Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

donderdag 28 mei 2015

In het spoor van 'Ulysses'

Eimear McBride schreef haar debuut toen ze zevenentwintig was. Het duurde tot haar zesendertigste voor ze een uitgever vond. Sindsdien regent het lof en prijzen. Een meisje is maar half af troebleert, ontreddert en overrompelt.

Een meisje is maar half af van Eimear McBride (˚1976) leest moeizaam en de stijl kan je niet bepaald mooi noemen, maar dat neemt niet weg dat de jonge Ierse een zegetocht maakt in de letterenwereld. In 2014 kreeg haar debuut de felbegeerde Baileys Women’s Prize for Fiction waar gevestigde auteurs zoals Donna Tartt en Jhumpa Lahiri toen ook naar meedongen. Anne Enright van The Guardian noemde McBride ‘een genie’.

McBride kruipt in het hoofd van haar verteller, en dat moet letterlijk worden opgevat. De jonge Ierse liet zich inspireren door haar illustere landgenoot James Joyce en zijn stream-of-consciousness verhaaltechniek, waarbij de lezer de gedachtestroom van de verteller volgt. ‘Zodra ik Ulysses begon te lezen, wist ik: dit is het’, zegt ze in een interview met The Guardian. ‘Alles wat ik tot nu toe heb geschreven, is goed voor de prullenmand.’
Ze schreef zes maanden aan haar debuut, maar het duurde negen jaar voor een uitgever met haar in zee durfde te gaan. Te experimenteel, luidde het oordeel. Volzinnen tref je in deze roman zelden aan. McBride schrijft in losse woorden of flarden van zinnen en lapt de regels van de interpunctie aan haar laars. Je leest rechtstreeks de gedachten van het hoofdpersonage – gedachten die opwellen, nog niet in taal zijn vervat, die half af zijn. Neem nu de eerste paragraaf: “Voor jou. Je krijgt binnenkort. Jij mag een naam bedenken. Wat jij nu zegt draagt ze haar hele leven met zich mee. Mama ik? Ja jij. Laat je op bed vallen zeg ik. Heb je gedaan. En blijven liggen. Ze snijden in je. Wacht en uur en dag.”
Het vraagt een portie geduld voor duidelijk wordt dat de ik-verteller –  dan een klein meisje – een innerlijke monoloog voert met haar geliefde broer die twee jaar ouder is en geopereerd wordt van een hersentumor. Hij loopt een hersenbeschadiging op en zal op school voor ‘achterlijke spastie’ worden uitgemaakt. Vader laat het gezin in de steek en moeder neemt haar toevlucht tot extreem katholicisme. Om de ellende compleet te maken, wordt de verteller op haar dertiende (vrijwillig) misbruikt door een oom, waarna ranzige seks met wildvreemden een noodzaak wordt. Als haar broer 
weer kanker krijgt en terminaal ziek blijkt, gaat ze een steeds perversere toer op.

Tranen
Een meisje is maar half af is een uiterst beklemmend boek, door de trieste thematiek maar nog meer door de manier waarop McBride vertelt. Eens je aan de stem gewoon bent, word je de protagonist en naarmate het verhaal vordert, voel je de toekomstperspectieven verdwijnen. “Ochtend is het ergste. Dat is altijd zo. Versuft opduiken uit de slaap. En weer weten dat de wereld gebeurt.” Hartverscheurend is het tafereel waarin de broer verneemt dat hij zal sterven en “de dood door de kamer valt” en “alle woorden uit de lucht zuigt”. Ingewanden in de knoop, een plots tekort aan lucht, traankanalen die in werking schieten... je moet ertegen bestand zijn. McBride lezen is een fysieke ervaring.


Een meisje is maar half af, Eimear McBride. Vertaling: Gerda Baardman. Hollands Diep, 256 p., 19,99 euro. Deze recensie verscheen op 27 mei in De Morgen.

dinsdag 19 mei 2015

Sandro Veronesi wekt zijn iconisch personage uit 'Kalme chaos' weer tot leven

In Zeldzame aarden kruipt Sandro Veronesi (˚1959) opnieuw in de huid van 'lulhannes' en 'manipulator' Pietro Paladini. 'Hij was al een gevaarlijke man in Kalme chaos, maar de lezer besefte dat niet.'

