Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 31 januari 2011

Zelfportret



De ervaring leert dat de beste boeken vaak toevallige vondsten zijn. Een paar weken geleden was ik in de mediatheek van Cannes op zoek naar een werk van Cesare Pavese toen mijn oog viel op Ermite à Paris van Italo Calvino, een bundel autobiografische stukken die na de dood van de schrijver op het initiatief van zijn weduwe werden gepubliceerd. In hurkzit voor de rayon Italiaanse literatuur las ik snel het voorwoord van Esther Calvino. Behalve eerder verschenen interviews met de schrijver en een reeks autobiografische teksten bevatte dit werk, zo las ik, ook een nooit eerder gepubliceerd Amerikaans dagboek over de reis die Calvino in de winter van 1959-1960 maakte naar de Verenigde Staten.

Sommige lezers vinden dat het niet ter zake doet, maar ik lees graag over mijn favoriete auteurs. Ik honger naar literaire invloeden, inspiratiebronnen, de visie op het eigen oeuvre, het ontstaan van de schrijversroeping, reizen en de impressies daarbij, politieke strekking, ja, zelfs de manier van koffiezetten. Ik wil in hun hoofd kruipen. Kleine gewoontes helpen om een gedachtegang en een oeuvre te begrijpen.

Wie was de mens Italo Calvino? Hoe was de persoon die zo'n originele en intrigerende personages kan scheppen als Marcovaldo en Palomar? Die keer op keer verraste omdat elk boek zo anders en vernieuwend was en nu nog altijd generaties schrijvers inspireert met Als op een winternacht een reiziger? Wie ging schuil achter de aandachtige observator die in de bundel Aventures de grote levensvragen aanboordt maar altijd lichtvoetig blijft en oud maar ook piepjong aanspreekt? (L'aventure d'une baigneuse, over een vrouw die in zee haar bikinibroekje kwijtspeelt en niet weet hoe ze zich uit de situatie moet redden, was bij mijn kinderen een bron van hilariteit, zelfs bij de kleinste van drie.)
Dit alles ging door mijn hoofd, daar in hurkzit voor de plank Italiaanse literatuur waar Pavese overigens ook present bleek, maar mijn keuze was gemaakt.

Ermite à Paris is zowel qua genre als qua lengte van de stukken zeer gevarieerd. Het titelstuk dateert uit 1974 en is met negen bladzijden een van de kortere stukken in de bundel. Calvino, die van 1964 tot 1980 met zijn vrouw in Parijs woonde, vertelt dat hij van de metro houdt omdat hij er kan verdwijnen in de massa en tegelijkertijd eenieder kan observeren. Anonimiteit is volgens hem noodzakelijk voor schrijvers ("Je crois que les écrivains, vus en direct, perdent beaucoup. (...) Aujourd'hui, plus l'image de l'auteur envahit le terrain, plus le monde qu'il a représenté se vide; puis l'auteur aussi se vide, et de tous les côtés il ne reste que le vide.")
Parijs vergelijkt hij met een reusachtige encyclopedie, bijvoorbeeld een naslagwerk van kazen. Een Parijse kaasspeciaalzaak, met zijn honderden verschillende kazen, is een soort "Louvre des fromages". Calvino komt hierop terug in het verhaal Un musée de fromages in zijn bundel Palomar (1983) waarin meneer Palomar zo'n winkel binnengaat:
"L'esprit de Palomar oscille entre des poussées contrastées: celle qui tend à une connaissance complète, exhaustive, et qu'il ne pourrait satisfaire qu'en goûtant à toutes les spécialités; et celle qui vise un choix absolu, à l'identfication du fromage qui soit le sien, un fromage qui existe certainement, même si lui ne sait pas encore le reconnaître (ne sait se reconnaître en lui)."

Het Amerikaans dagboek beslaat meer dan een derde van de bundel. Calvino brengt hier verslag uit van een verblijf van zes maanden in de V.S. in de winter van 1959-1960 op uitnodiging van de Ford Foundation. Zijn medereizigers waren Claude Ollier, een van de boegbeelden van "le Nouveau Roman", de Spanjaard Fernando Arrabal en onze eigen Hugo Claus ("Il dit lui-même que beaucoup de ce qu'il a écrit ne vaut rien (...), mais c'est quelqu'un qui est loin 'être stupide ou antipathique, un grand bonhomme blond avec une très belle actrice de music-hall (...).") Günter Grass was ook uitgenodigd, maar ging niet mee.

Calvino reist twee maanden rond en brengt vier maanden door in New York, een stad waar hij verliefd wordt. Zijn dagboek (dat bestaat uit brieven aan de Italiaanse uitgeverij Einaudi waarvan hij op dat ogenblik directeur is) leest als een soort monument van de Amerikaanse cultuur van de jaren zestig. Hij bespreekt typisch Amerikaanse fenomenen zoals de motels (waar hij erg voor te vinden is in tegenstelling tot Claus en de anderen die liever op hotel gaan), de nieuwbouwwijken met hun identieke huizen waar elk gezin minstens twee auto's heeft (want de steden zijn zo uitgestrekt dat je zonder auto nergens naartoe kan), de kant-en-klaar maaltijd of TV dinner voor wie het televisiekijken niet wil onderbreken om eten te maken.
Het is het tijdperk van de eerste computers en op Wall Street krijgt Calvino tijdens een bezoek achter de schermen het brein van de beurs te zien, de IBM 705. Die reusachtige rekenmachine "die in één minuut 504.000 optelsommen kan maken" fascineert hem zo dat hij later een bezoek regelt aan IBM in Washington.
De schrijverswereld komt natuurlijk ook aan bod. Calvino ontmoet Graham Greene en gaat op onderzoek in de laatste woonplaats van D.H. Lawrence. Jack Kerouac loopt hij mis op een beatnikfeestje, maar andere schrijvers van de Beat Generation ziet hij wel zoals Allen Ginsberg en zijn vriendje die tot Calvino's vermaak medereiziger Arrabal scandaliseren met hun avances. Afspreken met Henry Miller lukt niet omdat Miller volop aan het schrijven is en geen tijd heeft om mensen te ontmoeten. En naar Salinger doet hij navraag, maar deze leidt dan al een kluizenaarsbestaan en Calvino ontmoet hem niet.

Over persoonlijke gebeurtenissen buiten het literaire circuit weidt hij zelden uit en als hij dat wél doet passen ze in een bredere context. Het getuigt van nederigheid en respect voor de lezer, en dat is overigens in het algemeen de teneur van Ermite à Paris. Een van de laatste interviews met Calvino in 1984 (een jaar voor zijn dood) vindt plaats in het kader van een reportage Derrière le succès waar de journalist Felice Froio personaliteiten vraagt naar het geheim van hun succes. Calvino voelt zich niet aangesproken door de term "succesauteur" omdat succesauteurs, zo stelt hij, sterk in zichzelf geloven en gestuurd worden door de overtuiging dat iedereen hen op hun weg zal volgen. Calvino kan zich hier niet mee identificeren. Hij voelt voortdurend de noodzaak zijn schrijven te wettigen. Wat uit zijn hoofd komt kan hij niet zomaar aan anderen opleggen. Daarom eist hij voor zijn werk dat het innoverend is en in die hoedanigheid cultureel zinvol.

Ermite à Paris is een heel spontaan zelfportret van Italo Calvino dat me zin geeft om zijn oeuvre te herlezen, maar eerst wil ik het werk leren kennen van de auteur die Calvino in 1945 in het letterenmilieu van Turijn binnenleidde: Cesare Pavese.

