet-professionele ja. Het pantser is doorprikt. Nu is er geen weg meer terug. ‘Hoe oud ben je?’ vraagt ze.
‘Ik?’
‘Ja.’
‘Eenendertig.’
‘Getrouwd?’
‘Nee… een vriendin, dat wel.’
‘Kinderen?’
‘Nog niet. Maar… wat-’ 
‘Je hebt misschien…?’ Alina rekt de laatste lettergreep. Daarna zwijgt ze.
‘Misschien wat?’
‘Heb je een hobby, Xavier?’
‘Een hobby? Euh… fietsen? Fotografie…’
‘Houd je van je baan, Xavier?’
‘Ja.’
‘Ja?’
‘Het brengt brood op tafel, tenminste als ik klanten vind.’
‘Brood is belangrijk.’
‘Daar zeg je iets.’
‘Persoonlijk vind ik je moedig,’ zegt Alina.
‘Moedig?’
‘Jazeker.’ Ze gaat voor het raam staan. Daar ligt de vallei, het buurdorp, de bergen, erachter de zee. De wereld. Zoveel plaatsen, zoveel mensen en overal gebeurtenissen.
‘Als je denkt aan het gesnauw, de scheldwoorden, de keren dat het gesprek afgebroken wordt…’
‘Dat ook, maar ik bedoel -’
‘Weet je wat het ergst is?’
‘Wat dan?’
‘Stel, je hebt een recordlengte gehaald. Meer dan vijf minuten. Om je een idee te geven, de kans op vijf minuten is twee procent. Je bent goed bezig en dan klinkt plots de kiestoon. Gesprek over. Wat halen ze zich in hun hoofd, denk ik dan. Telemarketeers zijn ook maar mensen.’
‘Xavier, luister,’ zegt Alina bedaard. Ze wacht twee tellen. ‘Jij en je collega’s zijn helden. De helden van de eenentwintigste eeuw. Jullie bereiken woonkamers die voor ieder ander gesloten blijven. Jullie doorbreken de monotonie van zoveel mensenlevens. Soms spreek jij – ja jij, Xavier – met mensen die niets meer van het bestaan verwachten. Die alleen nog denken aan het eind. Als op dat ogenblik een montere jonge stem hun gedachtegang doorbreekt, kan alles veranderen. Jullie zijn balsem op de eenzaamheid. Jullie...’ Ze zwijgt. Aan de andere kant van de lijn klinkt het gegons van stemmen.
‘Kuilweg 7 was dat, mevrouw Condurro?’
‘Kuilweg 7, dat hebt u goed begrepen, mijnheer Delbon,’ zegt Alina.
‘Dat staat genoteerd.’
‘Goed.’
‘Wij danken u, mevrouw Condurro. U hoort van ons.’

Alina drukt op de rode knop. In de woonkamer zet ze de telefoon op zijn plaats. Ze loopt naar de strijkplank. Haar horloge wijst drie uur dertig aan. Over een half uur eindigt de schooldag. Het traject van het huis naar de schoolpoort? Vijf minuten. Het hoeslaken? Drie minuten. Dat betekent dat er tweeëntwintig minuten overblijven, genoeg voor een donsovertrek en vier kussenslopen. Ze brengt het strijkijzer naar de hoek van het hoeslaken. Het hete ijzer zweeft boven het katoen, dan keert het terug naar de houder. Alina bukt zich. Links, rechts, klaar. Ze draait om haar as en zwaait haar rechterarm à la Nesri Topkapi de lucht in. Het is een wonderbaarlijk zicht, een stel vliegende naaldhakken.

Laurence De Craene, Telefoon, 2013.
Linosnede.

Het vorige avontuur van Alina leest u hier.

vrijdag 5 april 2013

Russische vertaling


Op het terras van Le Claridge stonden mannen in maatpak te praten en te telefoneren. De ruiten van het café waren beslagen. Ik drentelde op straat, belde het nummer dat ik had gekregen. Een man kwam naar buiten. Ik ben David, zei hij. Hij nam me mee naar een prefab gebouw waar ik mijn naam moest opgeven en een badge kreeg. Daarna liepen we naar de kade die toegankelijk was via een ijzeren draaideur, bewaakt door twee veiligheidsagenten. Ze controleerden mijn badge, ik mocht door.

