Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 29 januari 2010

Onomatopee



Het was een heldere, zonnige dag. Na een afspraak in Saint-Raphaël reed ik naar de zee. Ik liep het strand op, voelde aan het water en tuurde naar Ile d'or aan de horizon. Daarna zat ik op een bankje op de dijk, las, keek naar de gepensioneerden die hun honden uitlieten en dacht na over de dunne grens tussen fictie en realiteit.

Eén uur op één locatie = vier boeken. Zo ging het deze week. Maar dit is geen toeval, want ik liet me inspireren. Door een schrijver, natuurlijk.
Een van jullie opperde Jean-Marie Gustave Le Clézio, iemand anders dacht aan Italo Calvino. Het komt in de buurt, want hij schrijft net als Le Clézio in het Frans en maakte deel uit van een literaire beweging waartoe Calvino ook behoorde.
Een beweging van schrijvers die van literaire experimenten hielden?
Inderdaad.
Georges Perec, zegt u?
Neen, maar u bent op het goede spoor.
Of het boek dat zijn doorbraak betekende een kinderlijke titel heeft?
Jawel.
Hoe zijn initialen luiden?
R. Q.
Raymond Queneau?
Jawel, bravo!

Natuurlijk: Raymond Queneau die tussen 1903 en 1976 leefde, medestichter was van de beweging Ouvroir de Littérature Potentielle of Oulipo, en al dertien romans geschreven had voor Zazie dans le métro een succesauteur van hem maakte.
Het boekje dat Van boeken en mensen deze week tot inspiatiebron mocht dienen, staat in de bibliografie van Raymond Queneau geklasseerd bij "Divers". Hij stuurde het in 1947 de wereld in onder de titel Exercices de style.

De plot van Exercices de style is eenvoudig. De verteller stapt de bus op en ziet daar een jonge man met een hoed tekeergaan tegen een andere passagier. Er komt een plaats vrij, de man met de hoed gaat zitten. Even later ziet de verteller de man met de hoed terug. Hij is in gesprek met een vriend die hem aanraadt een knop te laten bijzetten op zijn overjas.

Wat dan zo bijzonder is?

Dat ene verhaaltje vertelt Queneau op 99 verschillende manieren, telkens in een ander stilistisch genre. Stelt u zich maar eens voor hoe het klinkt als onomatopee of tanka. Heel plezierig, inderdaad.
Of Queneau ook iets wil aantonen?
Jazeker, en wel dat een beperking hetzelfde effect heeft op de creativiteit als een vitaminecocktail op u en mij in deze koude wintertijd: er bestaat geen betere booster!

Negenennegentig blogstukjes n.a.v. één uur op de dijk van Saint-Raphaël?
Ik dacht het niet, neen.

donderdag 28 januari 2010

Voorbijgangers



Hebt u dit ook soms?

U drinkt een espresso op een terras in Turijn of u zit zoals ik te lezen op de dijk in Saint-Raphaël. Of misschien bent u gewoon op wandel in Amsterdam of Arusha.
Ondertussen kijkt u naar de voorbijgangers en beseft u dat u de meesten van hen nooit meer zal zien.

Neem nu die twee mensen, die op vijf meter van me aan het converseren zijn met hun hondjes aan hun voeten.
Vraagt u zich ook af waar ze zich heen haasten, welke job ze hebben, of ze verliefd zijn en of hun liefde even groot wordt als die van Connie Palmen en Ischa Meijer, of ze in de buurt wonen, of ze graag Sándor Márai lezen, of ze zotte dingen doen als niemand hen ziet, hoe en wanneer ze zullen sterven?

Als gelijkaardige gedachten u nooit traverseren, surft u dan gezellig weg.

In het andere geval heb ik een tip voor u. Dan is Verzen van het leven en de dood van Amos Oz namelijk uw boek. De Israëlische schrijver geeft hier een inkijkje in zijn eigen schrijverschap: hoe wordt de dagdagelijkse realiteit fictie?
Amos Oz beschrijft één avond in het leven van een schrijver in Tel Aviv, die wel erg veel meeheeft van Oz zelf. De schrijver moet een lezing geven op een literaire avond in een buurtcentrum. Om zich voor te bereiden op de vragen die de toehoorders zullen stellen (Waarom schrijft u? Wilt u uw lezers beïnvloeden? Hoe is het om een beroemd schrijver te zijn, en wat betekent dat voor uw familie?) trekt hij zich terug in een cafeetje en bestelt daar een omelet met salade en een kop koffie. Zijn gedachten dwalen af: hij observeert de serveerster en fabuleert over haar liefdesleven; hij luistert een gesprek af tussen twee mannen en weer slaat zijn fantasie op hol. Het gaat zo door tijdens de lezing: terwijl hij aan het woord is, kijkt hij naar de aanwezigen en vult hun levens in.

Amos Oz observeert, analyseert en fantaseert en lokt de lezer met superbe zinnen zijn wereld in. Verzen van het leven en de dood is een boek dat de blik scherpt en nederig stemt.

Die twee mensen die op vijf meter van me aan het converseren zijn? (Jawel, dat doen ze nog steeds.) Amos Oz zou opgemerkt hebben dat de dame pluizig, lichtblond haar heeft met een kleine grijze uitgroei. Hij zou allang weten dat haar laatste kappersbezoek dateert van kerst. Hij zou het gehad hebben over haar witte jogging en haar Chanel zonnebril. En over het haar van meneer, zo kortgeschoren dat die kleine kale plek achteraan bijna niet opvalt.
Als u de ogen even sluit, ziet u hen nu misschien ook. En vraagt u zich ook af of ze elkaar al eerder gezien hebben. Heeft zij al lange tijd een boon voor hem, maar is dit de eerste keer dat ze hem en tête-à-tête kan spreken? Of is hij gewoon de vastgoedmakelaar die haar twintig jaar geleden een 4 pièces avec vue mer heeft verkocht en sedert deze winter op pensioen is?

Weet u wat ik doe? Ik blijf gewoon nog even kijken.



Er is iets gaande, beste lezer. Wie de stukjes van deze week na elkaar leest, merkt het misschien. Van boeken en mensen is op zoek naar een titel en een auteur. Reageren kan tot vrijdag 29 januari om 9u25.

woensdag 27 januari 2010

Een kleine diva



Soms is de realiteit romanesker dan fictie. Wat krijgt u dan als zo'n realiteit door een begenadigd auteur neergepend wordt? Inderdaad, een boek dat u niet loslaat.

Het was een dag om U tegen te zeggen: de hemel stralend blauw, een lentewarme zon. Om die reden was ik na mijn afspraak niet onmiddellijk naar huis teruggekeerd. De omstandigheden dwongen me ertoe: het was een dag om I.M. eer te bewijzen. In het ideale geval was ik naar de Verenigde Staten gevlogen om het boek daar op een bankje voor een motel aan de kust van Florida tot me te nemen. Maar de dijk van Saint-Raphaël kon er ook mee door. Ik vond een lege bank en sloeg I.M. van Connie Palmen open.