Ermite à Paris, Editions du Seuil, 336 p.

vrijdag 28 januari 2011

Austerland



Sommige schrijvers hebben zo'n specifieke stijl en stem dat hun naam een soort literatuur op zich aanduidt en Paul Auster is daar een prachtig, levend voorbeeld van.
In Austerland lopen schrijvers rond en studenten die schrijver willen worden, is New York niet weg te denken, speelt toeval een grote rol en is niets wat het lijkt.
Invisible, in het Nederlands verschenen als Onzichtbaar (De Arbeiderspers), is een fijnproevertje voor de fans van Paul Auster en een goed startboek voor wie het oeuvre van de Amerikaanse auteur nog niet kent.

Het verhaal begint in New York in 1967. De ik-verteller, Adam Walker, studeert literatuur aan Columbia University. Op een feestje maakt hij kennis met de mysterieuze Fransman Rudolf Born, een man met geld, goede connecties en een beeldschone vriendin. Born blijkt heel geïnteresseerd in de jonge student en Walker springt op de kar in de hoop via Born zijn entree te maken in de letterenwereld. Walker frequenteert het Franse stel met grote regelmaat tot een incident de ware aard toont van Born en Walker gedwongen wordt een keuze te maken.

Hier begint deel twee, veertig jaar later. De roman neemt een typische Austeriaanse wending. Blijkt dat wat we totnogtoe hebben gelezen feitelijk deel uitmaakt van een manuscript van Walker. Walker is doodziek en heeft zijn tekst gestuurd naar een oude studievriend die ondertussen schrijver is met de vraag feedback te geven. Deze vriend, Jim, ontvangt ook het volgende deel van het manuscript, nu in de jij-vorm omdat wat hier gebeurt zo taboe is dat Walker het met een ik-verteller niet geschreven krijgt. Op het eind van dit deel vertrekt Walker naar Parijs om zich te wreken op Born.

Het derde deel van Walkers manuscript, over zijn wederwaardigheden in Parijs, schrijft Jim zelf, gebaseerd op de notities van Walker die ondertussen is overleden. Jim gebruikt een hij-verteller omdat deze stem het dichtst aanleunt bij Walkers aantekeningen. In Parijs ziet Walker Born terug en leert hij Cécile Juin kennen, een studente die verliefd op hem wordt, en haar moeder Hélène die op het punt staat te trouwen met Born. Walker voelt zich genoodzaakt wat hij weet over Born te onthullen aan Hélène. Met alle gevolgen vandien.

Auster zou Auster niet zijn als hij zijn lezers niet zou verrassen. Is Adam Walker wel een betrouwbare verteller? Of schept hij zelf een werk van fictie? Het is een van de vele vragen die we ons gaan stellen.
In het laatste deel van Invisible reist Jim naar Parijs om kennis te maken met Cécile Juin. De roman eindigt met een reeks dagboekfragmenten van Cécile Juin waarin zij vertelt wat van Rudolf Born geworden .

Eén roman, drie vertellers, vijf stijlen: bij een andere schrijver zou het een draak opleveren, nodeloos complex en kunstmatig, maar bij Auster geeft het een compositorisch zeer sterke roman die nergens gekunsteld overkomt.
Reizen in Austerland is de grenzen aftasten van fictie en werkelijkheid en, vooral, dronken worden van de verrukkelijke vrijheid die schrijven biedt.

maandag 24 januari 2011

Garmin (2)



Ik drukte op de startknop van Garmin en begon te lopen, de straat uit en bij de cylindercypres rechtsaf. De Pyreneese berghonden van de buurvrouw die 103 is blaften in concerto, een laag en vol en waardig geblaf waar ik uren naar zou kunnen luisteren als er aan de overkant van de straat geen keffer woonde die de aandrang heeft elk concert aan te sterken en zelf in het bezit is van een hoog en snerpend stemgeluid. Door de haag zag ik de vier Pyreneeërs tussen de olijfbomen draven als grote witte peluches. De baan ging steil omlaag tot het rondpunt bij de cinema, maar als je ze zou doortrekken over het parkeerterrein van de cinemazaal en dan de vallei in en dwars over het meer en door de bergen voor de kust, dan kwam je uit bij de zon. Voor het rondpunt bij de cinema sloeg ik rechtsaf. Het leek nu plat maar eigenlijk bleef het omlaag gaan, aan een behoorlijke hellingsgraad zelfs, dat weet je pas als je die straat in de tegenovergestelde richting loopt. In een rommelige tuin zag ik twee mannen een vuurtje stoken, verder was er geen kat, zelfs geen auto. De Fransen waren nog aan het tafelen want het was zondag, de dag waarop het werelderfgoed van de Unesco wordt geëerd. 16u18, meldde Garmin. Dat was het tijdstip van het dessert, bij sommigen misschien al van de koffie, bij de allervlugsten van het digestief.

De stilte kwam gelegen want ik wilde nadenken over De Toverberg van Thomas Mann of, exacter gesteld, het was de stilte die de gedachte aan De Toverberg opriep. Het boek, dat voorvoelde ik, voegde een nieuwe dimensie toe aan mijn looptochten, een nieuwe motivatie ook.
De Toverberg is het verhaal van de jonge Duitser Hans Castorp die zijn neef Joachim Ziemszen gaat bezoeken in een kuuroord in het gebergte bij Davos. De bedoeling is dat Hans Castorp drie weken zal blijven maar hij stelt zijn vertrek steeds uit en verliest gaandeweg elke band met "het laagland". Thomas Mann kwam op het idee voor deze roman toen zijn vrouw in 1912 met een longaandoening werd opgenomen in een sanatorium in Davos. Hij ging haar drie weken bezoeken, maar het scheelde weinig of hij was er veel langer gebleven. Hij kreeg iets aan zijn luchtwegen en de dokter raadde hem een verblijf van zes maanden aan. In tegenstelling tot z'n romanheld sloeg Mann de raad in de wind, maar hij nam zich toen wel voor een roman te schrijven over een kuuroord en de gevaren van zo'n milieu.
Op de achterflap noemt P.F. Thomése De Toverberg "dat boek der boeken" en die opinie treed ik volmondig bij. Als ik maar één boek in mijn leven zou mogen lezen, zou dit een kanshebber zijn. De Toverberg biedt voldoende stof om een leven lang over na te denken, meer nog, het hele leven zit als het ware in dit boek besloten, daarom ook ga ik er meer dan één stuk aan wijden, u bent gewaarschuwd.

De Toverberg speelde nog door mijn hoofd toen ik het straatje van dertien procent inliep, maar daarna verdween het boek uit mijn gedachten omdat de Noren van Patagonië kwamen opzetten, met hun trage maar constante pas en het gedeelde colaflesje aan het eind van de dag (een combinatie die hen tijdens die vijfdaagse trekking overigens tot een van de belangrijkste conversatieonderwerpen maakte in mijn wandelgroepje) en ik weerstond elke neiging tot vertragen en zette een sprint in tot het verkeersbord. Daarna liet ik mijn benen uitlopen wat gezien de hellingsgraad twee passen duurde.
In de platte straat kruiste ik een man met een paarse trui en grijs nekhaar, en enkele honderd meter verder passeerde ik de oude man met de sikkel en de Solex-fiets die elke middag in de dorpsbermen gras zeist voor zijn konijnen. Hij zei Bonjour, dat was de eerste keer.
Bij de cylindercypres aan het begin van mijn straat nam ik Garmin en drukte op lap reset. De honden van de buurvrouw van 103 blaften niet maar het vuur van de mannen verderop brandde nog. De verrassing kwam in het straatje van dertien procent. De Noren indachtig bleef ik een looppas aanhouden maar het verlangen naar het verkeersbord was groot. Na de bocht ontwaarde ik het bord maar in diezelfde oogopslag zag ik de man met de paarse trui en het grijze nekhaar. Hij liep het braakliggend terrein aan de kant van de weg in en posteerde zich op een niet mis te verstane manier voor een boom.

