Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

donderdag 21 januari 2016

Een krop in je strottenhoofd

In 2013 won Lize Spit de WriteNow!-schrijfwedstrijd. Sindsdien vochten alle grote uitgeverijen om haar te kunnen uitgeven. Met haar eerste roman Het smelt overtreft ze de stoutste verwachtingen.

Een Kempens dorp omzoomd door weiden, een handvol boerderijen, een bos en een waterput die’s zomers verkoeling biedt. Bovenmeer, waar Lize Spit (°1988) haar debuutroman situeert, mag dan een fictief plaatsje zijn, maar het vertoont parallellen met Viersel, waar de schrijfster vandaan komt. De omgeving lijkt idyllisch, maar zo open en fris als de horizonten en de hemels er zijn, zo besloten en benauwend is het leven van de familie die de spil van Het smelt vormt.

Als de roman begint, op een gure decemberochtend in 2015, bevinden we ons nog in Brussel, waar de protagonist, Eva de Wolf, al jaren woont. Ze werkt in het onderwijs en is net als Spit 27. Eva is onderweg naar Bovenmeer, het dorp van haar kinderjaren. In de koffer van haar auto vervoert ze een reusachtige ijsklomp en op de passagierszetel ligt een foto van een dorpsjongen die in 2001 is gestorven. Al negen jaar is Eva niet meer in Bovenmeer gekomen, terwijl haar ouders er nog altijd wonen. Waarom is ze zolang weggebleven, waarom keert ze nu terug en wat voert ze in het schild?

Hoed van mayonaise

Wie de beklemmende plattelandsromans Boven is het stil van Gerbrand Bakker of Birk van Jaap Robben graag heeft gelezen, zal van dit boek smullen. Het smelt is een turf van 480 bladzijden, maar je glijdt erdoorheen als een warm mes door de boter. 
Spit schrijft in een vlotte, erg fraaie taal, en bouwt het verhaal uitstekend op. De roman is onderverdeeld in korte hoofdstukken die inzoomen op drie sleutelmomenten in Eva’s leven: december 2001, de zomer van 2002 en haar terugkeer naar Bovenmeer in december 2015. Net zo groot als de ijsklomp in Eva’s kofferbak blijkt de last van het verleden die ze met zich mee tornt. Terwijl de decemberdag in Bovenmeer zich langzaam ontvouwt, gaat het licht schijnen op haar familiale achtergrond en op de gebeurtenissen die haar ontwrichtten.

Dat er bij het gezin de Wolf iets schortte, was in het dorp een publiek geheim, maar hoe zwaar de situatie voor Eva, haar grote broer Jolan en jongere zus Tesje was, besefte niemand. Namen plakken op wat er met hun ouders scheelde – alcoholverslaving, depressie, zelfmoordneigingen – konden de kinderen niet, maar dat maakte het alleen maar pijnlijker. 
Altijd was er de hoop dat het misschien wél goed zou aflopen, bijvoorbeeld toen moeder zich opkleedde om naar de verenigingenquiz te gaan, maar aan de quiztafel Westmalle Tripels liet aanrukken tot ze voor het voltallige publiek tegen de muur braakte en per kruiwagen naar huis moest worden gerold met in haar schoot een kleurentelevisie, de hoofdprijs van de tombola. 
Of die keer toen moeder besloot Tesjes luizen te bestrijden door haar te laten slapen met een hoed van mayonaise. Eva, die de kamer met haar zus deelde, werd wakker van de misselijkheid: “De saus was door de warmte overnacht geschift, olie glom op Tesjes slapen, haar haren vormden dikke strengen. Het zat inmiddels overal, in haar oorschelpen, op mijn hoofdkussen. Haar hals zat vol striemen.” Het hielp niet; Tesjes blonde lokken moesten eraf en op haar schedel bleef het krioelen van de beestjes.
Musketiers