In Memoriam, was mijn eerste gedachte geweest toen ik de titel zag. Dat moest ik bijstellen toen ik de achterflap las: I.M. waren de initialen van de Nederlandse journalist Ischa Meijer, met wie Connie Palmen gedurende vier jaar een verhouding had. Connie Palmen was vijfendertig toen ze in 1991 Ischa Meijer leerde kennen. Naar aanleiding van het verschijnen van haar debuut, De Wetten, was ze te gast in zijn radioprogramma "Een Uur Ischa". Wie op het interview aanwezig was, moest het wel zien: tussen die twee gebeurde iets. 'Jullie waren voor elkaar geboren en dat was ons van het eerste ogenblik duidelijk,' zal de producer later aan Connie Palmen zeggen.

Daar, op het bankje voor de kust van Saint-Raphaël, las ik over de reizen van Connie Palmen en Ischa Meijer naar hun geliefde Amerika, over hun bevlogen discussies over literatuur en journalistiek, over hun onvoorwaardelijke liefde voor elkaar ondanks de escapades van "Is", over hoe hij elke avond zijn column voor Het Parool aan Connie liet lezen en steeds vroeg 'Is het wat? Is het wat?' (waarom herken ik dit?), over zijn Joodse afkomst en haar katholicisme, over de dood van zijn slechte ouders en over haar hechte familieband.

Ik las en ik las en ik zag de schrijfster weer voor me op het feest van De Bezige Bij in december. Ze droeg een korte jurk in donkergroene zijde, hield een sigaret in de hand en was druk in gesprek. Bij hun eerste ontmoeting begroette Ischa Meijer haar als "La Palmen". Zo was ze ook in mijn herinneringen: een kleine diva.

Voor mijn bankje passeerden wandelaars met honden. Ik hoorde hun voetstappen en ving flarden gesprekken op. Soms keek ik op, naar die mensen met hun honden, maar niet voor lang. Dan dook ik weer in mijn boek en las verder en verder tot ik het wist: In Memoriam klopte ook.
Ik sloot I.M. en keek naar de zee. Op mijn vingers proefde ik het zout van het zeewater na, of waren het mijn tranen?

dinsdag 26 januari 2010

Romanesk



Om 9u30 had ik een afspraak in Saint-Raphaël en nadien besloot ik een ommetje te maken langs het strand. De prullariawinkels, gelateria's en pizzatenten op de dijk hadden hun rolluiken neergelaten: Congé annuel. Alleen de bakkerij en de presse-tabac waren open. Op het terras van de krantenboer zaten enkele bejaarden koffie te drinken.

Toen ik de auto had geparkeerd, liep ik naar het water. Als ik aan zee ben, dan moet ik aan het water voelen, zo simpel is het. Op het zand waren alleen afdrukken van meeuwenpootjes te zien. De zee rolde aan. Ik hurkte neer, stak een vinger in het water, dan een hand. De zee was warm.
Toen ik me oprichtte, bleef mijn blik haken bij een rode rotspartij aan de horizon. In het midden rees een toren op, zo'n massieve toren met kantelen zoals middeleeuwse kastelen vaak hebben. Ik herkende Ile d'or, het eiland dat Hergé zou geïnspireerd hebben bij het album De zwarte rotsen. In dat album trekt Kuifje naar Schotland waar hij een bende valsemunters oprolt. Hij belandt op een spookachtig eiland dat wordt bewaakt door een boze gorilla.

Ile d'Or, grillig en kaal, scheen me bijna onecht toe, daar in de blauwe blinkende zee. Bijna even onecht als zijn geschiedenis. In het begin van de negentiende eeuw werd het eiland eigendom van enen Auguste Lutaud. Hij liet er een toren op bouwen en riep zich uit tot koning van Ile d'Or. Op 25 september 1913 organiseerde Zijne Majesteit Auguste De Eerste een chique receptie op het eiland, waarbij de genodigden de postzegels en muntstukken van het nieuwe koninkrijk konden bewonderen. In de kranten werd uitgebreid verslag gedaan van de vrolijke gekte die dag, zo dicht bij de Groote Oorlog.

Soms is de realiteit romanesker dan fictie, dacht ik terwijl ik terugkeerde naar de dijk. Ik haalde mijn boek uit mijn tas. Op de eerste bank zat een gepensioneerd echtpaar, maar de bank verder was nog vrij.

maandag 25 januari 2010

Snuffelen



Het was zo'n dag waarop de lucht drinkbaar lijkt.
Ik zat op een bankje op de dijk van Saint-Raphaël. In mijn rug hapten de bergen witte driehoeken uit de hemel. Het strand was leeg op een troep meeuwen na.
De dijk, daarentegen, was druk. Op dit tijdstip - donderdag, 11 uur - was alleen de vierde jeugd aanwezig. In hippe trainingspakken jogden of snelwandelden ze over de promenade. Bijna allemaal hadden ze een hond mee.

Daar kwamen er weer twee aan, uit tegengestelde richtingen. Hun honden besnuffelden elkaar: eerst de neus, dan de achterzijde. Meneer en mevrouw glimlachten gegeneerd. Ze sjorden beiden aan hun leiband, maar dat haalde niets uit. Dus begonnen ze maar een gesprek. Terwijl ze praatten, keken ze onafgebroken naar hun honden.

Ik hoopte op een onverwachte wending. De hond van meneer zou tegen de witte broek van mevrouw opspringen, zij zou een kreet slaken en het op een lopen zetten. Of beide dieren zouden zich loswerken en de zee instormen.
Hadden ze trekken gehad van het hoofdpersonage van Un chien de caractère van Sándor Márai, dan was iets gelijkaardigs beslist voorgevallen.

Un chien de caractère en Sándor Márai?
Inderdaad, de combinatie klinkt onwaarschijnlijk. Toen ik het boek begin januari in de rekken van de bibliotheek van Cannes zag staan, viel ik bijna om. Márai die over honden schrijft?
Maar dat doet hij wel, en op een bijzonder geestige manier zelfs.

De roman speelt zich af bij een bourgeois echtpaar in Budapest in de winter van 1928. De economische crisis legt het land lam. Het is kerst. Meneer en mevrouw hebben elkaar beloofd voor eens geen geschenken te kopen. Maar meneer heeft mevrouw betrapt toen ze heimelijk toch bestellingen deed. Hij wil haar ook iets geven: waarom geen hond? In de zoo is er eentje te koop, een Puli nog wel. Tchoutora is de naam.
Het dier wordt met veel liefde verwelkomd. Maar al snel loopt het mis. De hond blaft aanhoudend en verslindt de bibliotheek van meneer (die overigens een schrijver met enige reputatie is), met een voorkeur voor de afdeling Russische literatuur. Bovendien blijkt Tchoutora helemaal geen Puli, maar een bastaard: slim, dat wel, maar met een moeilijk karakter. Er komt zelfs een psychanaliste aan te pas.

Un chien de caractère (1932) is een van Márai's vroege werken. Het is een atypische Márai, vooral door de toon. Die is lichtvoetig, humoristisch en soms, à la Italo Calvino, tot in het absurde toe. Ik had voor het eerst het gevoel in het leven van Márai binnen te stappen. Want de schrijver in het verhaal? Die is volgens mij Márai zelf.