De verwarring was wederzijds, stante pede de actie. Ik haalde diep adem en voerde mijn tempo op. Hij bukte zich, raapte een stronk dood hout op en zei: "Vous êtes courageuse." Ik kwam voorbij het verkeersbord waar ik anders op stap overga, liep naar boven en dan verder, zonder stoppen, naar huis.

De Toverberg, Arbeiderspers, 972 p.
De eerste Garmin leest u hier.

vrijdag 21 januari 2011

Het recht op literaire verbeelding



Omdat de Bar des Boulistes een plaats is van verlichting liep ik om halfnegen van de schoolpoort door naar het dorp. Al maanden plande ik een stuk over Bezonken rood, de roman die Jeroen Brouwers schreef in 1981 na de dood van zijn moeder, waarin hij reflecteert over de slechte band die hij met haar had en hoe een gebeurtenis in zijn kinderjaren in het Jappenkamp van Tjideng daar ten grondslag aan lag. Ik had een vertrekpunt nodig. De Bar des Boulistes was mijn laatste hoop.

De ruit van het café was beslagen. Toen ik de deur openduwde waaide een jolig rumoer me tegemoet. Aan de toog zaten een stuk of zes mannen, onder meer onze vorige postbode, die al bijzonder goed geluimd was voor dit ochtendlijke uur. Pas toen ik op mijn kruk zat herkende ik in het gezelschap ook een van les filles. De ander stond achter de toog en vroeg me wat ik wilde bestellen. Ze waren beiden een tint paarser geworden in het gezicht, maar afgezien daarvan leken ze niets veranderd, en kijk, daar ging de een nu naar buiten om een sigaret op te steken, en jawel, de ander zette snel mijn espresso voor me neer en ging haar zus achterna. Het was maanden geleden dat ik hen gezien had, het jaar was gewisseld maar sommige dingen zijn voor de eeuwigheid.

Ik roerde suiker door mijn koffie, nam een slok en sloeg met mijn rechterhand Bezonken rood open. De koffielepel prikte in mijn wang maar dat hinderde niet bij het lezen. Ik las de eerste zin twee keer want zinnen van Jeroen Brouwers zijn niet voor snelle consumptie, zo mooi als hij ze schrijft vind je ze zelden. En zoals altijd met Brouwers trok zijn taal me het boek in, en voor ik het wist was ik de roman opnieuw aan het lezen.

Bezonken rood is het tweede deel van een trilogie over de jeugd van de auteur in het voormalige Nederlands-Indië. Jeroen Brouwers wordt in 1940 geboren in Jakarta. Na de invasie van de Japanners in Java wordt hij als kleuter met zijn moeder, grootmoeder en zusje in het vrouweninterneringskamp van Tjideng opgesloten waar hij drie jaar blijft. De verschrikkelijke toestanden die hij daar elke dag ziet tekenen hem voor het leven. Na de oorlog wordt de familie herenigd. Ze keren terug naar Nederland en Jeroen wordt op kostschool gestuurd, wat hij zijn moeder nooit vergeeft. Wanneer zij sterft wellen de bezonken herinneringen aan Tjideng op, tegen wil en dank.

Bezonken rood lokte indertijd een polemiek uit tussen Jeroen Brouwers en de Nederlandse essayist Rudy Kousbroek. Volgens Kousbroek (die ook opgroeide in Nederlands-Indië en de tweede wereldoorlog doorbracht in Japanse interneringskampen) klopte Brouwers de gruwel in de kampen schromelijk op. Kousbroek noemde Bezonken rood onwerkelijk en mooischrijverij, waarop Brouwers hamerde op het recht op literaire verbeelding.

Die vermaledijde verbeelding van Brouwers had toch maar een pareltje voortgebracht, dacht ik toen ik het boek sloot. Ik zag dat de postbode en zijn kompanen vertrokken waren en dat de kapster nu present was. Ze zat aan de andere hoek van de toog met een kraslot. Ik gleed van mijn kruk, nam mijn portefeuille en telde pasgeld uit en al die tijd waren mijn gedachten bij Brouwers. Bezonken rood was een pijnlijk, prachtig geschreven verhaal van een man wiens relatie met vrouwen voorgoed is vertroebeld door wat hij als kleuter heeft meegemaakt, maar de vraag was, had ik nu een aanleiding om erover te schrijven?

woensdag 19 januari 2011

Boek (Arjen Lubach)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Ergens op het erf vind ik een boek dat ik daar afgelopen najaar heb laten liggen. Ik ben bang voor wie er in heeft gelezen, woorden zijn gevaarlijker dan ooit. Het boek heeft de winter niet overleefd. Door de sneeuw en regen is slechts de opengeslagen pagina nog te lezen. Daarop staat een vreemde, buitenaardse zin. Een zin die ik me niet kan herinneren, terwijl ik hem beter ken dan wie dan ook.

"De essentie van Tao is dat het niet uitgedrukt kan worden. Als men denkt het wel te kunnen uitdrukken, dan is het niet Tao."

Even verderop zie ik het hol van de bunzing die op mijn kippen jaagt. Ik probeer te begrijpen hoe de kippen de winter zijn doorgekomen op enkele meters van het huis van hun aartsvijand. Ik kom er niet achter. Pas als ik terugloop naar mijn huis, naar waar ik het wilde beschaafd heb willen maken, begrijp ik het. De bunzing heeft het boek gelezen.

Arjen Lubach (°1979) is schrijver en cabaretier. Hij debuteerde in 2006 met Mensen Die Ik Ken Die Mijn Moeder Hebben Gekend (Meulenhoff). In 2008 werd dit boek gevolgd door de roman Bastaardsuiker, die genomineerd werd voor de Halewijnprijs. Op 28 februari verschijnt zijn derde roman Magnus (Uitgeverij Podium).

Over de pastiche zegt Arjen zelf:
Deze pastiche is ontstaan uit grote bewondering voor het werk van de oorspronkelijke auteur. Ik wil nergens de indruk wekken dat ik ook maar in de buurt kan komen van de kwaliteit van de stukken van deze auteur. Wel wens ik iedereen veel succes met raden!

dinsdag 18 januari 2011

Nieuwsmoeheid



Zelfs in Frankrijk waar nationaal nieuws en berichtgeving van ex-kolonies en domtom's toch de plak zwaaien, haalt het referendum dat moet beslissen over de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan het nieuws, soms zelfs de sportpagina's, ik denk in het bijzonder aan het artikel dat op 10 januari in Le Monde verscheen onder de titel Le basket, fierté du Sud-Soudan.
Tot mijn schaamte moet ik toegeven dat ik zelfs een origineel stuk als dit (om nog niet te spreken van de klassieke Sudan-artikels op de buitenlandpagina's) weinig aandacht zou besteden, meer nog, dat ik vluchtig de kop zou lezen en dan verder zou bladeren omdat ik aan een hevige vorm van nieuwsmoeheid lijd, in het bijzonder op politiek en economisch vlak.