‘Ik ben Pietro Paladini niet, maar hij is mij’
Annick Vandorpe

In Hotel Ambassade op de Herengracht in Amsterdam gonst het van de drukte. Naast trossen toeristen met kolossale koffers in het kielzog is er veel pers aanwezig. Fotografen lopen af en aan, in de lobby vindt een interview plaats en op de eerste etage is een cameraploeg in de weer. Om stipt half drie komt de PR-verantwoordelijke van uitgeverij Prometheus binnen met Sandro Veronesi. De schrijver draagt een donkere jeans en een wollen V-trui, en ziet er getrokken uit. Hij is voor drie dagen in Amsterdam en zijn planning is strak geregeld. Dit is zijn vierde persafspraak vandaag en onmiddellijk hierna wachten hem een fotosessie en weer een interview. Via een labyrintisch pad worden we naar een afgelegen vertrek in het hotel gebracht. ‘Houd de tijd in het oog’, drukt de dame van Prometheus me op het hart. ‘En sluit de deur niet, want anders zijn jullie opgesloten!’

Jaloezie

De vermoeidheid glijdt van Veronesi’s gelaat als ik hem naar Pietro Paladini vraag, de verteller van Kalme chaos en Zeldzame aarden. ‘Na Kalme chaos drong het tot me door dat de lezers en ik een totaal verschillende perceptie van het personage hadden’, vertelt hij. ‘Uit een enquête bleek dat zij dol waren op Paladini. Ze zagen hem aan voor een heilige! Dat verwonderde me want ik vond hem geen bepaald aardig figuur.’
Kalme chaos werd in 2006 bekroond met de Premio Strega, de grootste literaire prijs in Italië. Het boek werd wereldwijd een bestseller. We leren er Pietro Paladini kennen als een succesrijke manager van een televisiestation in Milaan, die tijdens de zomervakantie onverwachts weduwnaar wordt. Wanneer zijn tienjarige dochter Claudia weer naar school moet, besluit hij voor de poort te wachten. Hij zegt zijn werkafspraken af en blijft ter plekke, en dat scenario herhaalt zich elke dag. Geleidelijk aan wordt hij een aanspreekpunt voor familieleden en collega’s, die hem hun zorgen en leed komen toevertrouwen. Iedereen gaat ervan uit dat Paladini rouwt, maar in de plaats van verdriet voelt hij een ‘kalme chaos’ in zijn hoofd. De klap blijft uit en na drie maand spoort zijn dochter hem aan zijn leven weer op te pakken.
‘Het slot van Kalme chaos is in feite geen echt einde’, zegt Veronesi. ‘Voor mij was het een uitweg, een manier om het verhaal los te laten, en wel voorgoed, dacht ik toen. Enkele jaren na de verschijning van de roman begon ik de stem van Pietro Paladini evenwel opnieuw te horen. De verfilming met Nanni Moretti heeft daar een rol in gespeeld. Ik had niet aan het scenario meegewerkt omdat ik vind dat je daar als auteur beter buiten blijft. Toen ik de film zag, had ik een eigenaardig gevoel. Een soort jaloezie, eigenlijk. Het personage leefde en was niet meer in mijn grip. 
Ik wilde Paladini in de hand houden en begon te denken aan een vervolgverhaal, maar ik werkte toen aan een ander boek en besloot dat de tijd voor me moest beslissen. Toen ik mijn roman af had, klonk de stem van Paladini opnieuw en toen was het plots urgent om met hem verder te gaan, niet alleen om zijn geheim te onthullen en hem zijn lotsbestemming te geven, maar ook omdat hij het geschikte personage was om de onrustbarende toestand van mijn land te illustreren.’
Hoe is Italië dan geëvolueerd in de acht jaar tussen Kalme chaos en Zeldzame aarden?
‘Twee grote veranderingen hebben zich voorgedaan. Ten eerste hebben de Italianen de hoop op een toekomst verloren. Sinds enkele jaren is er een emigratiegolf naar andere landen in de Europese Unie aan de gang. Het is een massaal fenomeen bij negentien- tot eenentwintigjarigen. Naar het buitenland gaan beleven zij niet als een privilege, maar als een noodzaak: een noodzaak om te studeren, zich te specialiseren en werk te vinden. Over dit aspect spreek ik niet in de roman omdat Claudia [de achttienjarige dochter van Pietro Paladini] nog te jong is om dit te ondervinden. De tweede verandering behelst de constante verarming van Italië. De Italiaanse staat is altijd arm geweest. Gemiddeld was de bevolking bij ons rijker dan in andere landen omdat we geen belastingen betaalden. Toen de crisis toesloeg en mensen hun baan verloren, had de Italiaanse staat geen geld om hen te helpen. Daardoor werd de situatie onmiddellijk zorgwekkend. Net als vijftig of zestig jaar geleden gaapt er weer een kloof tussen een kleine klasse bevoorrechten die de situatie aankunnen en alle anderen die hun spaargeld kwijtraken omdat de staat hen niet kan ondersteunen.’