In geen van de twee honden op de dijk van Saint-Raphaël herkende ik Tchoutora. De snuffelsessie had zich zonder incidenten voltrokken. De wederzijdse interesse bleek povertjes. De honden zaten nu braaf neer, de blik op hun baasjes gericht. Maar meneer en mevrouw, druk in gesprek, zagen hen allang niet meer staan.

vrijdag 22 januari 2010

B.Y.O.



In afzondering leven is een mooi idee, maar zonder sociale omgang is het mij toch wat saai.

Het was donderdag en de deadlines van de week waren afgehandeld.
'Morgenvoormiddag nodig ik vriendinnen uit,' zei ik aan P. 'Voor een koffieklets.'
P. zweeg.
Leuk toch?' vroeg ik vrolijk.
Hij keek me met een zorgelijke blik aan. 'Echt waar?'
'Ja hoor,' zei ik. 'Heb je dan niets gemerkt?'
'Nee,' antwoordde hij.
'Zo hier?' Ik draaide een pirouette in de woonkamer.
Hij keek even rond. En schudde dan zijn hoofd.
'Ik heb gestofzuigd! En kijk hoe net mijn bureau is!'
'Je hebt je vriendinnen toch gezegd dat het een bie waai ow is?' vroeg P.
'Hm?'
'Een bie waai ow. Weet je nog wel?'

Bie Waai Ow. B.Y.O. Bring Your Own.

Na een reis zijn er altijd enkele zaken die een land helemaal kunnen terugroepen. B.Y.O. is Australië, net zoals Patrick White Australië is.
We spreken en schrijven 1999. P. en ik vertrokken een jaar op wereldreis. Onze eerste bestemming was Australië. We bleven drie maanden en legden in een aftandse Ford Falcon 14,000 kilometer af. We werkten op bananenplantages, ontdekten het onderwaterleven, roosterden marshmallows en eerden het B.Y.O. principe. In de meeste restaurants wordt met name geen alcohol verkocht. De klant mag wel zijn eigen drank meebrengen.
P. zal bevestigen dat ik aan tafel niet altijd de beste compagnie was. Ik verslond namelijk Patrick White. Het begon met Voss, waarin White het relaas doet van een ontdekkingsreiziger die op expeditie gaat naar de outback, maar nooit terugkeert - het verhaal is geïnspireerd op een waargebeurde geschiedenis. White geeft het personage van Voss prachtig vorm. En hij schrijft het soort proza dat de lezer van bij de eerste zin het verhaal intrekt. Na Voss las ik ook The Tree of Man en The Aunt's Story: down under liep ik op White.

Zoals dat dan gaat, traverseerden deze gedachten me in een flits.
'B.Y.O?' lachte ik naar P. 'Wat denk je wel? Ik zorg zelf voor voedsel en drank. Straks ga ik bakken. Chocoladetaart en citroencake.'
Dat ik Alsa cakemix-zakjes had gekocht, vertelde ik er maar niet bij.
'Dat bedoel ik niet,' zei P. 'Je hebt hen toch gezegd dat ze hun eigen stoel moeten meebrengen? En een dweil.'

Zucht.

Poetsen? Ik heb er simpelweg geen talent voor. Maak ik dan eens de spiegel schoon, dan eindigt hij gegarandeerd vol zeepstrepen. Dat motiveert niet, geeft u maar toe.
En decoratie? Zes stoelen hebben we wel in huis, maar het zijn allemaal verschillende. En op de bank ligt geen sobere doek in beigetinten, maar een felgekleurde batik. We hebben een designerrek, maar dat staat volgestouwd met boeken in alle maten en kleuren, een allegaartje van cd's, cactussen en fotolijsten, botervlootjes uit Fiji, een tipi uit Frans-Polynesië.
Begrijpt u me niet verkeerd, een strak interieur vind ik prachtig. Puur genot. Maar mij is het niet gegeven. Sinds dat jaar reizen leid ik een nomadenleven, ook in eigen huis.

donderdag 21 januari 2010

Compost



Doe ik het of doe ik het niet?
De vraag draaide rondjes in mijn hoofd. Dit is de gemoedstoestand, bedacht ik, van iemand die op de reling van een brug boven de Verdon staat, net voor een eerste bungeejump. Of van een onervaren skiër, aan het begin van een zwarte piste. Of van mezelf in de supermarkt, wanneer bij aankomst aan de kassa's blijkt dat er overal wachtrijen van vijf wagentjes staan.

Maar niets van dit alles was van toepassing. Het was avond en ik stond op de dorpel van mijn warme keuken te kijken naar de donkere tuin en het druilregentje dat uit het zwerk neerdaalde. Aan mijn voeten, een emmer boordevol groenafval.
Ging ik die nu legen op de composthoop aan het andere eind van de tuin of wachtte ik tot de volgende ochtend?
Dat was de vraag.

Twee elementen bepaalden mijn beslissing.

Eerst was er de gedachte aan mijn neef B. die in de Auvergne woont en zich daar ontfermt over een kudde van driehonderd vleeskoeien. Wat een flauwekul, berispte ik mezelf. Weer of geen weer, B. staat elke morgen lang voor zonsopgang zijn charolaises te voeren - en te helpen kalven, binnenkort. En B. heeft ook drie jonge zonen, dus dat is geen excuus.

De kille nachtlucht zette zich vast op mijn voorzijde, maar ik bewoog nog steeds niet. Tot ik me een boekje herinnerde. Een boekje dat ik op 18 augustus 2003 in Gent heb gekocht, getiteld Les Rêveries du promeneur solitaire en geschreven door Jean-Jacques Rousseau. Ik woonde toen al in Frankrijk en het was mijn vriendin France I. die me over dit boek had verteld.
Les Rêveries du promeneur solitaire is het laatste werk van Rousseau. Het verscheen in 1782, vier jaar na zijn dood. Het boek, 134 bladzijden, is opgedeeld in tien hoofdstukken of "promenades" waarin Rousseau reflecteert over de mens en over de ziel. De Zwitserse denker was behalve een componist ook een botanicus. Les Rêveries is één loflied op de natuur. Het geluk, beweert hij, ligt in een rustig, enigszins geïsoleerd leven dichtbij de natuur. En de verbondenheid met de natuur kunnen we ontwikkelen door veel te wandelen en de natuur te observeren.

Een geïsoleerd leven? Jazeker.
Rustig? Volgens de buurvrouw wel.
Dichtbij de natuur?

Ik trok de keukendeur achter me dicht, nam de afvalemmer beet en wandelde langzaam de regen in.

dinsdag 19 januari 2010

Zen



Ik lag op de massagetafel van een nieuwe spa in Nice. Journalistiek onderzoek heet dat dan.

De masseuse had een Franse naam en zwarte ogen.
Van welke origine was ze?
'Ik ben hier geboren, maar mijn ouders komen van Tunesië,' zei ze terwijl ze mijn kuit kneedde.
Ging ze vaak naar Tunesië?
'Hm.' Ze dacht een poos na. 'Ik probeer elk jaar één keer te gaan.'

Haar hand was stevig, doch zacht. Ze had me eerst een lichaamspeeling gegeven met grove suikerkorrels.
'Mag ik proeven?' had ik gevraagd.
'Néé!' Haar kalme gelaat brak open in een glimlach. 'De suiker is gemengd met mineralen. Oneetbaar, hoor.'
Ze masseerde me nu met oliën van Bora Bora, die ze had opgewarmd.
Toen ze bij mijn voetzool kwam, hield ik mijn adem in om de kriebels te onderdrukken. Werkte ze hier al lang?
'Drie maanden.'
Ik knikte.
Ze voelde mijn vraag aankomen. 'Daarvoor heb ik in het Ritz gewerkt en in Hotel Cap Eden Roc in Antibes,' zei ze.