Jawel, u leest wel degelijk "zou". De realiteit is namelijk anders en dat heeft te maken met de roman What is the What van Dave Eggers, die de ondertitel draagt De autobiografie van Valentino Achack Deng en het gefictionaliseerde levensverhaal is van een Sudanese vriend van de schrijver die op het ogenblik van de vertelling beroofd en verwond wordt in zijn flat in Atlanta.
Terwijl Valentino Achak Deng berooid en bloedend op de vloer ligt, krijgen we zijn levensverhaal te horen in lange flashbacks. Valentino is pas zeven als de burgeroorlog in 1987 in Sudan uitbreekt. Halsoverkop verlaat hij Marial Bai, het dorp waar hij met zijn ouders en broers en zussen leeft. Hij vervoegt The Lost Boys, duizenden jonge kinderen die samen door de Afrikaanse wildernis op zoek gaan naar veiliger oorden. Tijdens die lange zwerftocht ziet hij vriendjes sterven in de muil van een leeuw, overleeft hij luchtbombardementen, doorstaat honger en dorst, tot hij uiteindelijk Ethiopië en daarna Kenia bereikt waar hij tien jaar doorbrengt in het vluchtelingenkamp van Kakuma, tot hij in 2001 als jongvolwassene met de hulp van de V.N. naar Amerika kan vertrekken om daar een nieuw leven op te bouwen.

What is the What is er gekomen op initiatief van Valentino, die na zijn aankomst in Amerika zijn verhaal wilde vertellen en besloot dat een biografie het beste middel was om een groot publiek te bereiken. De stichtster van The Lost Boys Foundation bracht Valentino in contact met Dave Eggers. De roman is de vrucht van jarenlange research van de schrijver, talloze interviews, mails en telefoongesprekken met Valentino en zelfs een gezamenlijke reis naar Sudan. De opbrengst van het boek gaat volledig naar The Valentino Achak Deng Foundation die Sudanezen wereldwijd helpt.

Hoewel de feiten hartverscheurend zijn, is What is the What dankzij de humor, energie en levenskracht van Valentino een roman waarin de hoop altijd blijft doorklinken. Eggers heeft in Valentino een perfecte stem gevonden om het Sudanese drama te vertellen. Het initiatief is bewonderenswaardig en ronduit geniaal. In deze tijden van nieuwsmoeheid is literatuur immers het uitgelezen medium om mensen te sensibiliseren. What is the What is een noodzakelijke roman.

maandag 17 januari 2011

Garmin (1)



Ik drukte op de startknop van Garmin en begon te lopen, de straat tegenover de schoolpoort in en dan de helling af naar het dorp. Het wegdek was opengebroken en ik liep rond de plekken met vers asfalt en hoorde een straatwerker zeggen dat hier lopen afmattend was voor de benen, maar ik keek niet om. In het dorp sloeg ik rechtsaf in de richting van het kerkhof. Ik liep aan de linkerkant van de straat waar geen voetpad is en uit de tegenrichting kwamen voortdurend auto's waarvan ik de meeste al gezien had op het parkeerterrein naast de school. Ik verliet de hoofdbaan en kwam in het straatje met de helling van dertien procent en ik bleef doorgaan tot het verkeersbord halverwege, voet voor voet zoals dat paar dat ik in 1999 in het nationaal park van Torres del Paine in Patagonië ontmoette, Noren waren dat, die zich geen enkele inspanning ontzagen maar alles deden aan een heel traag tempo en zich 's avonds, als ze hun tent hadden opgezet, beloonden met een gedeeld flesje Cola. De laatste tien meter tot het verkeersbord sprintte ik, de tweede helft van de helling mocht op stap. Dan was er een kilometer plat. Eerst liep ik door weides met af en toe een villa, meestal in aanbouw, en daarna waren er alleen nog villa's. De hemel was vuilwit met kleine gaten blauw. Ik raadpleegde Garmin om te weten hoe rap ik ging. Het display meldde elf kilometer per uur en viel dan terug op 9.6. Ik stopte Garmin weg, maar later keek ik weer en hij deed precies hetzelfde en ik vroeg me af wat de verklaring was, vertraagde ik echt of lag het aan de beweging van mijn armen. Ik kwam bij het huis met de boogvormige ramen in oker glas en vroeg me af wat de kunstenaar vandaag zou maken in z'n atelier daarbinnen want in zo'n huis kan alleen een kunstenaar wonen, misschien zelfs een groep kunstenaars, er stonden per slot van rekening twee auto's voor.  Daarna liep ik langs de tuin die naar de Noord-Zee ruikt en daar herinnerde ik me een interview met Christian Plumail van restaurant L'Univers in Nice die had gezegd dat hij zijn menukaart uitdenkt tijdens het zwemmen of hardlopen. Dat deed me denken aan What I talk about when I talk about running van Haruki Murakami en vandaar aan de bundel waarop Murakami's titel geïnspireerd is, What We Talk About When We Talk About Love van Raymond Carver, die ik vorig jaar heb gelezen in Franse vertaling omdat dat de enige versie was die ik in de bibliotheek vond en ik te nieuwsgierig was om te wachten.
Ik dacht aan het titelverhaal dat in het Frans Parlez-moi d'amour heet, van Mel en Teresa en hun vrienden Laura en Nick die samen gin drinken en langzaam dronken worden terwijl ze spreken over de liefde en welke gedaanten die kan aannemen, en ik vroeg me af hoe de dialogen klonken in het Engels en hoe de Engelse versie, in 1981 verschenen as What We Talk About When We Talk About Love, zich op zijn beurt verhield tot het origineel van Carver dat in 2009 uitgebracht werd onder de titel Beginners. Want What We Talk About When We Talk About Love bleek sterk aangepast door Carvers uitgever Gordon Lish. Zonder zich om Carvers protest te bekommeren schrapte en schaafde Lish tot hij de typische kale stijl verkreeg die we met Carver associëren maar die weinig van doen heeft met zijn oorspronkelijke stijl.
Versies van Carver zijn er genoeg, maar Carver nooit lezen is misschien nog beter dan Carver in het Frans lezen, dacht ik. Ik was toen al bij de cylindertaxus waar mijn straat begint. Ik nam Garmin uit mijn zak, drukte op lap reset en liep nog een toer.

vrijdag 14 januari 2011

Universele wens



Sommige auteurs zoeken inspiratie in exotische oorden of buitengewone feiten, anderen blijven dichtbij huis en vertrekken gewoon van een gedachte. Een gedachte die we allemaal wel een keer hebben, bijvoorbeeld het verlangen om een gebeurtenis of situatie opnieuw te beleven, precies hetzelfde, om opnieuw te voelen wat we toen voelden.
Deze universele wens, heropvoeren van herinneringen, is het vertrekpunt van Remainder (2005), het debuut van de Brit Tom McCarthy, in het Nederlands verschenen als Dat wat overblijft (2010).

Het hoofdpersonage is een man van dertig jaar die uit het ziekenhuis is ontslagen. Hij werd opgenomen na een ongeluk dat te maken heeft met "iets wat uit de hemel viel". De precieze omstandigheden herinnert hij zich niet. Hij mag er overigens met niemand over praten. Dat maakt deel uit van de Schikking. In ruil voor z'n zwijgen ontvangt hij achtenhalf miljoen pond. Wat hij met dat geld zal doen wordt hem geopenbaard op een feestje bij een vriend.