Onzichtbaar Italië

Veronesi laat Zeldzame aarden beginnen bij kilometerpaal dertien op de Via Aurelia bij Rome, een morsige plek waar gebouwen en parkeerterreinen kriskras zijn aangelegd zonder enige urbanisatie – daar heeft de Italiaanse staat geen geld voor. Paladini is vijftig en heeft sinds vier jaar een nieuwe relatie. Hij heeft zijn hoge functie in Milaan opgegeven en werkt in Super Car, het tweedehands-autosalon van zijn voormalige studiegenoot Lello. Het verhaal start met een kreeftenalarm: het wegdek voor Super Car is bezaaid met vermorzelde kreeften, wat een ongeval heeft uitgelokt. De kranten hebben het over een invasie van killer-kreeften uit Lousiana, die jaren geleden geïmporteerd zijn in Italië, zich exponentieel hebben vermenigvuldigd en de aanval op Rome hebben ingezet. Paladini was ’s nachts op kantoor toen hij een bestelwagen tegen de vangrail zag schampen en een lading kreeften zag verliezen. Hij kampt met een moreel dilemma:‘Nu echter doet het idee dat ik de enige ben die weet wat zich gisterochtend bij het aanbreken van de dag hierbuiten heeft afgespeeld bij mij de gedachte opkomen dat ik wél met deze zaak te maken heb; dat het, in tegenstelling tot wat ik dacht, mij is overkomen. En nu probeer ik weerstand te bieden aan deze verleiding, want me niet betrokken voelen bij dingen die mij niet aangaan is juist iets wat ik meende te hebben bereikt bij het klimmen der jaren.’

Zo weten wij als lezer meteen dat we met een onbetrouwbare verteller te maken hebben, want wat voor de ogen van Paladini plaatsgrijpt gaat hem toch aan?
Veronesi kijkt me doordringend aan. ‘Natuurlijk! Pietro Paladini was al een gevaarlijke man in Kalme chaos, maar de lezer wist dat niet. Hij was een manipulator. Hij manipuleerde omdat hij het verhaal vertelde en omdat hij iemand is die zichzelf voortdurend van alles voorspiegelt. Ik wilde hem laten zien in een rustsituatie en duidelijk maken dat hij gevaarlijk was. Hij vlucht voor zijn verantwoordelijkheid en gelooft in zijn eigen leugens. Hij begint de dag met een zware morele fout.’

‘In mijn ogen vertegenwoordigt Pietro Paladini de doorsnee ‘goede’ Italiaan, en dat is niet positief bedoeld’ 
Het eerste deel van de roman, dat ‘Een onmenselijke dag’ heet, is gewijd aan het volgend etmaal waarin Paladini al zijn zekerheden zal kwijtspelen. Zijn rijbewijs wordt ingetrokken, hij ontdekt dat zijn vriend Lello hem al jaren in de maling neemt en de autohandel één grote zwendelarij is, hij slaat zijn vriendin en breekt met haar, en zijn dochter Claudia blijkt van huis weggelopen. Naarmate de uren verstrijken, voelt Paladini de grond onder zijn voeten wegzakken. Hij slaat op de vlucht en voor hij het goed en wel beseft, maakt hij deel uit van ‘het onzichtbare Italië’ – het Italië van de praktijken die het daglicht niet mogen zien.

