Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 30 april 2010

Het avontuur van een bibliothecaris



De man aan de balie van de bibliotheek in Cannes is klein, het hele jaar door bruingebrand en meestal gekleed in een zwarte leren broek. Elke keer ik hem zie, is zijn buik prominenter.
Nu was hij naar een Thaise danseres aan het kijken. Van waar ik stond had ik zicht op zijn computerscherm. Wiegende heupen vulden het beeld, live vanuit een of andere danstent in Phuket. Misschien was hij een reis aan het voorbereiden, of het kon ook zijn dat hij net terug was. Thailand was misschien de verklaring voor zijn eeuwig bruine kleur.

Omdat de man het zo druk had, bediende zijn collega me. Ik liep door naar de kinderafdeling, koos enkele prentenboeken uit en ging dan naar de rekken met avonturenverhalen en Le Petit Nicolas. Tot mijn verbazing vond ik daar een boek van Italo Calvino, Les Aventures, kortverhalen geïllustreerd door Yan Nascimbene. Nu onze N. echt kon lezen was alles mogelijk, en met Italo Calvino kon je niet vroeg genoeg beginnen.
Ik passeerde weer langs de balie en werd nu wel bediend door de korte, gebronsde man. Ik zag dat hij achter me naar buitenkwam en een sigaret ging roken, in de zon, om zijn Thaise kleur te onderhouden.

's Avonds, toen het voorleesuur was aangebroken, haalde ik Aventures boven. Ik zou een eerste verhaal voorlezen om N. de smaak te geven, en zo leerden de twee jongste zonen de stem van Calvino ook meteen kennen.
Ik sloeg Aventures willekeurig open, belandde bij "L'aventure d'un employé", en las de eerste zin: "Enrico Gnei, un employé, avait une fois passé la nuit auprès d'une dame , et jolie."
Calvino was bij nader inzien misschien toch nog moeilijk, bedacht ik. Ik nam een ander boek van de stapel, Turlututu chapeau pointu van Maurice Sendak. Na het verhaaltje legde ik de zonen snel in bed en haastte me terug naar de bank waar Aventures nog omgekeerd open lag bij het verhaal van de bediende. Toen het uit was, las ik L'aventure d'une baigneuse, over een vrouw die al zwemmend in de zee plots beseft dat ze haar slipje kwijt is, dan L'aventure d'une épouse, over een brave echtgenote die thuiskomt nadat ze een nacht onverwacht is uitgegaan, haar sleutels niet vindt en in de bar tegenover haar appartement wacht tot de conciërge het gebouw opent, en L'aventure d'un lecteur, over een man die op een verlaten rotsstrand gaat lezen en verstoord wordt een zonnebaadster in een minibikini.

Ik las en was net zoals bij Marcovaldo en Palomar geamuseerd en in bewondering. Aventures telt dertien verhalen, geschreven tussen 1945 en 1958, en stemt overeen met het onderdeel Gli Amori difficili (Moeilijke liefdes) uit de bundel I Racconti. Onder het mom van kleine dagdagelijkse avonturen heeft Calvino het over grote levensvragen. De personages zijn allemaal een beetje verscheurd. Alleen jammer dat het er niet bij is, L'aventure d'un bibliothécaire.

woensdag 28 april 2010

De Leuvense jaren (Paul Baeten Gronda)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Elke dinsdag (soms ook maandagavond) belt zijn moeder hem op. Zij praat over de relatieproblemen van zijn zus en vraagt aan het einde van elk gesprek wanneer hij nog eens op bezoek komt. Hij krijgt niet gezegd dat hij het liefst nooit nog op bezoek zou komen – het idee alleen al maakt hem misselijk.

Overdag werkt hij bij Telindus in Haasrode. Vanuit Leuven kan hij daar met de fiets heen. Tijdens de rit, die ongeveer een kwartier duurt, oefent hij zijn Frans. Als zijn Frans beter was, dan zou hij misschien in Parijs kunnen gaan wonen. Al vermoedt hij dat hij zich waarschijnlijk beter zou voelen in Londen. Hij vindt regen niet meteen een nadeel.

Veel andere Kempenaars zijn er niet in Leuven. Als hij er al ziet, schaamt hij zich voor hun boerse, onverzorgde klanken en hun gebrek aan verfijning. Hij vraagt zich af of zij hem ontmaskeren, hem herkennen op straat. Hoe lang kan hij hier nog blijven wonen alvorens voorgoed een Vlaming te worden? Hij droomt van Londen of New York, maar is te laf om zijn koffers te pakken. Zouden deze steden zijn broze kunst niet versmachten?