Tijdens een bezoek aan het toilet heeft hij een sterk déjà-vu gevoel. Het schijnt hem toe dat hij eerder in een ruimte is geweest die precies leek op deze badkamer. Hij ziet het gebouw voor zich, van de rode pannendaken waarover poezen liepen tot de ijzeren leuningen in de traphal, herinnert zich de geur van gebakken lever die door het raam binnenkwam en het pianogetingel van de muziekleraar op een andere verdieping, maar wat hij zich bovenal herinnert, zijn z'n eigen vloeiende bewegingen in deze ruimte.
Hij weet niet meer waar en wanneer dit plaatsvond, maar het was in de tijd dat bewegen nog vanzelfsprekend was en niet iets wat aangeleerd moest worden.
Op dat ogenblik is hem duidelijk wat hij met zijn geld zal doen. Hij gaat de herinnering opnieuw opvoeren, om zich net als toen echt te kunnen voelen.
Het brengt een reusachtige organisatie met zich mee: een appartementencomplex wordt aangekocht, het wordt tot in de kleinste details heringericht, acteurs moeten ingehuurd en opgeleid tot zij de herinnering perfect kunnnen naspelen.
De heropvoering in het appartementsgebouw blijkt de eerste van een reeks. Maar waar ligt de grens tussen fantasie en werkelijkheid? Tussen verbeelding en waanzin? Het spel van de protagonist wordt steeds gevaarlijker tot het ten slotte helemaal uit de hand loopt.

Vanaf de eerste paragraaf had ik dat gevoel dat zijn opwachting maakt bij het ontdekken van een heel goed boek. Een combinatie van verrassing, spanning en verwachting. Want wat direct opvalt is Dat wat overblijft apart is. De toon is bevreemdend en tegelijkertijd grappig, en de droge, onverschillige ik-verteller intrigeert van bij het begin. Daarnaast is het vertrekpunt hoogst origineel, en spreekt het ook tot de verbeelding want heropvoeren van herinneringen is per slot van rekening een universele wens.

Tom McCarthy (°1969) heeft lang naar een uitgever gezocht. Uiteindelijk ging de kleine en in Parijs gevestigde uitgeverij Metronome Press met hem in zee. Remainder verscheen in 2005 en aanvankelijk werd het enkel verdeeld in een besloten circuit, tot de critici het ontdekten en de hemel inprezen.
In de New York Review of Books plaatst Zadie Smith Remainder tegenover Netherland van Joseph O'Neill. Netherland, stelt Smith, is een perfect product van het lyrisch realisme, de literaire stroming die in de negentiende eeuw werd geïnitieerd door Balzac en Flaubert, en voldoet helemaal aan wat we van fictie verwachten, terwijl Remainder in alle opzichten afwijkt van de klassieke roman. De Britse schrijfster noemt Remainder een van de grote Engelse romans van de afgelopen tien jaar en ziet in Tom McCarthy de vaandeldrager van een nieuwe stroming binnen de Engelstalige literatuur.
McCarthy's debuut is avant-garde, very much so, maar al bijna een klassieker.

donderdag 13 januari 2011

Schaar



Kapsalons.
Het zijn uitstekende plaatsen om te lezen of te mediteren maar in beide gevallen rijzen problemen.
Om te beginnen is het leesaanbod erbarmelijk. Ik beweer niet dat ik de tijdschriften bij de kapper niet bekijk, ik zou zelfs zeggen dat ik ze met een zekere gretigheid opensla, maar mijn enthousiasme is van korte duur.
Ten tweede worden we in het kapsalon vaak tot praatjes verplicht, meestal niet omdat de persoon die de schaar hanteert daar zelf zoveel zin in heeft, maar uit een soort vrees niet aan de verwachtingen van de klant te voldoen.

Voor deze problemen bestaat een oplossing die eenvoudig en haalbaar is voor iedereen: het boek op de kapperstoel. Het halve of hele uur bij de kapper kunt u op deze manier zinvol invullen, zelfs met meditatie, want u zal merken dat een simpel gebaar als een boek bovenhalen een perfect antidotum is tegen praatzucht.
Het houdt evenwel risico's in.
Hoe verlaat u de comfortabele kapperstoel als u een romanwereld induikt en de echte wereld vergeet waar u per slot van rekening toch overgeleverd bent aan een schaar?

Daarom. De kapperstoel is de plaats van het middelmatige boek. Het soort boek dat ontegenzeglijk kwaliteiten bezit maar waar ook iets aan hapert, denkt u bijvoorbeeld aan een spanningsboog die te wensen overlaat of houterige dialogen - zaken die overigens verwaarloosbaar zijn als de roman in kwestie op alle andere gebied geniaal is maar dat komt in de praktijk weinig voor.

Middelmatige boeken bestaan in veel gedaanten. De vraag dient zich aan: wat is dan het beste middelmatige boek voor de kapperstoel? Want het goede nieuws is dat dit boek bestaat. Enige tijd geleden mocht ik het ontdekken. Het draagt de titel Historia del pelo, is geschreven door de Argentijn Alan Pauls, en verscheen in het Frans als Histoire des cheveux.
De protagonist van deze roman is de jonge Argentijn Monti, of beter de haardos van deze Monti. Monti wijdt zijn dagen aan de zoektocht naar het perfecte kapsel, de coupe die zijn leven zal veranderen. Terwijl hij zijn haar laat knippen, verlengen, kleuren of vlechten, wellen herinneringen op aan zijn kinderjaren en puberteit in het chaotische twintigste eeuwse Argentinië. Alain Pauls verweeft de pijnlijke peripelen van Monti met de geschiedenis van het land, steeds vanuit hetzelfde vertrekpunt: Monti's haardos.

Ik heb alleen recensies van Histoire des cheveux gelezen. De roman zelf, dat begrijpt u, wacht op een kappersbezoek. Inhoudelijk gezien vindt u geen beter boek voor de kapperstoel. Als de critici nu unaniem lovend zouden zijn hebben we een probleem, maar dat blijkt niet zo. De zinnen van Alan Pauls, die overigens een Borges-specialist is, noemen zij oeverloos en beladen met metaforen, een beetje in de stijl van Proust maar niet op hetzelfde niveau. Dat maakt de leeservaring enigszins slopend. De neuzen wijzen in dezelfde richting: Histoire des cheveux blinkt uit in middelmatigheid.