Eden Roc, op het puntje van Cap d'Antibes, is hét favoriete hotel van de filmsterren tijdens het festival van Cannes. Ik wilde niet indiscreet zijn, maar had ze stars gemasseerd?
'Ik heb mooie herinneringen.' Met beide handpalmen wreef ze over mijn schouderbladen. Hongerig namen mijn porieën de Stille Zuidzee-oliën tot zich.
'Op een keer...' Ze aarzelde.
Ik glimlachte bemoedigend.
'Op een keer,' hervatte ze kordaat, 'kreeg ik de opdracht een klant op de kamer te bezoeken. Ik nam mijn materiaal en ging naar boven. Toen hij de deur opendeed, geloofde ik mijn ogen niet. Het was James Bond! Pierce Brosnan. Een week lang heb ik hem elke dag gemasseerd.'
Ze dekte mijn rug toe met een zachte sponshanddoek - zo'n handdoek die nog nooit is gewassen. 'Excuseer, maar wilt u nu even op uw rug gaan liggen?'
'En wie nog?' vroeg ik toen ik me had omgedraaid.
'Brad Pitt en Angelina Jolie bijvoorbeeld.'
'Johnny Depp ook?'
'Nee, hij niet.' Ze schoof nu een handdoek over mijn ogen. 'Ontspant u zich nu.'

De volgende keer zwijg ik, beloofde ik mezelf. Dan denk ik aan Zen and the art of motorcycle maintenance van Robert M. Pirsig. Dat boek stond vroeger in de bibliotheek van mijn ouders en als een van mijn zussen het niet heeft meegepikt, staat het daar vandaag nog. Ondanks de fascinerende titel heb ik het nooit gelezen, zelfs niet opengeslagen. Deze roman, weet ik van horen zeggen, kan op verschillende niveaus worden gelezen: als een roadbook à la Jack Kerouac of als een filosofisch werk. Bestond er een betere plek dan een massagetafel om het filosofische aspect onder de loep te nemen? Ik dacht het niet.
Ik voelde hoe mijn schouders werden toegedekt. Ik ga Pirsig lezen, peinsde ik slaperig, en volgende keer stel ik geen vragen.
'Blijft u nog maar even liggen,' zei de masseuse. 'Straks zie ik u bij het onthaal.'

Ik vroeg me af of ze een andere klant had. En had ze er zin in?
Ik zweeg.

vrijdag 15 januari 2010

Frenesie



Kwart voor twaalf. Het personeel van Restaurant L'Univers drentelt door de eetzaal. Wij zijn de enige gasten.
De voordeur gaat open. Klanten?
Neen. Het is de postbode maar. Zijn gezicht glimt van de regen.
Eén ober loopt naar hem toe, een ander rept zich naar de keuken. Enkele seconden later komt de chef de zaal in gestormd.
Hij drukt de postbode de hand en neemt een pakketje van Colissimo van hem aan.

De chef scheurt het karton los en frunnikt aan een plastic verpakking. Hij duwt zijn neus erin, sluit zijn ogen. Extatisch.
De obers kijken vanop een afstandje toe. Hun nervositeit is voelbaar. Wilde dieren belust op een prooi.

Wat de zaal hier is binnengekomen, beste mensen?
Een kilo prachtexemplaren van de tuber melanosporum of truffel, ook bekend als de zwarte diamant.
De geur kunnen we tot bij ons tafeltje ruiken. Aards én hemels. Bedwelmend.

Op de terugweg naar de keuken toont de chef ons zijn buit. 'In de maand januari zijn ze op hun best.'
De truffels zijn dik als kindervuistjes en kleven vol aarde.
De Provençaalse auteur Pierre Magnan weet precies welke frenesie deze schimmels kunnen losweken. Hij beschrijft het perfect in zijn politieroman Le commissaire dans la truffière. Truffels kosten al snel 800 euro per kilo. Naar truffels speuren is een zeer secreterige aangelegenheid, en er gaat geen seizoen voorbij zonder ruzies en diefstal. Nu gebeurt de zoektocht meestal met speciaal afgerichte honden, maar vroeger werden varkens gebruikt. Welke nadelen dat had, leest u bij Magnan. In Le commissaire dans la truffière geeft hij namelijk een hoofdrol aan Rosaline, een truffelvarken.

Inmiddels is het half een geworden. Rond ons klinkt het Niçoise dialect - L'Univers is een restaurant van habitués. Alle tafeltjes zijn ingenomen.
Een chef met één Michelinster die een menu van 20 euro serveert?
Zeldzaam, toch?
De ober komt aandragen met het voorgerecht. 'Cannelloni de poireaux et truffes.'
Zijn 'Bon appétit' is nog niet uitgesproken of we vallen al aan.
Frenetiek.

donderdag 14 januari 2010

Binnenwerk



De feestmaaltijden zijn verteerd, u vergist zich niet meer bij het schrijven van de datum, minstens één voornemen heeft het onderspit gedolven. Kortom, het nieuwe jaar is bijna twee weken ingezet, maar u zit op uw honger. U volgt Van boeken en mensen nog, maar de twijfel knaagt.
Waar blijft dat bilan van 2009?
Essentieel toch, op een boekenblog!

Vandaag is het zover. U mag een blik werpen in het binnenwerk. Dit binnenwerk, dat mag u weten, werd aangekocht in een Belgische boekerij en draagt het logo van Privé-Domein, de autobiografische reeks van De Arbeiderspers. Hier zijn ze, de bevindingen van het Dagboek van een lezer:

De laureaat in de categorie De ontdekking is een auteur die een postume Nobelprijs verdient. Hij is een schrijver die de zotste absurditeiten geloofwaardigheid verleent, hij is een Uber-observator, maar hij is ook de man die laat in de nacht het echtelijke bed in dit huis op zijn grondvesten deed daveren.
Jawel, ik heb zelden méér gelachen dan met Marcovaldo.
Italo Calvino, dus. In 2009 kwam hij hier en hier al aan bod, en in 2010 hoort u nog over hem.

De auteur die het best presteert in de categorie De blijver is goed op weg om de titel ook dit jaar in de wacht te slepen. Met Sándor Márai werd 2009 beëindigd en de Hongaarse auteur mocht 2010 ook inluiden - daar vertel ik u een dezer meer over.

In de categorie De pageturner is de winnaar, dat weet u al, Herman Koch.

En dan, ten slotte, De pagefiller of de auteur die het meest bladzijden kreeg in het Dagboek van een lezer. Eén of hooguit twee bladzijden per boek is normaal. De winnende auteur heeft een gemiddelde van vijf.
Hij is een Fransman van 47 jaar, die ook scenarioschrijver en maître de conférences is, en verscheidene literaire prijzen heeft gekregen, onder meer de Prix Renaudot en de Prix Goncourt des Lycéens. Hij schrijft ook over onvermijdelijkheid.
U hebt het al geraden, het is natuurlijk Philippe Claudel. Zijn romans Grijze zielen (2003) en Het verslag van Brodeck (2007) kregen respectievelijk vier en zes bladzijden. Ik vertel er u meer over, dat beloof ik u. Laat ik voorlopig enkel zeggen: deze romans kruipen onder de huid.