Elke laatste donderdag ontvangen de werknemers van Telindus een envelopje maaltijdcheques. Met de 7 euro die zo’n cheque waard is, krijg je bij “De Klimop” een sobere maar degelijke maaltijd. Terwijl hij spaghetti bolognese of roerei eet, doet Willem Lens hem uit de doeken hoe hij zijn kwartaaldoelstellingen plant te behalen. Telindus steunt op opgeklommen provinciezonen als Willem. Zij zijn het die de vereiste balans tussen jongensachtige vechtlust en naar tunnelvisie neigende concentratie weten te vinden, en er ondertussen in slagen over het voetbal te praten. Mocht hij weten welke ploegen er meespelen in de competitie, zou hij meepraten.

’s Avonds bezoekt hij de stadsbibliotheek, die hij voor de eerste zomer bij Telindus uitgelezen heeft, of de filmzalen in de Naamsestraat. Er loopt een retrospectieve over Scola. Hij huilt tijdens “Una giornata particolare” en droomt van een Italiaanse vrouw. Italiaanse vrouwen lijken hem beter dan Vlaamse vrouwen, en niet alleen omdat zij zich beter kleden. Wat weet hij van vrouwen? Vast even veel als hij weet over seks.

Als hij laat thuiskomt in zijn flatje aan de J. P. Mincklerstraat zit hij op een stoel en luistert hij naar de geluiden in het gebouw. Hij probeert zijn bejaarde buurvrouw te vermijden in de gang. Zondag doet hij meestal niets. Hij leest de krant en werkt aan zijn gedichten, die alleen maar leger en onbeduidender worden.

Vrouwen slaan doorgaans geen acht op hem. Ze vinden hem te mager of niet gebruind genoeg. Zou hij een betere minnaar worden als hij Portugees leerde? Hij houdt van Portugees, meer dan van Spaans of Frans. Hij leest vertaald werk van Miguel Torga en Rosa Labota de Faria, die overlijdt op de dag dat hij haar laatste boek uit heeft. Hij gaat ervan uit dat deze twee gebeurtenissen niets met elkaar te maken hebben, maar praat er voor de zekerheid met niemand over. Voor Willem Lens en de andere collega’s van Telindus houdt hij zulke bedenkingen angstvallig verborgen. Zij begrijpen immers niets van grootsheid. Of toch zeker niet zijn soort grootsheid.


Paul Baeten Gronda (1981) is columnist bij De Morgen en medewerker van Woestijnvis, maar toch vooral romancier. Hij debuteerde in 2008 bij De Bezige Bij met Nemen wij dan samen afscheid van de liefde. Zijn tweede roman, Kentucky, mijn land, verscheen in september. Hij werkt nu aan een derde roman die in de winkel zal liggen 8 oktober 2011, zijn dertigste verjaardag.


Welke auteur bootst Paul na? Massaal afspraak op het reactieformulier!

maandag 26 april 2010

De haai van Hirst



'Ik heb moeite om daar kunst in te zien,' zei vriend P.
We stonden in de modder naast de weide waar N. en het dochtertje van vriend P. ponyles hadden.
'Dat had ik vroeger ook,' zei ik. 'Maar als je de werken met je eigen ogen ziet en meer te weten komt over het parcours van de kunstenaar, dan verandert je idee.'
Ik had P. verteld over mijn bezoek aan Cornucopia, de tentoonstelling van Damien Hirst in het Musée Océanographique in Monaco.

'Volgens mij is Hirst vooral een zakenman,' zei P.
'Ga kijken. In de eerste zaal word je direct geconfronteerd met de haai. Niemand blijft daar onbewogen onder.'
'Akkoord, maar dat betekent niet dat het kunst is. Het is hetzelfde met Jeff Koons. Hij hing een enorme aluminium kreeft in een salon in Versailles en dat was dan kunst.'
'Er zit een idee achter,' zei ik. 'De haai verwijst naar onze eigen vergankelijkheid. Hirst ziet de dood als een onderdeel van het leven. Het werk heet Immortal. Het lijkt alsof de haai zo uit zijn formolbad kan springen om ons te verslinden.'
'Ik heb duizend gelijkaardige ideeën,' zei P. 'Het verschil is dat niemand ervan zal opkijken als ik ze uitvoer.'
'Ga er dan voor!' Dat meende ik ook. P. is behalve oceanograaf ook een goede schilder. Hij is de bescheidenheid zelve, maar zijn portretten van vissen zijn wel prachtig.
P. keek een beetje beledigd. 'Hirst speelt in op de tijdsgeest. Het is een hype.'