Subtiel schetst Spit hoe de aberrante toestanden de drie kinderen markeerden. De scènes met Tesje zijn tragisch. Om het met een beeld van Spit zelf te stellen: bij het lezen voel je “een krop door je strottenhoofd klauteren, traag maar zeker, met scherpe klimijzers.”
Eva’s vluchtweg waren Pim en Laurens, de enige dorpskinderen die ook in 1988 waren geboren. Pim kwam uit een boerenfamilie, Laurens was de zoon van de slager. Omdat ze maar met drie waren, zaten ze in een ‘bijzetklasje’. Met de meisjes had Eva geen affiniteiten; die wilden ‘een Spice girl zijn’ en waren verliefd op de jongens van Get Ready! Pim, Laurens en zij lieten zich de drie musketiers noemen en waren onafscheidelijk. 
Dat zij geen jongen was, speelde geen rol. Tot ze puber werden, Pims broer Jan in december 2001 onverwachts stierf, en Eva plots moest vechten voor haar plaats in het trio: “Ik ben geen vrouw, geen meisje, maar ik ben ook niet één van hen. Ik ben het draaimolenpaardje dat altijd schokkerig op en neer zal blijven steigeren, altijd op dezelfde paal, elk jaar opnieuw in dezelfde banen, op dezelfde kermis, voor dezelfde kinderen.”
Het is het trauma dat ze tijdens die zomer opliep dat haar in december 2015 naar Bovenmeer brengt. Haar terugkeer mondt uit in een even onverwachte als ontstellende apotheose, waarin het talent van Spit zich in volle glorie openbaart. De krop die zich tegen die tijd in je keel heeft genesteld, laat je niet vlug los.
Het smelt, Lize Spit. Das Mag Uitgeverij, 480 p. Deze recensie verscheen op 20 januari in De Morgen.

woensdag 20 januari 2016

In de tang van het regime

De Russische componist Sjostakovitsj werd door het Sovjetregime afwisselend verguisd en op handen gedragen. In Het tumult van de tijd legt Julian Barnes de tweestrijd bloot van een geniaal kunstenaar in een totalitair regime.