Wat 2010 zal brengen?
Vassili Grossman, Annelies Verbeke, Nam Le, Mark Haddon, Ivo Victoria, Carlos Fuentes, Dave Eggers, Nicolas Bouvier, Ian McEwan, Guadalupe Nettel, Haruki Murakami, Connie Palmen en, ook, mijn vriendin E.!
Jawel, E., in het rijksregister ingeschreven als Emily Gordts, verleent Van boeken en mensen een primeur, met name een exclusieve voorpublicatie uit haar roman Arty-Farty die in maart bij Thomas Rap verschijnt.

Wat Van Boeken en mensen van u vraagt?
Blijft u vooral terugkomen, lieve mensen, stuur uw lezende vrienden hierop af en laat uw reacties de vrije loop!

woensdag 13 januari 2010

Koude uiteinden



'Ik heb last van koude uiteinden,' zei de buurvrouw.

In onze impasse hebben we alleen bejaarde buren. Als de kerstman of de paashaas deze brave mensen bezoekt, brengt hij ook altijd iets mee voor "de drie rustige jongens".
De eerste keer dat de buurvrouw over die "rustige" jongens sprak, dacht ik dat ze het over een ander gezin had. Maar in de wijde omtrek is er niemand anders met drie kleine zonen.
'Ze spelen zo stil,' zei de buurvrouw. 'Als ik weet dat ze in de tuin zijn, zet ik het raam open. Het is zo prettig om hen te horen.'
De arme vrouw is slechtziend, dat zeker, maar ik vrees dat ook doofheid nakend is.

Ik stond met deze buurvrouw dus in haar gang. De kinderen waren naar buiten gestormd met hun buit: een boek voor elk en grote zakken chocoladecenten. De buurman was met hen aan het praten - met kinderen converseren houdt hem jong van geest, beweert hij.
'Zal ik iets tonen?' fluisterde de buurvrouw me toe.

Ik zweeg. Noemt u het verbazing. De buurvrouw is een toonbeeld van discretie. De vertrouwelijke toon die ze aansloeg, paste niet bij haar.
Ze schuifelde de gang in en verdween in haar slaapkamer. Dat zij en haar man beneden slapen, weet ik van hem - zoiets zal zij nooit vertellen.
Het water in haar ogen glinsterde toen ze weer tevoorschijn kwam met een vreemd voorwerp in de armen.

'Dit heb ik van mijn man gekregen,' zei ze. 'Het is het mooiste geschenk dat hij me ooit heeft gedaan.'
Ze stak me een vreemdsoortig kussen toe waar een draad uit liep.
Het leek in dezelfde categorie thuis te horen als de dompelaar, dat hitte-element dat in vroegere tijden gebruikt werd om het bad op te warmen. Voor mij is het voorgoed gelinkt aan de roman Gstaad 95-98 van Marek van der Jagt oftewel Arnon Grunberg. Gstaad 95-98 raakte een snaar bij me, dat zeker. Zelden heb ik met zoveel walging gelezen. Dat heeft niet alleen te maken met de feiten, maar vooral met de beheerste toon waarop de gruwel wordt verteld. En de dompelaar heeft een sleutelrol in het verhaal. Een van de personages kookt zichzelf namelijk levend door een dompelaar in bad te gooien.

Wat deed zo'n moorddadig instrument in godsnaam bij die zachte buurvrouw van ons?
Of de buurvrouw mijn verschrikte blik kon zien, betwijfel ik. Het was schemerig in de gang en het arme mensje ziet zo al haast niets meer. Maar mijn verstomming hing in de lucht; dat voelde zij natuurlijk.

'Het is gewoon een elektrische warme kruik.' Ze glimlachte en maakte een hoofdknikje naar haar man die buiten nog steeds in gesprek was met de kinderen. 'Hij heeft er ook één. Het werkt formidabel.'

Ik kreeg de folder mee naar huis. Voor als ook mijn uiteinden het laten afweten.

dinsdag 12 januari 2010

T-h-r-a-c-u-l



Hebt u thracul in huis?
Nee, geen dracula, maar wel thracul. U leest het goed: t-h-r-a-c-u-l.
Of dit tuingereedschap is?
Het had gekund, vooral als het op zijn Engels wordt uitgesproken: 'Dear, could you give me the thracul, please?' Klinkt goed, toch?
Is het dan een exotische spijs?
Ook plausibel, het had er bijvoorbeeld zo kunnen uitzien:











Maar dit is het ook niet.
Thracul is de naam van een Spaans literair genre.
Toen ik vannacht op een onbetamelijk uur in bed kroop na een avond pluizen in de literaire brochures van het voorjaar, bleef het woord door mijn hoofd gonzen.
Binnen de Spaanstalige literatuur, is de dikste nieuwkomer van de boekenlente een exponent van het genre. De auteur is Ildefonso Falcones. Met zijn debuut, De kathedraal van de zee, trad deze Catalaanse advocaat in 2006 toe tot de clan van de Spaanse megabestsellerauteurs, aangevoerd door Carlos Ruiz Zafón. De kathedraal van de zee is met 656 bladzijden al een turf, maar met De hand van Fatima doet Ildefonso Falcones nog beter: 960 bladzijden. Het verhaal speelt zich af in het katholieke Spanje van de zestiende eeuw, tijdens de ondergang van de Moren. Het boek wordt aangeprezen als "een meesterlijke roman over moed, liefde en een verdwenen cultuur" en is honderd procent thracul: thriller-histórico-religioso-aventurero-cultural, of cultureel-historisch-religieuze avonturenthriller.

Het zal u misschien tegen de borst stoten, maar zo'n boek lezen voelt bij mij hetzelfde aan als een volledig pak koekjes in één halfuur naar binnenwerken. Best lekker en gezellig, maar achteraf zit ik met een mottig gevoel. Geef mij dan toch maar een pralinetje. En die heeft de literaire lente ook in petto. U leest de details op woensdag in de boekenrubriek van De Morgen.

maandag 11 januari 2010

De dagen



Hoe zijn ze bij u verlopen? De feesten, dus.
Goed, goed, zegt u? Prettig om de familie terug te zien. Teveel gegeten, natuurlijk. En een beetje vermoeid nu.

Dit antwoord kreeg ik ook van mijn vriendin N. toen ik haar terugzag bij de schoolpoort.
Tot we meer tijd hadden om te praten.

'Ik heb mijn zus wel vier keer willen vermoorden!'
Met haar man en dochtertje was N. naar Parijs gevlogen, om kerst te vieren met haar ouders en tweelingzus.
'Het is elk jaar hetzelfde,' raasde ze. 'In normale tijden zijn mijn zus en ik twee handen op één buik. Maar met kerst? Dan zijn we nog geen dag samen of we vliegen elkaar in de haren.'
'Je zou het moeten meemaken,' fluisterde haar man. 'Almodovariaanse toestanden, echt.'
N. kneep haar ogen samen tot spleetjes. 'Zodra we de drempel van het ouderlijk huis over zijn, glijden we in onze rolletjes van vroeger. Dan denkt mijn moeder dat ze me de les moet lezen en voelt mijn zus zich aangevallen als ik haar gewoon een tip geef.'
'Het zijn die dagen ook,' zei haar man. 'Het kleinste incident is genoeg om oud zeer naar boven te halen. Onenigheid, jaloezie,... En alles wordt uitvergroot.'