Ik dacht aan Art, het theaterstuk van de Franse dramaturge Yasmina Reza. Reza voert drie goede vrienden op: Marc, Serge en Yvan. Serge heeft net een heel duur schilderij gekocht van een hedendaagse kunstenaar. Het is een wit doek met enkele transversale lijnen, in licht reliëf en ook in het wit.
Marc vindt het une merde. Serge ervaart Marcs reactie als een persoonlijke belediging. Marc stuurt Yvan naar Serge om het kunstwerk te bekijken. Als Yvan achteraf zegt dat hij het schilderij begrijpt, wordt Marc boos en beweert hij dat die houding alleen een pose is. Het kunstwerk wordt een aanleiding om allerlei oud zeer boven te halen en de vriendschap in vraag te stellen.
Art is grappig, scherp en herkenbaar.

'Volgens mij moet kunst afstand nemen,' zei P.
Ik knikte. 'Ik moet gaan. Boodschappen doen.'
We gaven elkaar twee kussen, zoals dat hier de gewoonte is.
'Ik ga wel kijken,' zei P. 'Weet je dat ik nog nooit in het oceanografisch museum ben geweest?'

vrijdag 23 april 2010

Verdwenen



Het gebeurde op een woensdag net na de zevende verjaardag van N.
E.(4) en I.(3) speelden in de tuin. Ik had het keukenraam opengezet. E. stond met een schoolmeesterairtje voor I.
'Kijk,' zei hij. 'Ik ga tot ontelbaar tellen.'
'O ja!' riep zijn broertje met ogen die blonken van de voorpret.
Was hun grote broer erbij geweest, bedacht ik, dan had hij allang gezegd dat het niet kan, tot ontelbaar tellen. Maar N. was niet in hun buurt, en ik zag hem ook niet op de trampoline. Eigenlijk had ik hem al een hele tijd niet meer gezien.
'Weten jullie waar hij is?' riep ik door het keukenraam.
Ze schudden allebei het hoofd. 'Negentwintig, twintigtien,' klonk het.
Ik liep naar de voordeur om te kijken of N. in het hoge gras vooraan misschien naar insecten aan het zoeken was, maar daar was hij ook niet. Zijn kamer was leeg. Op de tafel in de woonkamer lagen overal stiften en papier, maar N. was niet aan het tekenen. Hij was verdwenen.

'Joehoe,' riep ik terwijl ik alle kamers afliep. 'Waar ben je?'
Ik hoorde het gemompel pas toen ik voor de tweede keer in de woonkamer kwam. 'Ik ben hier toch.'
Hij zat op de bank met een boek. Dat doen ze alle drie graag, prenten kijken. Ze hebben weinig keuze; de boekenliefde hebben ze met de paplepel binnengekregen. Ik keek over zijn schouder mee. Het was geen prentenboek, maar Le Petit Nicolas van Jean-Jacques Sempé en René Goscinny. Hij had het voor zijn verjaardag gekregen van een vriendje. Ik had er al uit voorgelezen. Zelfs P. kwam elke keer meeluisteren naar de avonturen van Nicolas en zijn vrienden: Alceste die altijd aan het eten is, Agnan, het lievelingetje van de juffrouw, Clotaire, de laatste van de klas, Geoffroy die elke keer met een ander formidabel cadeau naar school komt, en Rufus die altijd vecht.
'Lees je de letters?' vroeg ik.
'Ja.'
'Begrijp je alles?'
'Hmmm.'
'Vind je het leuk?'
Er kwam geen reactie.
'Leuk hé! Dat heb ik ook gelezen toen ik klein was.
'Mama,' zei N. 'Ik wil lezen.'

Hij leest!

woensdag 21 april 2010

Perspectieven (Anita Terpstra)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl


De bediende kwam binnen met de thee. Met een handgebaar stuurde mevrouw Tessel het meisje weg. Meneer las de krant en keek niet op, ondanks het herhaaldelijk, diep zuchten van zijn vrouw. Olivia wierp steelse blikken op haar moeder, maar verkoos te zwijgen. Opnieuw kwam de bediende de morgenkamer binnen, ditmaal met een briefje dat was bestemd voor juffrouw Olivia. Het couvert bevatte een velletje elegant gesatineerd postpapier, dicht beschreven in een fraai, rechtopstaand handschrift. Ze las de paar regels en stak het epistel in haar schort.
‘Van meneer Ben?’ informeerde mevrouw. ‘Wat schrijft hij?’ vroeg ze onbeschaamd.
‘Hij vraagt me er nog eens over zijn aanzoek na te denken,’ vertelde Olivia schoorvoetend. De verheugde blik op het gelaat van haar moeder ontging haar niet.
‘Ik begrijp niet waarom je de verloving hebt verbroken. Hij is een goede partij. Wie moet jou onderhouden als je vader dood is?’
Haar dochter luisterde in stilte, want ze wist dat sussende woorden de slechte luim van haar moeder enkel zou aanwakkeren. Ze nam haar borduurwerk ter hand. Mevrouw liet het er niet bij zitten en wendde zich tot haar echtgenoot.
‘Ze trekt een gezicht alsof er niemendal aan de hand is, om mijn arme zenuwen maalt ze niet,’ jammerde zijn vrouw.
‘Moeder, laat dat meisje toch,’ zei meneer, zonder van zijn krant op te kijken.
‘Je twee zusters zijn al getrouwd, je jongste zuster zelfs vóór jou.’