Als Julian Barnes (°1946) met nieuw werk op de proppen komt, gaat dat niet ongemerkt voorbij. In 2013 haalde de Brit de voorpagina’s van literaire bijlagen wereldwijd met de sublieme essaybundel Hoogteverschillen, over het verlies van zijn vrouw Pat Kavanagh, en met zijn voorgaande titel, Alsof het voorbij was (2011), sleepte hij de gegeerde Man Booker Prize for Fiction in de wacht. 
In Het tumult van de tijd begeeft Barnes zich opnieuw op het terrein van de fictie, al volgt hij de contouren van een waargebeurde geschiedenis. De schrijver laat de Russische componist Dmitri Dmitriëvitsj Sjostakovitsj (1906-1975) uit de as herrijzen en ontsluiert de innerlijke strijd die de componist kwelde onder het dictatoriaal regime van Stalin.
Sjostakovitsj wordt geboren in Sint-Petersburg en uit zich op zijn negende, als zijn moeder hem aan de piano zet, als een muzikaal wonderkind. Na een scholing aan het Conservatorium baart hij in 1926 opzien met zijn Eerste symfonie. Hij is nog geen twintig en een formidabele carrière ligt voor hem open. 
Twaalf jaar later, wanneer Barnes de roman laat aanvangen, is de euforie van het beloftevol debuut verleden tijd. De componist, dan eenendertig, staat op de overloop voor zijn flat bij de lift te wachten met een valiesje aan zijn voeten. Het is nacht en enkele meters van hem vandaan, in het appartement, liggen zijn vrouw en babydochter te slapen. 
Terwijl hij waakt en de geluiden van de lift met angst en beven ontleedt, denkt hij aan het verleden en hoe het hem gedurende tien jaar voor de wind is gegaan. In de ogen van de buitenwereld heeft hij met zijn werk uitgesproken successen geboekt, al heeft “de staat vanaf het begin zijn klauwen gescherpt aan zijn ziel” en heeft hij vaak moeten horen dat “zijn muziek afwijkt van het rechte pad van de Sovjetkunst”. 
Decadent
In 1936 is het tij evenwel gekeerd. De componist zat zelf in de zaal toen zijn opera Lady Macbeth uit Mtsensk werd opgevoerd in het bijzijn van Stalin en deze laatste gechoqueerd de regeringsloge verliet. ’s Anderendaags werd de opera in de officiële Partijkrant Pravda neergesabeld. Collega’s, journalisten en vrienden keerden Sjostakovitsj de rug toe – en nu staat hij op de overloop vrezend voor zijn leven.
Barnes heeft de roman in drie delen opgesplitst, die elk een sleutelmoment weerspiegelen waarin de componist reflecteert over hoe zijn carrière en leven zijn geëvolueerd. Bij het begin van ieder deel treffen we de componist in een situatie die de nieuwsgierigheid prikkelt, waarna we geleidelijk inzicht krijgen in het bredere plaatje. 
Hoe kan je als kunstenaar in een totalitair regime je artistieke integriteit behouden zonder terechtgesteld te worden?
De histories die zich ontvouwen boeien, maar Barnes laat de spanning snel wegebben. Dat ligt aan het gekozen vertelperspectief. Barnes behoudt afstand tot zijn personage. Hij schrijft over Sjostakovitsj’, maar geeft de componist geen eigen stem. Als hij Barnes zich waarlijk in de huid van zijn personage had verplaatst, had hij het verhaal nog indringender kunnen maken.
Want de thematiek beklijft. Hoe kan je als kunstenaar in een totalitair regime je artistieke integriteit behouden zonder terechtgesteld te worden? Dat is de centrale vraag in Barnes’ roman. Zijn hele leven zal Sjostakovitsj een tweestrijd voeren. Zijn werk wordt door het regime afgedaan als formalistisch, decadent en gericht op een kleine kring intellectuelen. Muziek, stellen de Sovjetidealen, moet de massa moet behagen en banaal zijn, want de kunst is van het volk. 
Dat druist regelrecht tegen de denkbeelden van de componist in: “De kunst is van iedereen en van niemand. De kunst is van alle tijden en van geen enkele tijd. De kunst is van hen die haar scheppen en van hen die haar savoureren. De kunst is niet meer van het Volk en de Partij dan ze ooit van de Adel en de Opdrachtgever was geweest. De kunst is de fluistering van de geschiedenis, die boven het tumult van de tijd uit is te horen.”
Zelfspot
In de Sovjet-Unie viert de persoonlijkheidscultus rond Stalin hoogtij. Stalin is de Leider en Leraar, de Kindervriend, de Grote Roerganger, de Grote Vader van de Natie, de Grote Spoorwegingenieur, zelfs de Grote Tuinman. Wie kritiek uit, wordt “gezuiverd”. Veel intellectuelen vluchten het land uit; Sjostakovitsj’ collega’s Sergei Prokofjev en Igor Stravinsky zoeken heil in de Verenigde Staten. 
De Sovjetbonzen laten Sjostakovitsj naar hun pijpen dansen. Als hij een toespraak moet geven, mag hij zijn tekst niet eigenhandig opstellen en in de pers verschijnen stukken die zijn signatuur dragen maar waar hij niets van afweet. Zelfspot wordt zijn wapen: “Hij stelde zich voor dat die karaktertrek op de gebruikelijke plaats was ontstaan: in de kloof tussen hoe we denken, aannemen of hopen dat het leven zal uitpakken, en hoe het daadwerkelijk uitpakt. Zo wordt ironie een verdediging van het ik en de ziel; stelt ze je van dag tot dag in staat om adem te halen.”
De Sovjetstaat overlaadde Sjostakovitsj met eerbewijzen – stuk voor stuk bronnen van schaamte, bewijzen van verraad tegenover zichzelf
Maar achter het schild van de ironie schuilt een gekrenkte mens. Wanneer Sjostakovitsj op een vredescongres in de New York in de val wordt gelokt en ten overstaan van een groot publiek de door hem zo bewonderde Stravinsky zwartmaakt die een Amerikaans staatsburger is geworden, voelt hij zich een verrader en overweegt hij zelfmoord. Zou het iets oplossen? De machthebbers, weet hij, zouden als volgt reageren: “Prima, ga je gang, dan zullen we de wereld je verhaal vertellen. Het verhaal (…) dat je tientallen jaren lang hebt geprobeerd de Sovjetmuziek te ondergraven, dat je van kwalijke invloed bent geweest op jongere componisten, gepoogd hebt het kapitalisme in ere te herstellen in de USSR, en een van de leidende elementen bent geweest in het musicologencomplot dat weldra aan de wereld onthuld zal worden. En dat alles zal in je zelfmoordbrief worden duidelijk gemaakt.”
Sjostakovitsj moet in leven blijven om meester te blijven van zijn verhaal, maar hij moet zich plooien naar het regime en filmmuziek schrijven, in zijn ogen een ondergeschikt genre. Door de Sovjetstaat wordt hij overladen met eerbewijzen – stuk voor stuk bronnen van schaamte, bewijzen van verraad tegenover zichzelf. Het grootste verraad zal – o ironie!  –plaatsvinden na Stalins dood, als de persoonlijkheidscultus rond de dictator reeds onder hevige kritiek staat.
Muziek in onszelf
Gelukkig is er zelfs in de meest barre tijden iets waar hij zich aan optrekt, namelijk “de muziek die in onszelf zit – de muziek van ons wezen –, die door sommigen wordt omgezet in echte muziek. Die tientallen jaren later, als ze sterk, echt en zuiver genoeg is om het tumult van de tijd te overstemmen, wordt omgezet in de fluistering van de geschiedenis.”
Barnes’ roman maakt nieuwsgierig naar het werk van Sjostakovitsj. Meer dan veertig jaar na zijn dood prijken zijn opera’s en symfonieën op de programma’s van concertzalen wereldwijd. Jawel, de componist mag op beide oren rusten.