Ik had N. en haar man Het diner van Herman Koch willen aanraden, maar de Franse vertaling ligt nog niet in de winkel.
De roman verhaalt het verloop van één maaltijd. Twee echtparen brengen een avond door in een chique restaurant. Ze praten schijnbaar over alledaagse dingen, maar ondertussen voelen wij hun ongemak. Kleine ergernissen worden opgeblazen. Het noodlot hangt boven de tafel, onafwendbaar, net zoals in Festen.
Van alle boeken die ik in 2009 heb gelezen, had ik Het diner het snelst uit. Als geen ander kan Herman Koch spanning opbouwen. De gebeurtenissen in het restaurant en de gedachten van zijn hoofdpersonage gaan naadloos over in flashbacks naar een vreselijke gebeurtenis die in een niet zo ver verleden heeft plaatsgevonden.
Wanneer Koch het idee voor Het diner kreeg?
Inderdaad, tijdens de eindejaarsdagen.

Zo erg als bij de echtparen van Het diner zal het feestmaal bij u niet geweest zijn. Maar misschien hebt u er net als mijn vriendin N. weinig zin meer in.

'In 2010 blijf ik thuis,' zei N. Ze balde haar vuisten samen. 'Echt wel.'
'Tot kerst voor de deur staat,' viel haar man in. 'Dan wil je toch weer naar Parijs.'
'Waarschijnlijk wel...' Ze glimlachte droevig.

vrijdag 8 januari 2010

Onvermijdelijkheid



Het zal de fans van Sándor Márai niet ontgaan zijn dat er sedert enkele maanden een nieuwe roman van de Hongaarse grootmeester in de boekhandel ligt. Helemaal nieuw is De meeuw natuurlijk niet. Het boek verscheen in het Hongaars al in 1943, één jaar na Gloed.
De meeuw lonkte naar me vanop de rekken van Selexyz-Scheltema, toen ik in december in Amsterdam was. Ik liet het boek in het boodschappenmandje glijden, bij nog vijf kilo romans, want als ik in België of Nederland kom, lijd ik aan een ernstige vorm van boekenboulimia.

Het waren lange dagen tussen Amsterdam en de vakantie aan het Noordzeestrand. Nochtans kan ik wel stellen dat ik een geoefend verlanger ben: een brief die belangrijk nieuws zou kunnen bevatten laat ik uren ongeopend; als mijn mobieltje een sms binnenkrijgt, handel ik eerst mijn bezigheden af en wandel er dan op het dooie gemak naartoe (ik heb hem nooit bij de hand, die telefoon); een mail van een spannende afzender klik ik pas aan als alle andere berichten in mijn inbox gelezen zijn, en de spam ook is verwijderd.
Maar een nieuwe Márai een volledige week na aankoop lezen?
Zucht.

Het plezier is des te groter als de settings optimaal zijn, dat weet u evengoed als ik. De meeuw is namelijk ook een perfect boek om te lezen aan het Noordzeestrand.

Net zoals Gloed speelt dit verhaal zich af tijdens één avond en nacht, tussen twee personages, een hoge staatsambtenaar in Boedapest en een jonge vrouw. Net nadat hij een politieke beslissing heeft genomen die allesbepalend is voor het land, brengt zij hem een bezoek op zijn bureau. Haar verschijning brengt hem van zijn stuk. Ze lijkt namelijk als twee druppels water op een vriendin die zelfmoord heeft gepleegd.
Hoe het verhaal verdergaat, onthul ik u niet. Wat u wel mag weten is dat Márai het thema van het lot en de onvermijdelijkheid weer aanboort. En dat hij inspiratie put uit zijn eigen leven: toen Márai zijn vrouw Lola zag, wist hij meteen dat ze bij elkaar hoorden, alsof hun ontmoeting een lotsbeschikking was. En, toe maar, over de titel kan ik ook nog iets kwijt.
Want ik hoor het u vragen: Wat heeft een meeuw hier in 's hemelsnaam mee te maken?
In het begin van het verhaal wandelen de protagonisten samen over een brug waar een oude man de meeuwen staat te voeren. Ze kijken naar de vogels die krijsend om de brug cirkelen en vechten voor voedsel. Hij oppert dat die meeuwen maar een doelloos leven leiden. Zij repliceert verontwaardigd dat ze leven met grote kracht. Hij kijkt opnieuw naar de meeuwen en, hoewel hij al tientallen jaren twee keer per dag over die brug loopt en die meeuwen er altijd zijn geweest, schijnt het hem toe dat hij ze nu pas voor het eerst ziet. Op datzelfde ogenblik kan hij de koude, spiedende blik van de vrouw thuisbrengen: ze heeft de ogen van een meeuw.

Ik zou het nog kunnen hebben over de meeuwen op het Noordzeestrand, hoe de kinderen hen achternazaten, opgewonden, maar ook een beetje bang van die "stoute ogen". Maar laat ik maar beter to the point komen:
Gaat u nu alleen heen en lees dit.

donderdag 7 januari 2010

De geur van een appartement aan het Noordzeestrand



De dag na een nacht dansen is er meestal een die zo snel mogelijk voorbij mag zijn, behalve als die dag samenvalt met het begin van een vakantie. We stonden 's middags op, dronken een kopje sterke koffie en vertrokken dan met ons gevolg van zonen en valiezen naar de zee. De kust, om het op zijn Vlaams te zeggen.
Omdat we onze ouders een invasie van drie kleine jongens en twee volwassenen wilden besparen, hadden we voor een week een appartement gehuurd in Wenduine. Vierde etage, op de dijk, vol zicht op zee.

Appartementen aan de Noordzeekust hebben iets. Een schrijver die dat heeft begrepen, is Paul Baeten Gronda. Zijn nieuwe roman, Kentucky, mijn land, speelt zich af in een appartement aan de Noordzeekust. De hoofdpersoon is een 73-jarige eenzaat, genaamd Karel Jemen. Aan buitenkomen doet hij niet. Als Karel Jemen zijn deur al eens uitgaat, dan is dat om de kapperszaak op het gelijkvloers te bezoeken.
Zegt u nu zelf, zo'n personage past toch perfect in een appartement aan de Noordzeekust?