Kleinmenselijk

‘In mijn ogen vertegenwoordigt Pietro Paladini de doorsnee “goede” Italiaan en dat is niet positief bedoeld’, zegt Veronesi. ‘De goede Italiaan beschouwt zichzelf als een goed mens en wordt door zijn omgeving ook zo gezien, maar staat nooit ver van de criminaliteit of de illegaliteit. Om over de schreef te gaan en aan de verkeerde kant te belanden volstaat het dat er iets choquerends plaatsgrijpt.’
Paladini is gedurende het overgrote deel van de roman net een speelbal in een flipperkast. Hij wordt het avontuur ingezogen en verliest in een mum van tijd alles wat hij (naar zijn eigen mening) zorgvuldig heeft opgebouwd.
‘Maar hij heeft een eigenschap die ik bewonder’, zegt Veronesi. ‘Hij vertrouwt mensen en gelooft in solidariteit zoals in de tijd van onze grootouders. Het is een sterkte die maakt dat ik hem al die gebreken op de rug kan schuiven. Tegenwoordig leven veel mensen in paranoia. Ze lijden liever dan anderen te vertrouwen en zich te laten helpen. Paladini is misschien een beetje naïef want hij vertrouwt iedereen, maar dat is ook de reden waarom hij geholpen kan worden.’
Door zijn collega’s wordt Paladini zonder dat hij er erg in heeft ‘lulhannes’ genoemd. Het zal ook bijdragen tot zijn redding. ‘In het Italiaans noemen we zo iemand een minchione’, zegt Veronesi. ‘Het betekent dat je belachelijk bent, dat je een sul bent. Het is niet eervol dat Paladini wordt gered omdat hij een michione is maar dat is wel wat ik van bij het begin leuk vond aan hem.’
Veronesi schrijft nog steeds in zijn woonkamer, net als in het begin van zijn carrière toen hij jonge zoontjes had en op een krap appartementje woonde. Intussen heeft hij opnieuw kleine kinderen (uit een nieuwe relatie), maar zou hij zich gerust een studio kunnen veroorloven. ‘Vroeger moest ik uit noodzaak werken in het tumult, maar nu wil ik niets anders meer. Ik moet er niet aan denken me terug te trekken in een kamertje alleen. De open ruimte en de mensen die binnen- en buitenlopen stimuleren me.’
Net als in Kalme chaos zet Veronesi weer een ijzersterke verteller neer. Paladini weet de sympathie van de lezer voor zich te winnen ondanks – of misschien net door? – zijn talloze zwaktes. Zijn kleinmenselijkheid maakt hem zeer herkenbaar. Hoe autobiografisch is hij?
Veronesi lacht. ‘Ik ben Pietro Paladini niet, maar hij is mij. Dat geldt voor al mijn personages. Ik heb dat van de Amerikaanse schrijver John Gardner. Aan Raymond Carver [die Gardner’s leerling was] zei hij ooit: You are not your characters, but your characters are you.

Wandelend licht

Het zal uiteindelijk opnieuw de jonge Claudia zijn die haar vader een spiegel zal voorhouden en hem een waarheid onder de neus zal duwen die hij al jarenlang hardnekkig verdringt. Via de onbevangen blik van het achttienjarig meisje confronteert Veronesi de lezer op een subtiele en suggestieve wijze met de ware omvang van de tragiek van Paladini. Het is hier dat de zeldzame aarden opduiken – mineralen die via een ingewikkeld scheikundig procedé gewonnen worden uit andere stoffen – en dat de schoonheid van de titel zijn volledige gewicht krijgt.

Zeldzame aarden is net zoals Kalme chaos een boek dat je getroebleerd achterlaat. Een derde roman over Pietro Paladini volgt niet, niet omdat de beste man sterft – ‘ik behoor niet toe tot de generatie van grote schrijvers zoals Nabokov die hun personages kunnen doden’, klinkt het bescheiden – maar om een reden die in de hartroerende slotscènes besloten ligt.
‘Ik ben nieuwsgierig naar Claudia’, zegt Veronesi. ‘Ik zou haar graag een vrouw zien worden, maar als ze terugkeert, dan zal dat vast in een totaal andere context zijn.’