Het tumult van de tijd, Julian Barnes. Vertaling: Ronald Vlek. Uitgeverij Atlas Contact, 224 p. Deze recensie verscheen op 13 januari in De Morgen.

maandag 11 januari 2016

Van Bosnische vluchteling tot literaire grootheid in Amerika

Hij werd in 1964 geboren in Sarajevo, woont sinds 1992 in de Verenigde Staten, schrijft voor Granta en The New Yorker, en wordt vergeleken met Nabokov. Bij ons is hij nog niet doorgebroken, hoewel de enkelingen die z’n werk kennen unaniem zijn: Aleksandar Hemon is steengoed. De Morgen arrangeerde een exclusief interview in Parijs.

‘Mijn relatie met taal is obsessief’
Annick Vandorpe

‘Un petit déjeuner parisien, s’il vous plait.’ Het is maandagmorgen en ik zit tegenover Aleksandar Hemon in een brasserie in Châtelet-Les Halles. De bedoeling is te praten over Het boek van mijn levens, een bundel autobiografische essays die net in het Nederlands is verschenen, maar eerst heeft de schrijver koffie nodig. Uit de zwier waarmee hij zijn bestelling plaatst valt op te maken dat hij zich in de lichtstad als een vis in het water voelt.
‘Mijn vrouw en ik zijn hier getrouwd in 2007,’ vertelt hij. ‘We hebben tien maanden gewoond in rue St-Jacques, om de hoek bij de boekhandel Shakespeare and Company.
Sindsdien is Hemon, die in 2000 debuteerde en inmiddels zes boeken heeft geschreven, een geregelde gast in Parijs. Het is de vierde keer dit jaar dat hij uit Chicago overvliegt. Terwijl zijn vorige bezoeken kaderden in zijn werk als docent Creative Writing voor New York University, is hij nu op uitnodiging van de Franse staat gekomen. Net wanneer ik naar meer details vraag, komt de ober aansnellen met een dienblad vers geperst sinaasappelsap, espresso, croissants en warme baguette. De schrijver wacht tot we weer alleen zijn voor hij me antwoordt. ‘Ik heb mijn pluimhoed niet op, maar gisterenavond ben ik in het Théâtre de la Ville tot ridder van de Kunst en Letteren gekroond.’