Zelfs op foto doet zo'n flat me iets. Alleen nog maar door de website van het vastgoedkantoor te bekijken werd ik nostalgisch.
In mijn hoofd rook ik die typische geur weer: zilt, muf en ietsiepietsie plastiekerig. Om de componenten precies te benamen, zou ik de parfumeur van Hermès moeten raadplegen, die me ooit het verhaal vertelde achter het parfum Un Jardin après la mousson. Monsieur Ellena zou u verbluft hebben, neemt u dat zo van me aan, maar vermits de beste man drukbezet is en het niet de eerste keer zou zijn dat ik met zo'n vraag bij hem aanklop, zal ik me nu onthouden. Wat er ook van zij, u zou het niet verwachten, maar: zilt + muf + plastiek = een opwindende combinatie, zeker als u als kind samen met een bende neven en nichten menig vakantie hebt doorgebracht in zo'n appartement aan de kust, waarbij het hoogtepunt telkens bestond uit het huren van een reusachtig net op de pier, en vooral dan het binnenhalen van de vangst, een vangst die zodra hij in de keuken van het mini-appartement was, spartelend in de emmer, weer naar zee moest worden verscheept, wilden de volwassenen in het gezelschap de avond niet doorbrengen met het troosten van huilende kinderen.

Toen ik op die ijzige zondagmiddag in december de deur van residentie Vivaldi openduwde, kwam precies die geur me tegemoet. Tot mijn vreugde had het gebouw ook zo'n ouderwetse lift, piepklein, grijs en met hoge rechthoekige ramen in geribbeld glas. De flat was sober ingericht, had een prachtpanorama over het strand en de zee en was bovendien ook nog eens verrassend ruim, al behoeft dit laatste enige nuance want welke Belgische woning is niet ruim voor iemand die van de Côte d'Azur komt waar elke vierkante centimeter geteld is?
De kinderen strooiden hun speelgoed uit over het tapijt van de woonkamer en klommen dan alle drie op het stapelbed voor een sessie kussenvechten. Terwijl P. koffie maakte, pakte ik de koffers uit.

Het enige dat ik betreurde, op die zondagmiddag in het appartement, was dat het boek van Paul Baeten Gronda niet in mijn bagage zat.
Achteraf bekeken is dat een geluk. Kan de geur van een appartement aan het Noordzeestrand onze Zuid-Franse woonkamer even vullen.


woensdag 6 januari 2010

Sapeurs



Het compact fototoestel had het onderweg moeten bekopen, maar we waren toch op tijd in België om mijn zus P. haar ja-woord te zien geven, en dat maakt veel goed, zelfs een verzopen Coolpix.

De grote markt van K. was met sneeuw bedekt. Het was, bedacht ik, een weer om gehuld te gaan in berenvachten of, minstens, beenverwarmers en donsjassen, maar allerminst in een jurkje en ragfijne panty's.
In de hal van het stadhuis troepten verwanten en vrienden samen. De deur van de trouwkamer was gesloten; er was een ceremonie bezig. We stonden daar met zijn allen te rillen. Mijn zus P. hield zich sterk, glimlachte en converseerde, al was dat waarschijnlijk niet makkelijk want ze trouwde in mini.

Toen het paar dat voor mijn zus huwde, uit de ceremoniekamer tevoorschijn kwam, steeg de temperatuur meteen een paar graden. Het gevolg bestond voor de helft uit Afrikanen. De vrouwen, gekleed in lange gewaden, omcirkelden het zwart-witte bruidspaar en begonnen te zingen. Hun weelderige achterwerken, strak verpakt in bonte stoffen, wiegden op en neer. Zwarte mannen in goed gesneden witte, beige en zalmroze pakken keken geamuseerd toe. Ik stond daar maar wat te staren.

Deze lieden leken zo ontsnapt uit de Société des Ambianceurs et des Personnes Elégantes, Afrikaanse dandy's die in de straten van Parijs en Pointe-Noire defileren in Cerutti-pakken, Weston-schoenen en Italiaanse hemden met drie knopen in de kraag.
Niet dat ik een sapeur in mijn vriendenkring heb, jammer genoeg niet want met zo'n sapeur valt altijd iets te beleven, al is het maar het bestuderen van zijn uitmonstering. Toch had ik het gevoel hen te kennen. Maar dat lag natuurlijk aan Fessologue.
Fessologue? vraagt u. Billenkenner?

Hij is in België misschien nog weinig bekend, maar in Frankrijk is hij een begrip. Fessologue is namelijk de hoofdpersoon van een van de bestsellers van de afgelopen rentrée littéraire, Black Bazar van de Frans-Congolese auteur Alain Mabanckou. Fessologue woont in Parijs, waar hij zijn dagen slijt met het bestuderen van de vrouwelijke achterzijde. Zijn voorkeur gaat uit naar soepele, goed gevulde achterwerken – “met automatische versnellingen”.
Niets kan op dat vlak tippen aan Couleur d’origine. Van bij de eerste aanblik is Fessologue verloren, omwille van een "onmiskenbaar attribuut: haar achterwerk bewoog tegen de klok in.”
Fessologue trekt bij Couleur d’origine in en ze krijgen een dochtertje. Maar na drie jaar samenwonen loopt het mis. Couleur d’origine gaat ervandoor met een Congolese tamtamspeler. Fessologue koopt een schrijfmachine en stopt zijn woede en verdriet in zijn dagboek, Black Bazar.
Onder het mom van een luchthartige roman brengt Mabanckou een intelligent portret van de Afrikaanse immigrantengemeenschap.
Een héérlijk boek, geschreven in een wervelende, rollende taal die Matonge zo in de huiskamer brengt.

Als Fessologue zich nu met ons in het stadhuis van K. had bevonden, dan zou hij allang weten welke achterzijden automatische versnellingen hadden en of er eentje bij was dat in tegenwijzerzin draaide.
Dat was ik allemaal aan het bedenken, toen aan mijn mouw werd getrokken. Het was tijd. We traden de ceremoniekamer binnen.
Mijn zus P. en haar vriend S. gaven elkaar het ja-woord. De rest van de dag dronken we champagne, aten we lekkere hapjes, glimlachten, babbelden, dansten.
En op de dansvloer, wilt u weten?
Tussen u en mij: jawel, er waren beslist enkele achterwerken met automatische versnellingen present.

dinsdag 5 januari 2010

Het elektronisch oog



'Geen sprake van,' zei P. in oktober toen ik hem voorstelde met kerst bij wijze van afwisseling niet met het vliegtuig, maar per trein naar België te gaan.
'Met drie kinderen zeven uur stilzitten? Dat meen je niet!'
Daarmee was het hoofdstuk afgesloten geweest.

Nu waren we, P. incluis, maar wát blij dat die trein er was. De auto was even een optie geweest, maar toen we op het internet hadden gezien dat alle Franse autosnelwegen, behalve die in de regio Provence-Alpes-Côte d'Azur, besneeuwd en overbezet waren, hadden we dat idee laten varen.
Terug thuis van Nice Airport, hadden we de koffers in de gang geparkeerd, de kinderen in bed gestopt en treintickets geboekt.