‘Er gaapt in Italië opnieuw een kloof tussen een kleine klasse bevoorrechten en alle anderen die hun spaargeld kwijtraken’ 
Een intuïtieve schrijver, noemt hij zichzelf. Als hij aan een nieuwe roman begint, heeft hij slechts een vaag idee van waar het verhaal zal eindigen. ‘Het enige wat ik doe, is me overgeven aan de stem die in mijn hoofd klinkt. En als het schrijven niet gaat, houd ik ermee op.’
In Zeldzame aarden staan verscheidene verwijzingen naar de Italiaanse schrijver Italo Calvino (1923-1985). Als ik dat bij Veronesi aankaart, breekt zijn gelaat open in een glimlach. ‘Lang voordat ik met schrijven bezig was, was Calvino al een personage in mijn leven. Hij woonde in de Maremma waar ik de zomers doorbracht met mijn familie. Als ik ‘s avonds met vrienden naar het strand ging, zagen we vaak een man die langs de vloedlijn liep en met een zaklamp een boek las. Dat wandelend licht was Calvino.’
Gebons doet ons opschrikken. Het is half vier; mijn tijd is om.
‘Weet je’, zegt Veronesi met een blik op de deur die toch in het slot blijkt te zijn gevallen. ‘Ik durf het bijna niet te zeggen, maar als ik een manuscript af heb, ga ik met de eerste gedrukte pagina naar het graf van Calvino en wrijf ik die over zijn steen, net zoals je tomaten en look over brood wrijft. Ik ben nochtans niet bijgelovig.’


Zeldzame aarden, Sandro Veronesi. Vertaling: Rob Gerritsen. Prometheus, 377 p., 19,95 euro. Dit interview verscheen op 13 mei in De Morgen.




donderdag 7 mei 2015

Inge Schilperoord ontrafelt het bezwaarde brein van de pedofiel in magistraal romandebuut

Psychologe Inge Schilperoord put uit haar ervaringen met gedragsdelinquenten en schrijft een opzienbarend debuut over een man die zijn pedofiele neigingen verdringt, maar niet kan ontsnappen aan zichzelf.

'Zijn worsteling raakte me'
Annick Vandorpe

‘Schrijven schiet bij mij alleen op als ik het als een parttime baan beschouw’, vertelt Inge Schilperoord (º1973). ‘Om aan Muidhond te werken heb ik mijn vaste baan als forensisch psychologe in het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie vijf jaar geleden opgezegd en ben ik als freelancer verdergegaan.’
Een loze tijdsinvestering was het niet. Haar debuutroman kreeg vijf sterren in de Volkskrant. “Een duistere en grootse prestatie”, schreef Arjan Peters. “Een boek waar je ogen als magneten aan vastgekleefd blijven zitten”, stond dan weer te lezen in NRC Handelsblad.

Onafwendbaar
In Muidhond kruipt Schilperoord in het hoofd van een man van dertig die vrijgesproken is van pedofiele handelingen. Het verhaal start op de laatste dag van zijn gevangenschap.
“Nu moet ik goed opletten, dacht Jonathan. Nu. Het begint nu. Hij legde zijn trillende handen in zijn schoot en wreef met de duim van zijn rechterhand langzaam over het kootje van zijn linker, in de hoop dat het hem kalm zou maken.”
Jonathan keert terug naar het vissersplaatsje waar hij met zijn godsvruchtige moeder en oude hond samenleeft. Een verstikkende hitte ligt als een mantel over het stadje. Jonathan treft zijn oude buurt quasi verlaten aan. De huizen zullen worden gesloopt en de meeste bewoners zijn al naar een nieuwbouwwijk verhuisd. Alleen bij de buren is er nog leven. Daar woont, zo blijkt, een meisje van een jaar of tien, dat zich tijdens Jonathans afwezigheid over zijn hond heeft ontfermd. De moeder werkt in een café en heeft geen tijd om zich met het kind bezig te houden.
De schrijfster heeft niet veel tijd nodig om de lezer in de gekwelde geest van haar personage binnen te trekken. Na enkele tientallen bladzijden staat de spanningsboog op knappen. Het onheil lijkt onafwendbaar. Jonathan is zich bewust van de risicosituatie waarin hij belandt en past de regels die hij van de gevangenispsycholoog heeft geleerd ijverig toe, maar zal hij dat volhouden?