@ Annick Vandorpe


Ontheemding

In België en Nederland mag Hemon dan (nog) geen klinkende naam zijn, maar in Frankrijk heeft hij een schare adepten en in de Verenigde Staten is hij niet meer uit het literair landschap weg te denken. Met titels zoals Nowhere Man (2002) en The Lazarus Project (2008) oogstte Hemon verschillende literaire prijzen. Recensenten roemen zijn stijl en taal. De Amerikaanse criticus James Wood vergelijkt hem zelfs met Vladimir Nabokov. Hemon lacht een tikje gegeneerd als ik pols naar wat hij daar zelf van vindt.
Nabokov is onmiskenbaar een van de grootste schrijvers ooit, in om het even welke taal. Met hem vergeleken worden is enorm. Ik ben ervan overtuigd dat hij zich beledigd zou voelen als hij het wist.’
Dat hedendaagse auteurs zoals Jonathan Safran Foer en Téa Obreht hem hoog in het vaandel dragen blijkt uit de loftuitingen op het omslag van Het boek van mijn levens, Hemons eerste non-fictie titel.
‘Ik heb het autobiografische genre lange tijd geschuwd,’ vertelt hij. ‘Normaal gezien laat ik mijn eigen verhalen rijpen tot ze inspiratie vormen voor fictie. De zeventien stukken in Het boek van mijn levens heb ik geschreven tussen 2000 en 2013. De aanleiding kwam altijd van buitenaf: ik praatte met een redacteur van The New Yorker of Granta over mijn leven en ze vroegen me er iets over te schrijven. Non-fictie schrijf ik nooit uit mezelf.’
Net als in Hemons verhalen en romans is de ontheemding die immigranten in het land van aankomst ervaren een centraal thema in het boek. In 1992 mocht de toen 27-jarige Hemon, werkzaam als journalist in Sarajevo, aan den lijve ondervinden wat het betekent om je thuis plotsklaps te moeten loslaten en op een vreemde plek een nieuw leven te beginnen. In het kader van een cultureel uitwisselingsprogramma trok hij in de lente naar de V.S. met het plan enkele maanden later naar Sarajevo terug te keren. Niet lang na zijn aankomst brak de oorlog in Bosnië en Herzegovina evenwel uit. Hemon, die op dat ogenblik in Chicago verbleef, vroeg politiek asiel aan.  Die periode staat hem nog glashelder voor ogen. ‘Vreselijke dingen vonden plaats in Bosnië. De televisiebeelden waren afgrijselijk. Tegenwoordig zouden ze dergelijke verontrustende beelden niet meer tonen. Het was een bloedbad. Ik hoorde verhalen over vrienden die werden vermoord. Mijn beste vriend Veba was in Bosnië op dat ogenblik.’
In het essay Mijn gevangene beschrijft Hemon zijn verscheurdheid als volgt: « Zodra de oorlog op snelheid komt, begin je je binnenstebuiten te keren, bezorgd met je eigen overleving, maar vervolgens begint op dat moment de condensdruppel van het schuldgevoel zich langzaam in je geest te vormen, tot hij, druppel voor druppel, een uitgestrekte zee is geworden. Zodra de oorlog start beginnen alle individuele levens hun eigen, meedogenloos unieke trajecten en de scheiding tussen hen die zich er middenin bevinden wordt overduidelijk zichtbaar. Oorlog, zo leerde ik, belegert. »