De rest van de ochtend verviel haar moeder in een stugge houding en mokkend zwijgen. Na het middagmaal sloop Olivia de kamer uit en trok haar mantel aan voor een wandeling. De weg was modderig, maar vastberaden zette ze de pas erin, richting de zeedijk. Het was een korte wandeling van een kwartier en het gaf haar de mogelijkheid haar gedachten op een rijtje te zetten. Een ongetrouwde vrouw van bijna dertig was allerminst benijdenswaardig. In het dorp vroeg men zich soms openlijk af wat er aan haar mankeerde. Ja heus, ze was geen onaardig schepseltje om te zien. Olivia versnelde haar pas. De onderkant van haar japon werd donker van de modder.


Anita Terpstra (1974) debuteerde in november 2009 met de literaire thriller Nachtvlucht, verschenen bij Cargo, en werkt nu aan een tweede roman.


Welke auteur pasticheert Anita? U heeft een vermoeden? Op naar het reactieformulier!

maandag 19 april 2010

Vliegen



Vrijdag kreeg ik een telefoontje van de krant.
Herinnerde ik me dat reportagevoorstel van januari? En kon ik het stuk binnen één week insturen?
Ik zei op alles ja en bleef daarna roerloos zitten. Eigenlijk moest ik onmiddellijk aan de organisatie beginnen, alles voor twaalf uur, want vrijdagnamiddag is hier gelijk aan weekend. In de plaats van aan het werk te gaan zat ik maar wat te glimlachen. Uit opluchting.

Enkele weken geleden had ik zo'n dag. Dat heb ik soms. Zo'n dag waarop alles moet veranderen. Ik beantwoordde een advertentie voor een baan als redacteur bij een plaatselijk magazine en overwoog een carrière in het vastgoedkantoor op de Place du Clos. Daar is al maanden een vacature. De hele dag speelde ik met het idee: ik werd agent in onroerend goed en zag mezelf huizen van vreemden exploreren. Ik ben dol op huizen kijken. Toen wij ons huis kochten, heb ik alles bezocht wat de vastgoedagent voorstelde, ook de woningen die te koop stonden aan het dubbele van ons budget, waardoor ik mezelf op een goede dag de privévertrekken van een eminente Belgische diplomaat zag keuren. Hier dacht ik aan en in mijn hoofd had ik de man van het kantoor al opgebeld en hadden we afspraken gemaakt.

Niet dat ik niet tevreden ben met mijn werk. Begrijpt u me niet verkeerd: ik vind dat ik de beste baan van de wereld heb. Het is alleen, ik wil leven in de overtuiging dat alles op elk ogenblik mogelijk is. Ik vlieg graag. Ik noem het vliegen sedert ik Landen van Laia Fàbregas heb gelezen. De Catalaanse auteur (die sedert 1997 pendelt tussen Barcelona en Nederland en in het Nederlands schrijft) voert in Landen twee personages op die op een bepaalde manier ontheemd zijn: een oude Spanjaard die zich na vijftien jaar in Nederland nooit meer helemaal thuisvoelt in Spanje, een jonge vrouw die een groot verdriet verbergt. In 27 hoofdstukken, afwisselend "Hij" en "Zij" getiteld, volgen we de verhalen van twee zoekende mensen. Fàbregas heeft haar roman goed doordacht en schrijft op een heerlijk suggestieve manier, waardoor wij veel zelf kunnen invullen en er een beetje ons eigen verhaal van kunnen maken. De roman gaat ook over aanpassen in een nieuw land, maar in de eerste plaats toch over landen in de zin van neerstrijken, thuiskomen.
Ik ben geland, dat weet ik wel, maar laat me maar denken dat ik nog vlieg.