Een beter mens
Schilperoord boetseerde haar protagonist naar een patiënt die ze kreeg in het Pieter Baan Centrum, een observatiekliniek waar verdachten van ernstige delicten onderzocht worden door gedragsdeskundigen. ‘Ik ontmoette daar een man die in een tbs behandeling zat vanwege zedendelicten met kinderen. Hij was opgenomen voor een onderzoek naar het verloop van de behandeling en de vraag hoe gevaarlijk hij nog was. Die man deed vreselijk zijn best om zichzelf te veranderen, soms op een heel krampachtige manier. Zijn worsteling raakte me, zijn gevangenschap in zichzelf. Daar schreef ik een kort verhaal over, dat daarna in de kast belandde. Maar het liet me niet los en ik besloot het uit te werken tot een roman. Uiteindelijk werd de hoofdpersoon een op zichzelf staande man, die nog maar weinig te maken heeft met de oorspronkelijke man op wie het verhaal was gebaseerd. Die zou zichzelf hier niet in herkennen.’
Jonathan houdt van zijn moeder en neemt de zorg voor het huishouden volledig op zich. Hij praat met haar over koetjes en kalfjes, maar wat hij het vorig buurmeisje heeft aangedaan – de reden van zijn veroordeling – is een taboe onderwerp, wat de interactie uiterst geladen maakt. Het contact met andere volwassenen mijdt hij. “De mensen moesten hem niet, dat was altijd zo geweest. Maar de natuur nam hem zoals hij was.”
De liefde voor dieren is voor Jonathan een manier om aansluiting te vinden bij het buurmeisje. Wanneer hij na een dag hengelen in de duinmeertjes thuiskomt met een kanjer van een zeelt – een karperachtige vis die ook ‘muidhond’ wordt genoemd – is haar fascinatie gewekt. Op een dag treft hij haar in zijn kamer aan. Ze is het huis binnengedrongen en staat bij het aquarium, in bewondering voor de zeelt. Schilperoord laat prachtig aanvoelen hoe Jonathan wordt geslingerd tussen zijn drang om ‘een beter mens’ te worden en de verboden verlangens die hem teisteren.
“Hij bleef maar staan. Na een tijdje viel hem op dat de stilte in zijn kamer anders leek nu zij er was. Als een ingehouden adem. Peinzend, terwijl hij afwisselend staarde naar het stilzittende meisje en het licht dat door de lage ruit naar binnen viel, zag hij het gezicht van de gevangenispsycholoog voor zich. Dat lange, benige gezicht, de onderzoekende blik. Dat leek op dat moment allemaal heel ver weg, alsof iets in de kamer het tegenhield. Het licht, haar aanwezigheid, of het tapijt dat de geluiden dempte. Hij kon zich de situatie waarin hij met hem aan de delictanalyse had gewerkt nauwelijks meer voor de geest halen. Hij moest straks zijn aantekeningen nog eens goed doorlezen. Maar nu alles loslaten. Laat het los, zei hij zacht in zichzelf, laat los.”