woensdag 12 januari 2011

De Behanger (Patricia Vlasman)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Ik ben een behanger, en woon antikraak op de Singel in Amsterdam. Het is mijn ding niet om met letters te goochelen, maagdelijk papier te bevuilen, of dat soort dingen, en echt, het heeft me heel wat liters whisky gekost waarmee ik én mijn faalangst én de pijn in mijn kapotte kies heb weten weg te spoelen alvorens over te gaan tot dat wat jij, vermoeide geest, onderuitgezakt op je Ikea driezitsbank in een behaaglijk verwarmde recent opgeleverde vinex woning onder de rook van Utrecht, op je schoot hebt liggen en gedwongen bent om te lezen omdat er een babykamer behangen dient te worden of een zolderruimte tot gelikt kantoor moet worden getransformeerd. Ik zeg het u eerlijk, ik ben een man van weinig woorden en langdradige teksten zijn aan mij niet besteed, sterker nog, verder dan de eerste brief aan de Korintiërs ben ik in de Bijbel niet gekomen, laat staan dat u mij vrijwillig in een bibliotheek, boekhandel of dergelijks, in mijn spaarzame vrije weekenden tegenkomt omdat ik, zoals ik u al eerder toevertrouwde, geen lezer ben en vooral geen schrijver, en ik druk het u op het hart, ik heb een gruwelijke hekel aan lui die anderen zoals uzelf, een verhaal op de mouw spelden, bruut het leven van een ander binnenmarcheren met horrorverhalen van ontrouw, moord en andere leugens. Verschrikkelijk vind ik het, u uit naam van de kunsten op verkeerde ideeën brengen en belasten met wanen van een ander, niet zijnde uzelf, vreselijk vind ik ze, die zogenaamde schrijvers of dichters die geesten vertroebelen met satanische fantasieën. Als ik, met mijn professie – ik ben behanger en woon antikraak op de Singel in Amsterdam – aan een willekeurige klant, iemand zoals u, die onder druk van een geblondeerde echtgenote of gerelateerde, de kneepjes van het vak zou onthouden om zelf een opknapklus in de wacht te slepen, dan zou ik mezelf in de handen snijden want, met alle respect voor uw intelligente bezigheden op kantoor, behangen is vakmanschap en aan een dergelijke klus kun je simpelweg niet vrijmoedig beginnen, de dikte van het plaksel, de structuur van het materiaal, ik zeg het u nogmaals, het beroep van behanger luistert nauw en dientengevolge is een stappenplan in deze geen loze geste, en ik durf te beweren dat ik u, met de gebruiksaanwijzing die u nog steeds op uw barmhartige schoot heeft liggen, veel, heel veel, plezier doe.

Tot 2003 leidde Patricia Vlasman (1971) bij de Utrechtse politie een wetenschappelijk onderzoek naar de harde kern van jeugdcriminaliteit. Sedert een hartoperatie in 2006 legt zij zich voltijds toe op het schrijven. In 2010 verscheen haar debuutroman In alles eenzaam (Uitgeverij Artemis). Momenteel werkt zij aan haar tweede roman.

dinsdag 11 januari 2011

Doktersvoorschrift



Het was 8u50 en ik was de eerste klant op de boerenmarkt. De caissière had een probleem. Dat vertelde ze aan de zwartharige vrouw met wie ze koffiedronk.
'Het enige boek dat ik heb is Le Père Goriot van Balzac,' zei ze terwijl ze m'n groente begon te wegen. 'Verplichte schoollectuur van mijn zoon...'
'Als je maar één boek hebt, kan het evengoed Balzac zijn,' meende de vriendin.
De ander slaakte een zucht. '"Il faut que vous lisiez," zei de dokter. Ik die hoogstens Femme Actuelle of La France Agricole opensla!'
'Begin misschien met tien minuten lezen per dag?'
De caissière legde m'n laatste groente op haar weegschaal en tikte dan iets in op haar kassa. 'Dat is dan twintig euro en zevenvijftig centimes,' zei ze.
In mijn tas zocht ik naar mijn portefeuille.
'Als je het bij je eigen vader ziet, neem je die geheugenoefeningen erbij,' hoorde ik haar zeggen. 'Naar het schijnt komt Alzheimer nu ook voor bij jongere mensen. Ik mag er niet aan denken.'
'Ondertussen zit je toch maar met Balzac,' zei de vriendin.
De caissière zuchtte weer.

Je kon een naald horen vallen in de boerenmarkt, zo stil waren de twee vrouwen. Na een poos draaide de caissière zich naar mij. Ik vond dat ze er hulpbehoevend uitzag.
'Misschien is Anna Gavalda iets voor u,' zei ik.
Er kwam geen reactie. Ze keek alleen naar mijn hand. Naar mijn portefeuille. Ik had nog niet betaald.
'Anna Gavalda leest gemakkelijk,' zei de vriendin. 'Haar laatste roman is dik, maar misschien haar verhalen, Je voudrais que quelqu'un m'attende quelque part.'

Je voudrais que quelqu'un m'attende quelque part (in het Nederlands verschenen als Ik wilde dat ergens iemand op me wachtte (Prometheus)) was mijn enige Gavalda, haar debuut, verschenen in 1999. Ik herinnerde me het eerste verhaal, over een Parisienne die op straat glimlacht naar een voorbijganger, waarop die haar achternaholt en uitnodigt voor een etentje. En hoe dat op een sisser uitloopt doordat zijn mobiel op het verkeerde ogenblik afgaat.
De verhalen van Anna Gavalda zijn gegrepen uit het alledaagse leven, lichtvoetig en vol humor maar altijd een beetje pijnlijk. Het twaalfde en laatste was me ook bijgebleven, Epilogue, waarin een vrouw een manuscript van een verhalenbundel stuurt naar een uitgever in Parijs en na drie maanden wordt uitgenodigd op de uitgeverij. Wanneer ze inziet dat de uitgever alleen nieuwsgierig was maar geen echte interesse heeft, kan ze niet meer bewegen. Hij zet haar zijn bureau uit, maar ze blijft in het onthaal zitten tot iedereen naar huis gaat. De uitgever roept twee koeriers die haar het gebouw uit dragen. Op straat geeft ze haar manuscript aan het eerste het beste meisje dat ze ziet, een buitenlandse nog wel.

Gavalda was beslist een ander genre dan La France Agricole, dacht ik terwijl ik mijn wisselgeld aannam.
'Volgende week breng ik het voor je mee,' zei de vriendin. 'Ik heb dat boek thuis.'
De cassière knikte berustend. 'Gezien de situatie heb ik aan mijn moeder voor kerst een boek gegeven,' zei ze.
'Van welke auteur?' vroeg de vriendin.
'Daar vraag je mij iets.'
'Wat is de titel?'
'Zou je geloven dat ik het niet meer weet?'
De vriendin lachte een beetje ongelovig.
De caissière keek haar met schrikogen aan. 'Je denkt toch niet...? Zou het beginnen?'

maandag 10 januari 2011

Abcessen prikken



Het zou van weinig inspiratie getuigen om nu over wellness te beginnen, met name over de zuiveringskuren die na de feestdagen bijval kennen en dat kuurfenomeen aan te grijpen om te schrijven over de roman Puhdistus van de Finse schrijfster Sofi Oksanen (°1977), die in het Frans de titel Purge draagt maar in het Nederlands Zuivering heet. Het zou bijna een blijk van disrespect zijn. Dan val ik liever met de deur in huis.

We spreken en schrijven Estland in 1992. Het jaar voordien zijn de Russen na bijna een halve eeuw bezetting uit Estland vertrokken. De moeizame heropbouw van het land is begonnen.
Sedert de dood van haar man en de emigratie van haar dochter naar Finland woont de oude Aliide Truu alleen op haar boerderij ten zuiden van Tallinn. Vroeger was ze geliefd in het dorp, maar na haar huwelijk met de communist Martin Truu heeft ze maar weinig vrienden meer. Wanneer ze op een dag een vreemd toegetakelde jonge vrouw aantreft op haar erf is ze dan ook argwanend. Is het een valstrik van de dorpsjongens die haar ramen altijd met stenen bekogelen?
Ondanks haar achterdocht neemt ze het kind in huis. De jonge vrouw, die Zara heet en Russisch spreekt, is, zo verneemt Aliide, op de vlucht.
Terwijl Aliide Zara verzorgt en zich vragen stelt over de achtergrond van het meisje, krijgt de lezer Zara's verhaal te horen, hoe ze in 1991 uit haar huis in Vladivostok naar het westen is gelokt en in een gruwelverhaal is terechtgekomen. Nu ze ontsnapt is, wordt ze op de hielen gezeten. De vrouw die Aliide Truu heet is Zara's enige hoop, maar waarom?