Nu moest ik eerst rondbellen. Ik haalde mijn agenda boven. Mijn ander werk kon wachten, prioriteiten zijn prioriteiten.
Wat ik deze week ga doen?
Wellness-en in Cannes. Voor een reportage over de spa's van de stars van het filmfestival.
Stukken beter dan gluren in andermans huizen, toch?

vrijdag 16 april 2010

Lentesappen, koeien en literatuur



De madelieven zijn terug. Van mijn schrijftafel voor het raam zie ik ze op lange stelen wiegen in de wind. Soms loop ik naar buiten en lig ik zomaar ergens neer, in een boeket van klaver en boterbloemen. Dan denk ik aan het sap dat door de stengels, stelen en stammen wordt gestuwd, het blad op de kerselaar brengt en de pruimenbloesems voedt. Daarna denk ik altijd aan koeien. Aan hoe smakelijk de lente voor hen is. Tenminste, als ze niet op soja en maïs moeten overleven, maar in een weide staan met hoog sappig gras, zoals de koeien in Dorsvloer vol confetti van Franca Treur.

Toen ik vorige maand in Amsterdam was en in de Selexyz de stapels Dorsvloer vol confetti zag, kon ik niet weerstaan. Het debuut van Franca Treur verscheen in september vorig jaar en krijgt sedertdien om de zoveel dagen een nieuwe druk. Een weergaloos succes.
Het verhaal speelt in een orthodox boerengezin in Zeeuws-Vlaanderen en wordt verteld vanuit het standpunt van de twaalfjarige Katelijne. Terwijl haar zes broers "de vader" helpen met de koeien, staat zij "de moeder" bij in het huishouden. Katelijne benut elk vrij moment om te lezen: bibliotheekboeken of tijdschriften zoals Standvastig van de gereformeerde bijbelstichting of De Boerderij - iets anders komt de hoeve niet binnen. Ze vertelt ook graag en merkt dat haar verhalen veel gevolgen hebben voor het gezin.

Franca Treur - het meisje van de cover en dit Rotterdamse bushokje lijkt haar zusje wel, kijkt u maar zelf - vertelt op een heel zintuiglijke manier. De geur van de boter die het huis doordrenkt ruiken we, de melkvellen die de oma voor de buurvrouw opspaart proeven we. Maar we voelen vooral. Want de jonge auteur slaagt erin de sfeer in de strenggelovige boerenfamilie in onze huiskamer te brengen - of de slaapkamer of de tuin, wat u wil. Dat doet ze door ons in te voeren in de typische gebruiken van zo'n Zeeuwse orthodoxe boerenfamilie en hun"schoeve taal" te hanteren, een mengelmoes van Zeeuws dialect, ouderwetse woorden en specifiek bijbels taalgebruik - vaak met een ongewild komisch effect.
De droge verteltoon van Franca Treur maakt het verhaal alleen maar sterker. De jonge Katelijne observeert alles zonder een standpunt in te nemen. Ze voelt zich duidelijk een buitenbeentje in het gezin, maar ze veroordeelt niets of niemand.

Ik begon op paaszaterdag. Op pasen zelf, tussen het eieren verstoppen, helpen rapen en eten door, was ik nog altijd aan het lezen. Dorsvloer vol confetti smaakt naar hooien, en hoge hemels en verse volle melk. Naar de natuur en naar de zomer.
Ik had het veel te snel uit, maar de nasmaak blijft. Die doet een mens de tuin inlopen, in het gras neerliggen en denken aan lentesappen, koeien en literatuur.

woensdag 14 april 2010

Vergeetlust (Thomas Blondeau)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Toen de verhalen op waren begon ik mezelf te verteren. Veradeld was ik, klaar voor mijn eigen maal. Alles wat ooit van ons was geweest, had ik al tot mij genomen. De beloftes, onze stervormige toekomstdromen, de achterstallige verlangens die langzaam beschimmeld waren als klompen gestolde melk, achtergelaten in een grot.
Uiteindelijk gingen ook de kleinste herinneringen op. De blauwgrijze nerven van het marmeren tafelblad waar we aan zaten, de bloesems waar ze een paar weken per jaar naar geurde. Hoe zelfs een gespleten haar zo scherp was dat het papiersneden naliet in mijn vingertoppen.
Met die vingertoppen begon ik. Ik sloeg nog één keer de lucht aan, als was je een onzichtbare piano. Maakte met mijn wijsvinger rondjes. Alsof ik haar nummer draaide op een oude telefoon. Een kristallen glas liet zingen tot het barsten. Haar tepel liet oprijzen. De trommel van een revolver liet draaien.
De zon ving de schijfjes die ik uit de lucht kerfde. Ze vielen op mijn borstkas, bleven steken tussen mijn ribben, sneden mijn huid aan repen. Het bloed aan mijn vingertoppen verpoederde, waaide weg als stuifmeel. Het vel trok weg, de nagels knapten, even schitterde het albast van mijn botten, lijkbleke banderilla’s van mijn eigen vergeetlust. Mijn schouderbladen gingen even uitstaan als ontoereikende vleugels, tot de benige hoeken zichtbaar werden. Door de gaten kon je mijn hart horen zingen als een bijenkorf.
Toen de honger aan mijn benen begon, liet ik me achterover vallen op ons bed, een onopgemaakte dis, nog geurend naar truffels in de middagzon. Het stof dat opwaaide werd paddenstoelensporen. De boleten die daaruit groeiden, gedijden in vochtige duisternis. Ze roken naar bloesems.