Medeleven
Muidhond roept de vergelijking op met de roman L’Etranger van Albert Camus. Net als Meursault, het personage van Camus dat zonder duidelijke motieven iemand neerschiet, blijft Jonathan in zekere zin een vreemde voor zichzelf.
‘Er leeft iets in hem dat hij niet wil, maar waarvan hij ook niet goed weet hoe hij het moet verbannen’, zegt Schilperoord. ‘Om zichzelf in de hand te houden klampt hij zich vast aan externe regels, manieren en structureren: het therapeutisch werkboek, de dagstructuur die hij zichzelf oplegt, regels met betrekking tot zijn gedrag.’
Als lezer voelen we mee met Jonathan, hoe fout zijn gedachten ook zijn.
De verlammende hitte, de desolate woonwijk, de wereldvreemdheid van het personage en zijn dwangmatige routine dragen allemaal bij tot de beklemmende sfeer. De schrijfster heeft de psychologie van haar protagonist op meesterlijke wijze vormgegeven. Jonathan kan niet buiten zichzelf, wat hij ook probeert. Hij is slachtoffer van zichzelf en als lezer voelen we met hem mee, hoe fout zijn gedachten ook zijn. Hoe ervaart Schilperoord dat als psychologe? Mag je medeleven voelen voor je patiënten of staat dit de analyse in de weg?
‘Het is onvermijdelijk, want heel menselijk, dat je in het contact met anderen die je van dichtbij leert kennen empathie kan voelen. Zeker als zij lijden aan zichzelf. Dat gebeurt dus ook in mijn werk. En dat is op zich niet erg, zolang je je ervan bewust bent en tegelijkertijd ook afstand houdt. Het is een rare, tegenstrijdige beweging die je maakt als forensisch psycholoog. Enerzijds kom je steeds dichtbij, anderzijds blijf je altijd op afstand. Dat laatste is nodig om te kunnen beoordelen hoe gevaarlijk iemand is, en dat is toch waar de onderzoeken uiteindelijk om draaien.’
Het schrijfproces en het jarenlange wonen van Jonathan in haar hoofd hebben haar blik als psychologe veranderd, vertelt ze, al was de weg wel lang en moeizaam.
‘Ik denk niet dat ik eerder zo'n gevoel van frustratie heb ervaren als wanneer iets tijdens het schrijven niet goed lukte, dat ik voelde dat “het” er wel zat maar dat ik er niet helemaal bij kon. Het leren doorwerken en geduld hebben, omdat alleen dan iets tot stand kan komen, daar moest ik mezelf in trainen. Maar ik vond het ook het meest fascinerende werk dat ik ooit heb gedaan. Door stap voor stap te volgen hoe Jonathan zich leert te beheersen maar steeds weer langzaam de greep verliest, en alles wat hierbij aan gevoelens en gedachten komt kijken, kon ik dichter bij hem komen dan bij mijn patiënten. In tegenstelling tot in mijn werk hoefde ik niet na te denken over “academische” kwesties zoals toerekeningsvatbaarheid en recidive, factoren die afstand scheppen. Ik ben beter gaan begrijpen hoe zo'n proces van zelfcontroleverlies kan verlopen en ook hoe het moet zijn om onderwerp te zijn van een psychologisch onderzoek en therapie.’
Hoe kunnen pedofielen volgens Schilperoord voor recidive gevrijwaard worden?
‘Dat is lastig eenduidig te zeggen omdat er zoveel verschillende “soorten” pedofielen zijn. In het algemeen kan je, denk ik, verlangens niet “wegtherapieen”. Het gaat er eerder om mensen meer zelfcontrole te leren, en meer bewustzijn, bijvoorbeeld van wat ze aanrichten bij kinderen of van wanneer ze zelf het meest risico lopen te “verzwakken”. Voor mensen die aangetrokken zijn tot volwassenen en tot kinderen, is het makkelijker één route af te snijden dan voor exclusieve pedofielen, zoals dat heet.’ 

Geen valse noot
Muidhond is zo een van die zeldzame romans (op de koop toe een debuut!) waarin geen enkele valse noot te bespeuren valt. Schilperoord gebruikt een heldere, precieze taal, en haar toonzetting is fenomenaal. Ze schrijft ingehouden en tegelijkertijd invoelend.  
Als motto van de roman gebruikt ze een citaat van Camus, die ze een van haar helden noemt: “De mens die vraagt, en de wereld die op een onredelijke wijze zwijgt”.
‘Dat slaat in mijn ogen op Jonathans beleving van de wereld’, legt ze uit. ‘Hij zoekt en zoekt, en worstelt, klampt zich vast aan regels en structuren maar is uiteindelijk aan zichzelf overgeleverd.’
Dat het verhaal van Jonathan noodlottig zal aflopen, is te voorspellen, maar de manier waarop dat gebeurt verrast en maakt de tragiek van het personage en het mededogen dat we voor hem voelen nog groter. Wat Schilperoord met Muidhond voor elkaar krijgt, is een tour de force. Dit is een briljante, noodzakelijke roman.



Muidhond, Inge Schilperoord. Podium, 221 p., 17,50 €. Deze recensie verscheen op 6 mei in De Morgen.