Aliide beslist Zara te beschermen, koste wat het kost. Terwijl de vrouwen aan elkaar wennen, duikt Sofi Oksanen met ons in het verleden van Aliide: de frivole jaren voor 1939 toen Aliide fataal verliefd werd op een Russische nationalist die met haar zus huwde, de harde realiteit van de tweede wereldoorlog toen Estland eerst door de Russen en dan door de Duitsers werd bezet, de naoorlogse periode toen Estland opnieuw onder het juk van de Russen viel en Aliide met een communist trouwde waardoor zij wel in Estland kon blijven terwijl haar zus naar de kampen in Rusland werd gedeporteerd.
Het verleden van Aliide ontvouwt zich, ook het geheim dat ze met zich meedraagt. Ondertussen vindt het gevaar dat Zara bedreigt de weg naar de afgelegen boerderij.

Sofi Oksanen laat haar twee hoofdpersonages traag ontwikkelen. Uit hun doen en laten spreekt afschuw maar tegelijkertijd boetedoening. Aliide en Zara zijn zoals ze zijn door wat gebeurd is en wat zij doodzwijgen. Zuivering is een ontstellende roman. Sofi Oksanen doorprikt abcessen en laat veel vragen op de lezer los.

Zuivering verscheen in 2008 in Finland en is de derde roman van Sofi Oksanen, die in 2003 een spectaculaire intrede maakte in de Finse letteren met de roman Stalins koeien. Na de drie grootste Finse literatuurprijzen won Zuivering ook de grote Prijs van de Noorse Raad waarbij Oksanen de jongste laureaat in de bestaansgeschiedenis van de prijs werd. In Frankrijk was het een van de meest opgemerkte buitenlandse romans van de voorbije rentrée littéraire, gelauwerd met de Prix Femina étranger en de Prix de roman FNAC 2010.

Over het verhaal ben ik opzettelijk vaag gebleven. Zuivering is het soort boek dat beter niet wordt naverteld. Ontdekt u zelf hoe Sofi Oksanen de lezer in het verhaal trekt, hoe vernuftig haar opbouw is, hoe meesterlijk de psychologie van haar personages, hoe raak haar toonzetting, hoe helder en zintuiglijk haar stijl, hoe ontstellend haar thematiek.

Dit is een roman die me van mijn sokken blies.

vrijdag 7 januari 2011

Zonder scrupules



Op de eerste maandag van het jaar prop ik de persmappen, brochures en verknipte kranten die de voorbije twaalf maanden op en onder en in mijn schrijftafel zijn aanbeland in dozen en rijd ik zonder scrupules naar de papiercontainer. Terwijl ik hier maandag mee bezig was, draaide ik me zo nu en dan om. Dan keek ik naar de boekenkast, naar de kleine compartimenten in de hoek waar titels staan die niet meer worden uitgegeven of bijzondere edities. Dan dacht ik aan wat had kunnen gebeuren. Aan wat bijna gebeurd was. Warm en koud kreeg ik het daarvan.

Mijn vriendin N. drukte me het boekje in de handen. Zij had twee exemplaren versierd op de stand van Indigène Editions. Hoewel ze me herhaaldelijk had gezegd dat de auteur een ongelooflijk personage was, drieënnegentig jaar nota bene, had ik het boekje maar vluchtig bekeken. "Boekje" was nog veel gezegd. De tekst zelf besloeg maar veertien bladzijden, en met de noten van de uitgever en het nawoord inbegrepen was het geheel dertig bladzijden lang. Het was een van de vele strooibiljetten in een van de vele plastic tassen die ik na een middag op het Festival du Livre van Mouans-Sartoux uit de koffer van de auto had geladen, en ondanks zijn welluidende titel, Indignez-vous, en de opmerkelijke leeftijd van de auteur, Stéphane Hessel, raakte het zoek in de papierhoop op mijn bureau.

Tot in de laatste week van 2010. Plots dook het omslag overal op het internet op, van de nieuwssites van Le Monde, L'Express en Libération tot bij De papieren man. Indigène Editions, zo las ik, kon het succes van Indignez-vous amper bijhouden. De eerste druk bedroeg 2000 stuks en nu lag de tiende druk al in de rekken. De verkoop stevende af op 600,000 exemplaren.

Ik viste het boekje uit de papierzee op mijn tafel en ging bij de haard zitten.
Vanuit zijn ervaringen als verzetsheld en diplomaat spoort Stéphane Hessel in Indignez-vous de lezer aan zich te verontwaardigen. Hij oppert dat verontwaardiging militante geesten creëert die nodig zijn om te evolueren naar een vrijere en rechtvaardigere maatschappij.
Hessel heeft recht van spreken. In Berlijn geboren, van een Joodse vader, groeide hij op in Parijs en werd tijdens de tweede wereldoorlog een van de grote figuren in het Franse verzet. Tot drie keer toe kwam hij in een concentratiekamp terecht waar hij telkens op de valreep aan de dood kon ontsnappen.
Na de oorlog werd hij diplomaat en kreeg een post als chef op het kabinet van Henri Laugier bij de Verenigde Naties, waar hij in 1948 coredacteur was van de Universele verklaring van de rechten van de mens.
Vandaag mogen de aanleidingen tot verontwaardiging dan minder flagrant zijn als ten tijde van het nazisme, stelt Hessel, maar redenen zijn overal: de groeiende kloof tussen arm en rijk, de dictatuur van de financiële markten, de belabberde toestand van de planeet, de ratrace naar steeds meer en groter en beter, de situatie in Palestina. Hessel pleit tegen onverschilligheid. Denk niet "ik kan er toch niets aan doen", maar verontwaardig je, zoek gelijkgezinden en start samen een vreedzame rebellie, dat is de boodschap die Stéphane Hessel ons in Indignez-vous meegeeft.

Het succes van Hessels pamflet, dat 3 euro kost en waarvan al 800,000 exemplaren zijn gedrukt, heeft alles te maken met met de tijdsgeest, bedacht ik toen ik het boekje sloot. In duidelijke en eenvoudige bewoordingen formuleert hij wat heel veel Fransen momenteel denken. Ik vroeg me af of Indignez-vous ook daadwerkelijk iets zou veranderen, en of Hessel met zijn korte en rake woorden een keerpunt had bewerkstelligd.
De vraag hield me een tijd bezig, dan maakte een zekere opwinding zich van me meester. Ik bladerde terug. Jawel. Daar, naast de titelbladzijde, precies halverwege de bladspiegel, stond, in een helder lettertype, "1ère édition: octobre 2010".









donderdag 6 januari 2011

De strijd van een Kaapverdische immigrante



In 1994 greep de Spaanse schrijfster Ángeles Caso (1959) met haar eerste roman op de valreep naast de prestigieuze Premio Planeta. De eer ging toen naar de Nobelprijswinnaar Camilo José Cela. Ángeles Caso won de rijkelijk gedoteerde Premio Planeta alsnog in 2009 met Tegen de wind in. Een deel van het prijzengeld (601.000 euro) schonk ze aan haar voormalige huishoudster, die de inspiratiebron was van deze roman.