Thomas Blondeau (1978) is schrijver, journalist en dichter. Hij is boekendokter op Cobra.be, de cultuursite van de VRT. In 2006 debuteerde hij met de roman eX bij de Bezige Bij. "Blondeaus debuut is een vlot weglezend, speels en bij vlagen woest boek, dat verwachtingen voor de toekomst schept", schreef De Standaard der Letteren. Sedert februari ligt zijn tweede roman Donderhart in de winkel.


Welke auteur bootst Thomas na? Uw giswerk is welkom op het reactieformulier.

maandag 12 april 2010

Dubbelleven

Hieronder kunt u het resultaat lezen van het literair experiment van vorige week. Dank aan Maartje Wortel, Kristof, Frans, Arnon Grunberg, Emily Gordts, Charlotte, Manu, Matthias Hoys, Anita Terpstra, Willemijn Dicke en Peter Jacobs!


De kamer is lang en smal en vraag me niet hoe het komt maar het ruikt er naar joggingbroeken. Het is te laat om nog buiten te komen. Ik weet zeker dat ik hier nooit eerder was en toch heb ik gevoel voor het eerst in lange tijd thuis te zijn, maar waarom?
‘Is Veronika nog altijd ongelukkig getrouwd met die man met de snor die het in een film goed zou doen als een handelsreiziger in maaimachines met een gebrekkig dubbelleven?’
Die vraag stelt hij me, zonder opkijken, terwijl hij door het open raam een sigaret rookt.
‘Denk van wel,’ zeg ik, maar voor mijn part wordt Veronika op dit moment door haar debiel van een echtgenoot gewurgd: ik adem in, en uit, en in, en uit, want het gaat om de geur - die geur die me aan mijn moeder doet denken, aan hoe ze haar hand op de mijne legde en die naar beneden drukte, aan de joggingbroek die ik toen voelde - en vooral: rook - vlak voor ze haar laatste adem uitblies.
‘Zou wel eens kunnen,’ zegt hij traag – nog steeds staart hij de sterrenloze hemel in – ‘ik zag haar deze namiddag aan de bar met een whisky: “Mijn laatste!” riep ze. "En vanaf nu kan hij ze zelf wassen! gedaan ermee! nooit meer!" Het kwam eruit als samengeperste lucht die uit de drukkookpan ontsnapt. Nee, met Veronika gaat het niet al te goed.’
'Je bent naar de bar van het Américain teruggegaan,' zeg ik, meer als een vaststelling dan als een beschuldiging.
'So what? JIJ hebt je sneakerfetisjisme duidelijk nog niet onder controle, of wat voor ranzigs het ook moge zijn - man, zie die neusvleugels trillen. En zo mankeert er iets aan iedereen.'
Wat is er tussen ons fout gegaan in die twaalf jaar dat we elkaar kennen? Ik zwijg, discussiëren heeft geen zin als hij gedronken heeft.
Hij leunt met z'n rug tegen de kale muur en laat zich langzaam doorzakken.
Plotseling wordt er op de deur geklopt.
Hij schijnt volledig afwezig en ik heb geen zin om mijn aanwezigheid hier aan wie dan ook uit te leggen.
Ik loop naar het raam; het regent nu.
Het geklop op de deur neemt toe, ik voel me gevangen, hoe geraak ik hier uit?
Te laat: de deur zwaait open, en het enige wat ik kan denken, is dat die lamzak tegen de muur had beloofd de deur op slot te doen.
In de deuropening staat een handelsreiziger in maaimachines en hij zegt: 'ik heb een gebrekkig dubbelleven.'
En alsof zijn verschijning niet erg genoeg is, duikt achter hem Veronika op.
Terwijl ik bedenk dat de zielige handelsreiziger best zijn eigen trieste snor zou afmaaien, is Hugo bij het zien van Veronika rechtgeveerd.
Dat ze hun ingewikkelde zaakjes maar weer in het Américain gaan regelen. Dat ze me met rust laten. Maar dan zie ik de sneakers van de handelsreiziger. Vintage Adidas, perfect ingelopen.
'Goedenavond,' zegt de handelsreiziger. 'Veronika vertelde dat jullie in de stad waren. Geïnteresseerd in een Wolf grasmaaier, zelftrekkend model?'
Hugo schudt zijn hoofd - verwoed, wanhopig, ga weg, weg, wég - maar ik voel mijn kin omhoog gaan. 'Ja,' zeg ik hard, kijkend naar de drie gouden strepen op de linkeradidas, strepen waar drie vingers perfect op zouden passen, 'maar alleen als ik die sneakers erbij krijg, als bonus, anders niet.'
'Voor mijn part mag je er hem ook maar bij nemen,' zegt Veronika, 'dat kan zijn dubbelleven opfleuren.'
De kamer schijnt mij ineens te klein. Ik leun door het open raam. Verre bliksemschichten houden even mijn aandacht vast. Ze kunnen verrekken, ik geef het op.
Ik wrijf over de stoppels tussen mijn neus en bovenlip. Wat ruik ik?