's Anderendaags stonden we om half elf in Cannes. In de stationskiosk kocht ik spelletjesboeken en een Lire magazine over de twintig beste boeken van 2009.
De rit tot Marseille was paradijselijk. Het raam bood zicht op een fonkelende zee, een blauwe hemel, en af en toe een kustdorp dat zo leek gegrepen uit een doek van Cézanne. De kinderen waren vrolijk aan het kleuren of zeven verschillen aan het zoeken. Er was zelfs tijd om te lezen.
Het allerbeste boek van 2009, vonden de journalisten van Lire, was Let the Great World Spin (Laat de aarde draaien) van de Ierse schrijver Column McCann, een roman die al meermaals door mijn handen was gegleden, maar me nog niet had kunnen overtuigen.
In Let the Great World Spin doet Column McCann het verhaal van één dag, 7 augustus 1974, in New York. Op 400 meter hoogte spant de koorddanser Philippe Petit een kabel tussen de torens van het World Trade Center. Ondertussen, diep in de Bronx, stelt Corrigan, een Ierse priester, alles in het werk om kansarmen aan een beter leven te helpen. In Park Avenue rouwt een moeder om haar zoon die omgekomen is in Saigon.
Terwijl Philippe Petit stoutmoedig spingt en danst over het koord, neemt het voorheen alledaagse leven van deze mensen beneden in de stad voorgoed een bijzondere wending.
Het boek kreeg een triomfantelijk onthaal.
Het Amerikaanse magazine Esquire noemde het "The first great 9/11 novel".
"No novelist writing of New York has climbed higher, dived deeper," schreef Frank McCourt, de (vorig jaar overleden) auteur van Angela's Ashes.

Dit ging ik in België kopen, dacht ik toen de trein vertraagde. We waren in Marseille. Er stapten enkele mensen af. De vrijgekomen plaatsjes werden meteen ingenomen door nieuwe passagiers.
De trein zette zich schokkend in beweging.
N.(6) klampte me verschrikt vast. 'Gaan we nu wééral terug naar huis?'
'Nee,' zei ik, 'deze keer niet.'
'Waarom rijden we dan achteruit?' vroeg hij.
Dat de trein twee locomotieven had, aan beide uiteinden één, en dat de andere nu ingeschakeld was, kon N. moeilijk geloven. Angstig keek hij door het raam. Als die zee maar niet terugkwam.


Na de lunch haalde P. zijn laptop boven en legde The Pink Panther op. P. en ik deelden een flesje rode wijn, gekocht in de restauratiewagen. Het weer sloeg om. De hemel werd potdicht en grijs. De batterij van de laptop raakte op. Het volume van de kinderen nam toe. Onze achterbuurvrouw slaakte steeds luidere zuchten.
Ik borg Lire op in de tas onder mijn bank. P. en ik lazen afwisselend verhaaltjes voor. Door het raam zagen we alleen sneeuw.
Aan de overkant van het gangpad was een oudere, sportief ogende man een tijdschrift over boeddhistische kloosters aan het lezen. Hij ging op reis naar Vietnam, zo bleek. 'J'ai connu ça,' zei hij, glimlachend naar de kinderen die over onze knieën en schouders klauterden, liefst alle drie tegelijkertijd.

Toen moest N.(6) naar het toilet. Ik ging mee. We wurmden ons binnen. De deur kon nog net dicht. Bij gebrek aan armruimte deponeerde ik mijn tas in de mini-wastafel. Toen N. klaar was, wilde ik me omdraaien om mijn tas te nemen. Halverwege besefte ik dat er iets goed mis was. Het geluid van de waterstraal klonk nog steeds.
Jawel, daar was mijn tas: boordevol water. Mijn schriftje, portefeuille, mobiel, balpennen, zakdoeken, sleutels en Nikon Coolpix dréven.
Ik kieperde alles uit in de wastafel.
'Wat is er gebeurd?' vroeg N.
'Dat elektronisch oog ook!' foeterde ik.

Mits anderhalf uur vertraging geraakten we in België. Mijn telefoon werkte wonderwel nog, maar de Coolpix is naar de knoppen. De foto's heb ik kunnen redden.
Let the great world spin, maar liefst zonder wastafels met elektronische ogen.

maandag 4 januari 2010

Ontredderd



'De luchthaven van Brussel is gesloten,' zei de dame van de luchtvaartmaatschappij.
We troepten met zijn twintigen samen rond de kleine desk bij Gate A34. Het vliegtuig dat ons van Nice naar Zaventem moest brengen, zou om 16u30 opstijgen. Het was 17u40.

De middag was feestelijk ingezet. Toen we het dorp uitreden, hadden de kinderen het over hun makkertjes die nog anderhalve dag naar school moesten. Ha, ha. Zij hadden vrij. Er was een lekkere picknick voor op het vliegtuig. En nieuwe boeken. En vanavond zouden ze de familie terugzien, wat ook alweer van afgelopen zomer geleden was.
De suikerbrioches van onze Venezolaanse bakkersvrouw waren ondertussen op. En de kinderen begonnen genoeg te krijgen van het speelpleintje van Terminal 2. De andere gasten kregen het duidelijk ook op de heupen. Boeken, kranten en laptops waren allang opgeborgen. Iedereen had de blik gevestigd op de vertrekpanelen. En nu dus op de stewardess bij Gate A34.
Haar gelaat weerspiegelde de algehele ontreddering.
'Krijgen we ons geld terug?'(twee bejaarde dames)
'Kan ik mee met de avondvlucht naar Londen?' (een man van een jaar of vijftig)
'Wordt de vlucht geannuleerd?' (een jongeman met een kaki jasje)
'Onze piloot houdt contact met Zaventem,' zei de stewardess. 'Binnen een halfuur kan ik meer details geven.'
'Da's sowieso te laat voor mij,' hoorde ik het kaki jasje mompelen.

Achter de desk, door de glazen wanden van het luchthavengebouw heen, kon ik de Boeing zien, vertrekkensklaar.
Een halfuur later was er nog geen nieuws. De kinderen begonnen te jengelen. Ik dook in de picknicktas en haalde de noodvoorzieningen boven. Snoep.
Nog een halfuur later.
'De vlucht Nice-Brussel wordt geannuleerd,' klonk door de luidsprekers. 'Wilt u zich allen naar Gate A34 begeven? We brengen u terug naar de vertrekhal.'

Wat er aan de hand was?
Een natuurfenomeen legde Noord-Europa lam: sneeuw.
Ondanks alle ellende had ik een prettige gedachte, en wel aan de Turkse schrijver Orhan Pamuk, de Nobelprijs Literatuur van 2006, van wie ik de roman Sneeuw mocht lezen.
Het verhaal speelt zich af in het noordoosten van Turkije, waar de winters ijzig koud zijn. Ka, een jonge dichter, die net terug in het land is na twaalf jaar ballingschap in Duitsland, gaat op reportage naar de stad Kars, tegen de Armeense grens. Daar is iets vreemds aan de hand: een golf van zelfmoorden doet zich voor onder de vrome jonge meisjes. Terwijl Ka op onderzoek gaat, wordt de stad door hevige sneeuwval van de buitenwereld geïsoleerd. Er vinden allerlei rare gebeurtenissen plaats, in een decor dat zorgt voor een extra bevreemdend effect.
Maar de sneeuw is niet louter een sierelement. Ze heeft bij Pamuk ook een symbolische waarde: enerzijds staat ze voor zuiverheid, anderzijds voor ondoorzichtigheid, waarin zich de diepste troebelheid kan verbergen. Zo is geen van de personages wat hij lijkt, of ook maar van zichzelf denkt.

De gedachte aan Sneeuw traverseerde me maar even. Dan was de realiteit er: een trouwfeest in België over 36 uur, drie joekels van koffers, evenveel huilende en hongerige zonen, en - nog te doorstaan als we een up-to-date vluchtdossier wilden - een rij van minstens honderd man in de vertrekhal.