Een rode loper was over de kade uitgerold. Voor de boten hingen spandoeken met klinkende, cursief gedrukte namen. We liggen op het eind, zei David. We kwamen voorbij hoge tafels met dienbladen vol hapjes en gebak, alles onaangeroerd. Op de jachten waren tafels gedekt met gesteven linnen, kristal en verse snijbloemen. In de zijgalerijen stonden bemanningsleden te roken. Zo liepen we tot ver op de kade tot David ten slotte halt hield voor een hoog, glanzend wit motorjacht. Hier is ze, zei hij, vierenveertig meter, drie-deks. Hij bleef een tijd eerbiedig naar de boot kijken.

De eerste gasten arriveerden rond zessen. Ze begaven zich naar het middendek, waar de dj en de barman zich hadden geïnstalleerd. Op een kwartier tijd was de boot vol. Er hing een gemoedelijk sfeertje. De mensen praatten, dronken een glas, aten een schijf chorizo of een zalmcanapé, vervoegden dan weer een andere groep. Ondertussen viel een mooi wisselend licht over de haven waardoor het zicht op Le Suquet, de Croisette en de eilanden kon doorgaan voor een briefkaartpanorama.

Af en toe kwam David iets vragen. Of ik de glimlachende man in het blauw gezien had want dat was de baas die alles betaalde, of ik die en die al had genomen, of ik het van achter de draaitafel had geprobeerd. Ik schikte me naar zijn wensen. Tegen half negen werd de bar gesloten en de muziek stopgezet. De bemanning ruimde de aperitiefborden weg en dimde het licht. Drie vierde van de gasten vertrok terstond naar een ander feestje, de anderen bleven op het donkere dek staan met een leeg glas en verlieten de boot pas toen ze inzagen dat er echt niets meer te krijgen was.

In enkele minuten was het jacht weer brandschoon. Op de tafels stonden dienbladen met scampi’s en glaasjes mousse in verschillende pasteltinten. Het drankaanbod was uitgebreid met champagne en wodka.

De nieuwe gasten waren Russen. Ze zetten onmiddellijk koers naar het bovendek waar een geanimeerde conversatie ontstak. De aanvoerder was een kleine, nog redelijk jonge man met een neiging tot obesitas. Bij het spreken maakte hij driftige handgebaren. De mannen dromden rond hem samen en bedienden zich intussen van de wodka die op zilveren plateaus rondging, sommigen namen twee glaasjes tegelijkertijd, terwijl de vrouwen met een besmuikt glimlachje toekeken en zwegen.

Ik omcirkelde het gezelschap en probeerde me voor te stellen waar het gesprek over ging, hoe deze mensen zich tot elkaar verhielden, welk leven ze hadden. De moeite was tevergeefs. Ik had het gevoel dat een mij onbekend verhaal van Francis Scott Fitzgerald zich voor mijn ogen ontrolde, een roman van de slag van The Great Gatsby, misschien zelfs nog beter, maar in een Russische vertaling. Zeer frustrerend.

Er waren overigens bijzonder weinig vrouwen. In hun haute couture jurken, met fonkelende edelstenen om de hals en de vingers, stonden ze erbij als dure trofeeën, maar als je ze een tijd bleef observeren keek zag je dat ze een rol speelden. Het waren getemde roofdieren.

Of hun ware aard die avond naar boven kwam, kan ik helaas niet zeggen. Om half tien was mijn opdracht afgelopen. Ik nam afscheid van David en beloofde dat ik de foto’s snel zou doorsturen.

The Great Gatsby, Penguin, 177 p.

dinsdag 2 april 2013

Alina (1)

Bij de kapper

In de spiegel ziet Alina twee handen. Ze komen achter haar rug tevoorschijn, glijden over haar kaaklijn en nemen de lokken op haar slapen beet.
‘Misschien hier een beetje opknippen, zo rond uw gezicht?’
Alina zwijgt. Ze voelt de handen op haar oren.
‘Hier kan ook wat af. Twee centimeter. Wat denkt u ervan?’
‘Zou ik misschien…’ Het is te bizar. Ze komt hier al drie jaar. Hij weet toch wat ze wil.
‘Ja?’
‘Ik vroeg me af, is er een nieuwe editie?’
‘Sorry?’
‘Van het kapselboek. Is er een nieuwe editie?’
De kapper neemt een pluk op haar kruin vast. Hij wrijft de punten over zijn handpalm. ‘Zoals elk seizoen,’ zegt hij terwijl hij de lok bestudeert.
‘Staan er mooie kapsels in?’
‘Wilt u het inkijken?’
‘Graag.’