@ Annick Vandorpe
Geografie van de ziel
Uiteindelijk immigreerde Veba net als Hemons ouders en zus naar Canada, maar de oorlog sloeg diepe wonden. Hemon bleef in de V.S. ‘Schrijven kon ik niet, niet in het Bosnisch en ook niet in het Engels. Overleven, dat probeerde ik. 
"Ik spreek doorlopend tegen mezelf. Soms breng ik gewoon klanken voort, soms praat ik in het Engels, maar het vaakst in het Bosnisch"
Het duurde tot in 1995 voor ik weer iets op papier kreeg, eerst in het Engels en een jaar later in het Bosnisch.’ In De levens van een flaneur lezen we hoe hij zich zijn omgeving eigen maakte door dagenlang te wandelen door de verschillende wijken en inzicht te verwerven in wat hij “een geografie van de ziel van de stad” noemt. Om de ontheemding te overwinnen had hij ook een netwerk nodig: een kapper, een slager, een stamcafé, en vrienden. Voetbal speelde een cruciale rol bij het integreren, vertelt hij. ‘Ik sloot me aan bij een lokaal ploegje, waar ik met een Togolees, een Mexicaan, een Peruviaan en Oost-Europeanen op het veld stond, allemaal mensen die zoals ik elders vandaan kwamen en een aparte voorgeschiedenis hadden. Ik ben geïntegreerd in dat Amerika, het Amerika van de immigranten. In mijn buurt worden 120 talen gesproken.’ Intussen kent hij in Chicago meer mensen dan hij ooit in Sarajevo heeft gekend. Met zijn vrouw organiseert hij eenmaal per maand een literair salon in een café in de buurt. ‘Elke keer komen er minstens 300 mensen op af: schrijvers en uitgevers, maar ook biologen, architecten, etc..’ Hij heeft pretlichtjes in de ogen als hij erover praat. ‘Ik ga al twintig jaar naar dat café. Ik ontvang er zelfs post. Dat kan tellen: zo wordt een plaats een thuis.’
We bestellen nog koffie en Hemon ook een cola – zijn ridderslag mondde uit in een korte nacht. Hij vertelt dat hij af en toe naar Sarajevo terugkeert. Zijn boeken liggen er in de handel, maar hij vertaalt ze niet zelf naar het Bosnisch. Schrijft hij nog in zijn moedertaal?
‘Ik heb het nodig om mijn Bosnisch levend te houden. Ik vind continu nieuwe woorden uit. Als een neurolinguïst me zou testen, zou hij waarschijnlijk moeten besluiten dat ik een stoornis heb. Mijn relatie met taal is obsessief. Als ik alleen ben, spreek ik doorlopend tegen mezelf. Soms breng ik gewoon klanken voort, soms praat ik in het Engels, maar het vaakst in het Bosnisch.’ Hij aarzelt, lacht. ‘In het Bosnisch trek ik een compleet verschillend register open. Dan scheld en vloek ik als een gangster uit Sarajevo.’

@Annick Vandorpe


Koude douche

De woorden hebben een ironische bijklank. Sommige gangsters in Sarajevo zijn het tegendeel van de karikatuur die hij schetst, zoals blijkt uit het verhaal over Nikola Koljévic, die “de lange, slanke vingers van een pianospeler” had en literatuur doceerde aan de Universiteit van Sarajevo. « Tijdens zijn lessen pakten we gedichten uit alsof het kerstcadeautjes waren », schrijft Hemon. «  Het gaf ons het gevoel dat we persoonlijk uitgenodigd waren om deel te nemen aan de fijne, lieflijke aangelegenheid die literatuur was. »
Toen de oorlog uitbrak, kreeg Hemon een koude douche: zijn lievelingsdocent betrad een hoge functie in de nationalistische partij van Karadžić en werd medeverantwoordelijk voor de genocide. Het incident was bepalend in Hemons ontwikkeling als schrijver. « Waarschijnlijk is mijn schrijven door professor Koljević doordrongen van een prikkelbaar ongeduld voor bourgeois gebabbel, of jammerlijk besmet met een hulpeloze woede waar ik niet vanaf kan komen. »
Zijn teksten klinken er des te krachtiger door. Schrijven is een innerlijke drang, zegt hij. ‘Het is het enige domein waarover ik enigszins controle uitoefen. Als ik fictie schrijf, moet ik oplossingen vinden voor problemen die ik zelf heb gecreëerd. De Amerikaanse fotograaf Garry Winogrand zei ooit, Ik neem foto’s om te zien hoe de dingen eruit zien op foto. Ik doe hetzelfde met fictie. Ik begin met een idee en daarna is schrijven de enige manier om te weten te komen hoe het verder gaat. Met non-fictie ligt het anders. Daar probeer ik de juiste woorden te vinden om een waargebeurd verhaal zo goed mogelijk over te brengen.
In Het boek van mijn levens slaagt hij daar wonderwel in. Zijn talent komt misschien nog het meest tot uiting in het slotstuk Aquarium, over de kanker en het sterven van zijn babydochtertje Isabel. Nauwkeurig beschrijft hij de chemo die het kind moet ondergaan, de processen die in haar lichaampje plaatsgrijpen en het gestage verslechten van haar toestand. Zijn aandacht voor detail en de registrerende toon die hij handhaaft maken het stuk extra pakkend. Als lezer besef je dat dit precieze, analyserende schrijven voor Hemon de enige optie is om de confrontatie met de realiteit aan te kunnen.
"Ik ben geïntegreerd in het Amerika van de immigranten. In mijn buurt worden 120 talen gesproken."
In onze brasserie worden de tafeltjes al gedekt voor de lunch. Hemon moet zich reppen naar een volgende afspraak. ‘Isabels dood heeft mijn leven opgesplitst in een voor en een na,’ zegt hij bij het afscheid. ‘Het hardste wat me kon overkomen, is gebeurd.’ Dat het grandioze literatuur heeft voortgebracht, is voor hem wellicht een schrale troost. Het boek van mijn levens heeft hij opgedragen aan de kleine Isabel.