Tegen de wind in is het verhaal van São, die in armoedige omstandigheden opgroeit in een dorp in Kaapverdië. Haar vader kent ze niet en haar moeder heeft het te druk met overleven om te zorgen voor het kind. Van jongs af wil São dokter te worden, maar op haar twaalfde valt die droom aan diggelen: ze moet een baan zoeken. Ze werkt vijf jaar als kinderjuf, tot een incident haar op de vlucht doet slaan. Ze krijgt de kans te emigreren naar de plaats van haar dromen, Europa. In Portugal ontmoet ze Bigador, een aardige Angolees met wie ze gaat samenwonen. Ze krijgen een zoontje. Maar dan laat Bigador zijn ware persoon zien. São’s leven wordt een hel. Ze vlucht naar Madrid waar ze bijklust als hulpje van een depressieve vrouw. Ze worden vriendinnen. De Spaanse blijft São volgen en tekent haar verhaal op.

Tegen de wind in doet denken aan het proza van Isabel Allende. Net als de heldinnen van de Chileense schrijfster is São een sterke vrouw die in een onrechtvaardige situatie terechtkomt en de beproevingen van het leven het hoofd biedt. Ook qua stijl leunt de roman tegen Allende aan. Ángeles Caso schrijft in een bloemrijke taal en is niet bang van een scheutje magisch realisme. Bovendien is ze net als haar Chileense collega een uitstekend verteller.

De grootste verdienste van deze roman is dat Ángeles Caso hier een stem geeft aan de vele vrouwelijke immigranten wiens leven in Europa een lijdensweg is. Door de kleine angsten en frustraties van een westerse vrouw te plaatsen tegenover het harde leven van São, die niets bezit behalve moed en wilskracht, houdt de schrijfster de lezer een spiegel voor. Tegen de wind in is een wervelende roman, die moeilijk neer te leggen is en na lezing nog lang tot nadenken stemt.

Dit stuk verscheen op 8 december in Uitgelezen, de boekenbijlage van De Morgen.

woensdag 5 januari 2011

Kandahar

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

De nacht is gevallen. Nevelflarden kruipen over de Seine. In de huizen aan weerszijden van het water brandt licht. De jongen op de brug kijkt naar de silhouetten die bewegen binnen de hoge raamkozijnen. Mensen die opstaan, gaan zitten, praten, eten.
Hij krult zijn tenen op. Vijf dagen geleden is hij in de Lichtstad aangekomen. Via Italië. Een weinig gebruikte weg door het gebergte. Om zeker te zijn. Na drie maanden zwerven blijft weinig over van de gymschoenen die zijn moeder voor hem heeft gekocht. Nikes nog wel, uit de bazaar in Kandahar. "Voor je nieuw leven," had ze gezegd. De uitdrukking in haar ogen zal hij niet vergeten. Die hoop, dat vertrouwen dat het hem en z'n broertje beter zou afgaan dan de anderen.

Munir is al vertrokken. Hij slaapt in het asielcentrum met veertig andere Afghaanse kinderen. Maar Munir is nog maar tien. Hij is zestien. En hij heeft alleen een zere keel en een loopneus, geen koorts.
De klokken slaan acht keer. Hij werpt een laatste blik op de verlichte ramen aan de overkant. We luisteren naar muziek, spreekt hij zichzelf in, en drie keer per dag eten we lange dunne broden, 's middags en 's avonds met warme gerechten erbij.
Hij glimlacht en loopt naar de telefooncel. Er is gelukkig niemand. Thuis in Kandahar is zij al aan het wachten. Om de drie dagen telefoneren, dat is de afspraak. Ze moet weten dat haar kinderen het goed maken.

In de kabine peutert hij de telefoonkaart onder de band van zijn spijkerbroek uit. Hij steekt de kaart in de gleuf en tikt het nummer in. Een rilling doorvoert hem. De sneeuw is in zijn sokken getrokken. Straks zal hij ze uittrekken en zijn voeten in kranten wikkelen.
Straks, op zijn bed van karton onder de brug.

dinsdag 4 januari 2011

Spanning



'Ze moeten kraken,' stelde Y. terwijl hij onze borden bijvulde met Lotte à l'armoricaine.
'Ik heb ze graag een beetje zacht onderaan,' zei z'n vrouw die rijst opschepte. 'In het noorden is dat meer de gewoonte.' Ze glimlachte verontschuldigend naar haar man. 'Jij zou ze niet binnenkrijgen.'

Het was oudejaarsavond. Met vrienden brachten we hulde aan het nieuwe werelderfgoed van de Unesco, de Franse gastronomische maaltijd. Ieder stel had een gang bereid en nu was het de beurt aan Y. en z'n vrouw, de enige Fransen van het gezelschap. Sedert hun gerecht op tafel stond ging het gesprek over stokbrood en hoe de perfecte baguette moest ogen, smaken en ruiken.
Terwijl ik luisterde hoe Y. tegen zijn vrouw inging en met vurige woorden de noodzaak van krokante baguettes verdedigde, prees ik me gelukkig dat ik met mijn gang gerstebrood had geserveerd. Anders was de spanning niet te harden geweest, bijna zoals bij Urbain Alpain in K. van Ivo Victoria. Die zielige Urbain Alpain, die sedert het overlijden van zijn vrouw terug in de ouderlijke (nu grondig gerenoveerde) boerderij woont en gespannen wacht op het jaarlijks kerstbezoek van zijn broer en nichtje uit de stad, jawel, diezelfde broer die Urbain Alpain in een keurig betegelde studio heeft ondergebracht waar alleen een oude kast van zijn moeder, een koffieblik met een portret van zijn vrouw, een schilderij en een tweeloop aan de muur aan zijn vorig leven herinneren.
Urbain Alpain begint veel te vroeg koffie te zetten. De koffie moet warm staan als het bezoek aanklopt, redeneert hij, anders wacht hem hetzelfde lot als op de rampzalige kerst van twee jaar geleden, toen het bezoek de wijn soldaat had gemaakt en nog voor de koffie vertrokken was. Dit jaar zal het volgens plan lopen, houdt Urbain Alpain zich voor, en dat gebeurt ook tot hij in eigen persoon het heft (lees: de kolf) in handen neemt.

In een handvol scènes, gekenmerkt door veel korte zinnetjes, toont Ivo Victoria ons een vereenzaamde oude man voor wie het leven maar weinig zin meer heeft. Victoria voert het personage op, maar in z'n hoofd kruipen laat hij aan ons over. Ook na de slotscène blijft de fantasie van de lezer draaien.
K. is een klein en prachtig uitgegeven boekje dat in december 2009 op 1650 exemplaren verscheen als kerstgeschenk van Ambo|Anthos. Het is bijna te interpreteren als een verholen liefdesverhaal, dacht ik terwijl ik luisterde naar wat Y. en zijn vrouw nu beweerden.

Het was zo moeilijk om een goede bakker te vinden, althans hier toch, klaagden ze.
De twee bakkerijen in ons dorp hadden ze afgeschreven, ook die in hun dorp voldeed niet, maar in de vallei waren er van de vijf bakkerijen twee die min of meer door de beugel konden.
'Toch voor baguettes,' zei Y. 'Haal het niet in je hoofd om dáár croissants te kopen! Simpelweg niet te eten.'