Als de kapper zijn rug naar haar heeft toegedraaid, gluurt Alina in de spiegel. De stoel aan de overkant is bezet en aan de wastafels wachten twee andere klanten. Ze mag van geluk spreken dat ze direct mocht langskomen, zonder afspraak.
‘Hier is het dan.’ De kapper glimlacht.
Met trillende handen neemt Alina Tendances Capillaires aan. Hierin zit haar nieuwe zelf besloten. ‘Vanavond ben ik een andere mens,’ heeft ze bij het ontbijt aan Stefano gezegd. Maar hoe zal haar nieuwe zelf eruitzien?
Ze slaat het boek open. De vrouw op de eerste foto heeft schouderlange krullen. ‘Zou dit bij me passen?’
‘Het kan. Alles kan, mevrouw Condurro.’
‘Dit vind ik ook mooi.’ Ze wijst naar de golvende bob van de volgende bladzijde. ‘Of dit.’
‘Het gaat om wat u wil.’
Alina knikt. Ze recht haar rug.
‘Voor dat eerste kapsel moet u extensies krijgen. Daar kunnen we een afspraak voor maken. Vandaag heb ik geen tijd.’
‘Nee, nee,’ zegt Alina snel. ‘Geen extensies.’ Het moet nu gebeuren. Toen ze wakker werd, wist ze het: het was zo’n dag. Zo’n dag waarop alles kan veranderen.
‘Voor de bob heeft u een permanent nodig. En een kleurspoeling. Maar het kan natuurlijk.’ ‘Natuurlijk.’ Alina glimlacht.
‘Het kan allemaal.’
‘Het kan allemaal,’ herhaalt ze. Ze bladert verder. Op de volgende bladzijde staat een mozaïek van negen kapsels. Ze cirkelt met haar wijsvinger boven het blad. De cirkels worden steeds kleiner tot ze zich samenballen in een punt. Haar vingertop duikt naar beneden. ‘Wat als we het zo doen?’
‘Het kan,’ prevelt de kapper.
Ze sluit haar ogen en laat haar vinger lukraak op de volgende pagina neerkomen. ‘Maar het kan ook zo!’
Ze lacht naar de kapper, maar die heeft zich afgewend en kijkt door het raam naar buiten. Ze draait zich om. Voor de spiegel aan de overkant zit een vrouw met een handdoek rond het hoofd gewikkeld.

Alina zwaait met het boek. ‘Mevrouw?’
Ze moet het twee keer herhalen voor de vrouw opkijkt van haar tijdschrift. ‘Excuseer, maar heeft u er ooit bij stilgestaan? De mogelijkheden die in dit boek besloten zijn? De gedaantes die we hier kunnen aannemen?’
‘Pardon?’
‘Ik bedoel, alles hangt toch af van wat u kiest. Wat gaat ú doen?’
‘Blond. Gewoon bijkleuren.’
‘Stel nu…’ begint Alina. ‘Stél nu dat u rood zou kiezen. Rood en een nieuwe coupe. Dan ziet u er niet alleen anders uit, maar u gaat zich ook anders voelen.’
Een lachje trekt over het gezicht van de vrouw. ‘Misschien wel.’
‘En als u zich anders voelt, verandert alles! En zo is het met alle honderd kapsels in dit boek. Elk kapsel heeft zijn eigen werkelijkheid, die anders is voor ieder van ons! Is het niet hallucinant?’
De vrouw haalt haar schouders op. Ze verdiept zich weer in haar tijdschrift.
Daar gaat de deur opnieuw open. Een nieuwe klant.
‘Uw beurt, mevrouw Condurro.’ De kapper wenkt Alina hem te volgen.
Ze wil het kapselboek naar de tijdschriftenmand brengen, maar dan ziet ze de nieuwe klant naderen. Voor ze naar de wastafels loopt, zet ze het boek keurig tegen de spiegel.

Het lauwe water stroomt langs haar slapen. Ze sluit haar ogen. Terwijl de handen van de kapper haar hoofdhuid bewerken, laat ze zich wegdrijven. De levens die zich ontvouwen! Elk kapsel is een oerknal, een opening naar een nieuw universum.
De kapper beëindigt de massage met een zachte tik. Hij spoelt de zeep uit haar haar. ‘Doen we zoals altijd?’ vraagt hij. ‘Twee centimeter eraf?’

Laurence De Craene, Bij de kapper, 2013.
Linosnede. 


Het volgende avontuur van Alina leest u hier op 9 april.