Het boek van mijn levens, Aleksandar Hemon. Vertaling Charles Bors & Mauro Veen
Karaat, 264 p. Dit interview verscheen op 6 januari in De Morgen.








Terug naar New York

New York, 1994. Een professor en twee studenten buigen zich over een controversieel wetenschappelijk experiment en raken verstrikt in een pijnlijke driehoeksverhouding. Hanna Bervoets schrijft een meeslepende roman over de invloeden van onze cultuur op onze ethiek.

Hanna Bervoets (°1984) heeft haar vijfde roman genoemd naar de vooruitstrevende Russische bioloog Ilya Ivanov (1870-1932), die de techniek van kunstmatige inseminatie bij vee perfectioneerde, maar ook een experiment leidde dat vandaag als bijzonder controversieel wordt aanzien.

De schrijfster laat het verhaal beginnen met een overlijdensbericht. De brief komt uit New York en herinnert de verteller, Felix, aan zijn verblijf in de stad in 1994, twintig jaar geleden. “Geheimen willen we altijd kwijt”, reflecteert hij. “Ja, uiteindelijk vertelt iedereen elkaar altijd alles. Ik heb me vaak afgevraagd waarom. Waarschijnlijk is het omdat juist dat wat anderen niet van ons weten, ons maakt tot wie we zijn; onze uitzonderlijkheid bewijst. Zo dragen we onze geheimen mee als een zak glimmende edelstenen.” Al twintig jaar draagt Felix zo’n tasje edelstenen met zich mee. Aan zijn vrienden en familie heeft hij immers nooit het fijne verteld over wat hij in New York meemaakte.

Aids-virus

In 1994 is Felix tweeëntwintig. Journalistiek volgen aan NYU is een alibi om zich los te scheuren van zijn moeder en het homocircuit te exploreren. Via Lois, een collega-studente, leert hij professor Helena Frank kennen, die onderzoek doet naar de herkomst van het aidsvirus dat op dat ogenblik een ravage aanricht in New York. Frank is net geschorst op NYU, en Felix wil de reden van haar ontslag achterhalen en een interview publiceren in de universiteitskrant. 
Frank vertelt hem over de Russische bioloog Ilya Ivanov, die met de steun van de bolsjewistische regering een mens-aap hybride probeerde te creëren. Het experiment wilde maar niet slagen, en toen de Culturele Revolutie uitbrak, moest hij zijn onderzoek staken en het land uitvluchten. In 1932 stierf hij aan een hersenbloeding. Frank vertrouwt Felix haar vermoedens toe: heeft Ivanov bij zijn pogingen tot het kruisen van mens en aap het aidsvirus bij de mens geïntroduceerd?
In de ban van het onderzoek en van Franks mysterieuze persoonlijkheid blijft Felix de professor frequenteren. Hij ontdekt dat ze een geheim bewaart en dat Lois er voor iets tussen zit. Hoe nauwer Felix in de zaak betrokken raakt, hoe meer de relaties onder hoogspanning komen te staan. Zijn episode in New York eindigt heftig. 
Wanneer de 42-jarige Felix in 2014 het bericht van het overlijden van Helena Frank krijgt, is hij vastbesloten. Hij moet en zal naar de begrafenis gaan en antwoorden zoeken op de vragen die hem al twintig jaar achtervolgen.

Hoe beïnvloedt onze cultuur onze normen en waarden? Het is maar een van de vragen die Ivanov losweekt. Bervoets is een prima verteller. Ze schrijft in een fraaie, functionele taal, springt behendig tussen heden en verleden en schroeft de spanning op. Haar personages zijn soms iets te doorzichtig, maar dat ondermijnt het leesplezier amper. Ivanov boeit van het begin tot het eind.

Ivanov, Hanna Bervoets. Uitgeverij Atlas Contact, 320 p., 19,99 €.