vrijdag 9 april 2010

De week van het kortverhaal (4/4)

Dit is de laatste dag dat u kan meeschrijven aan het kortverhaal. Laat ze vloeien, die inspiratie!
Het verhaal gaat zo:


De kamer is lang en smal en vraag me niet hoe het komt maar het ruikt er naar joggingbroeken. Het is te laat om nog buiten te komen. Ik weet zeker dat ik hier nooit eerder was en toch heb ik gevoel voor het eerst in lange tijd thuis te zijn, maar waarom?
‘Is Veronika nog altijd ongelukkig getrouwd met die man met de snor die het in een film goed zou doen als een handelsreiziger in maaimachines met een gebrekkig dubbelleven?’
Die vraag stelt hij me, zonder opkijken, terwijl hij door het open raam een sigaret rookt.
‘Denk van wel,’ zeg ik, maar voor mijn part wordt Veronika op dit moment door haar debiel van een echtgenoot gewurgd: ik adem in, en uit, en in, en uit, want het gaat om de geur - die geur die me aan mijn moeder doet denken, aan hoe ze haar hand op de mijne legde en die naar beneden drukte, aan de joggingbroek die ik toen voelde - en vooral: rook - vlak voor ze haar laatste adem uitblies.
‘Zou wel eens kunnen,’ zegt hij traag – nog steeds staart hij de sterrenloze hemel in – ‘ik zag haar deze namiddag aan de bar met een whisky: “Mijn laatste!” riep ze. "En vanaf nu kan hij ze zelf wassen! gedaan ermee! nooit meer!" Het kwam eruit als samengeperste lucht die uit de drukkookpan ontsnapt. Nee, met Veronika gaat het niet al te goed.’
'Je bent naar de bar van het Américain teruggegaan,' zeg ik, meer als een vaststelling dan als een beschuldiging.
'So what? JIJ hebt je sneakerfetisjisme duidelijk nog niet onder controle, of wat voor ranzigs het ook moge zijn - man, zie die neusvleugels trillen. En zo mankeert er iets aan iedereen.'
Wat is er tussen ons fout gegaan in die twaalf jaar dat we elkaar kennen? Ik zwijg, discussiëren heeft geen zin als hij gedronken heeft.
Hij leunt met z'n rug tegen de kale muur en laat zich langzaam doorzakken.
Er wordt op de deur geklopt.
Hij schijnt volledig afwezig en ik heb geen zin om mijn aanwezigheid hier aan wie dan ook uit te leggen.
Ik loop naar het raam; het regent nu.
Het geklop op de deur neemt toe, ik voel me gevangen, hoe geraak ik hier uit?
Te laat: de deur zwaait open, en het enige wat ik kan denken, is dat die lamzak tegen de muur had beloofd de deur op slot te doen.
In de deuropening staat een handelsreiziger in maaimachines en hij zegt: 'ik heb een gebrekkig dubbelleven.'
En alsof zijn verschijning niet erg genoeg is, duikt achter hem Veronika op.
Terwijl ik bedenk dat de zielige handelsreiziger best zijn eigen trieste snor zou afmaaien, is Hugo bij het zien van Veronika rechtgeveerd.


Het woord ligt bij u! (en dit zijn de spelregels)

donderdag 8 april 2010

De week van het kortverhaal (3/4)

Tot vrijdag kan u hier meeschrijven aan een kortverhaal. Na twee dagen hebben we:

De kamer is lang en smal en vraag me niet hoe het komt maar het ruikt er naar joggingbroeken. Het is te laat om nog buiten te komen. Ik weet zeker dat ik hier nooit eerder was en toch heb ik gevoel voor het eerst in lange tijd thuis te zijn, maar waarom?
‘Is Veronika nog altijd ongelukkig getrouwd met die man met de snor die het in een film goed zou doen als een handelsreiziger in maaimachines met een gebrekkig dubbelleven?’
Die vraag stelt hij me, zonder opkijken, terwijl hij door het open raam een sigaret rookt.
‘Denk van wel,’ zeg ik, maar voor mijn part wordt Veronika op dit moment door haar debiel van een echtgenoot gewurgd: ik adem in, en uit, en in, en uit, want het gaat om de geur - die geur die me aan mijn moeder doet denken, aan hoe ze haar hand op de mijne legde en die naar beneden drukte, aan de joggingbroek die ik toen voelde - en vooral: rook - vlak voor ze haar laatste adem uitblies.
‘Zou wel eens kunnen,’ zegt hij traag – nog steeds staart hij de sterrenloze hemel in – ‘ik zag haar deze namiddag aan de bar met een whisky: “Mijn laatste!” riep ze. "En vanaf nu kan hij ze zelf wassen! gedaan ermee! nooit meer!" Het kwam eruit als samengeperste lucht die uit de drukkookpan ontsnapt. Nee, met Veronika gaat het niet al te goed.’
'Je bent naar de bar van het Américain teruggegaan,' zeg ik, meer als een vaststelling dan als een beschuldiging.
'So what? JIJ hebt je sneakerfetisjisme duidelijk nog niet onder controle, of wat voor ranzigs het ook moge zijn - man, zie die neusvleugels trillen. En zo mankeert er iets aan iedereen.'
Wat is er tussen ons fout gegaan in die twaalf jaar dat we elkaar kennen? Ik zwijg, discussiëren heeft geen zin als hij gedronken heeft.
Hij leunt met z'n rug tegen de kale muur en laat zich langzaam doorzakken.
Er wordt op de deur geklopt.
Hij lijkt buiten westen en ik heb geen zin om mijn aanwezigheid hier aan wie dan ook uit te leggen.


Veel lezers, maar een hoge drempelvrees: dit is het bilan na twee dagen. Laat die schroom varen, lees de spelregels en reageer!

woensdag 7 april 2010

De week van het kortverhaal (2/4)

Deze week voeren we een literair experiment uit. Tot vrijdag kan u meeschrijven aan een kortverhaal! Na één dag hebben we dit:

De kamer is lang en smal en vraag me niet hoe het komt maar het ruikt er naar joggingbroeken. Het is te laat om nog buiten te komen. Ik weet zeker dat ik hier nooit eerder was en toch heb ik gevoel voor het eerst in lange tijd thuis te zijn, maar waarom?
‘Is Veronika nog altijd ongelukkig getrouwd met die man met de snor die het in een film goed zou doen als een handelsreiziger in maaimachines met een gebrekkig dubbelleven?’
Die vraag stelt hij me, zonder opkijken, terwijl hij door het open raam een sigaret rookt.
‘Denk van wel,’ zeg ik, maar voor mijn part wordt Veronika op dit moment door haar debiel van een echtgenoot gewurgd: ik adem in, en uit, en in, en uit, want het gaat om de geur - die geur die me aan mijn moeder doet denken, aan hoe ze haar hand op de mijne legde en die naar beneden drukte, aan de joggingbroek die ik toen voelde - en vooral: rook - vlak voor ze haar laatste adem uitblies.
'Zou wel eens kunnen,’ zegt hij traag - nog steeds staart hij de sterrenloze hemel in - ‘ik zag haar deze namiddag aan de bar met een whisky: “Mijn laatste!” riep ze. "En vanaf nu kan hij ze zelf wassen! Gedaan ermee! Nooit meer!" Het kwam eruit als samengeperste lucht die uit de drukkookpan ontsnapt. Nee, met Veronika gaat het niet al te goed.’
'Je bent naar de bar van het Américain teruggegaan,' zeg ik, meer als een vaststelling dan als een beschuldiging.


Uw zin is welkom op het reactieformulier. De spelregels vindt u hier.

dinsdag 6 april 2010

De week van het kortverhaal (1/4)

Tot vrijdag kunt u hier meeschrijven aan een kortverhaal!

U kent de verhalen van Anton Tsjechov, u hebt alles van Guy de Maupassant gelezen, u bent fan van William Somerset Maugham, u hebt Vreemd land van Jhumpa Lahiri verslonden, of u bent in het afgelopen weekend in Dit is jouw huis van Maartje Wortel begonnen?
Dan hebt u al een idee van een goed kortverhaal.
Maar hoe begint u er zelf aan?

Dit zijn de schrijftips van Maartje Wortel:
*Durf authentiek te zijn.
*Gebruik beeldende taal.
*Benoem niet te veel, maar laat wat gebeurt door de regels klinken.
*De gouden regel voor alle schrijvers: show don't tell.
*En ook: less is more.

'Een kortverhaal,' zegt zij, 'moet krachtig zijn van taal. Het moet de lezer meteen pakken want er is geen tijd om het verhaal op een rustige manier uit te rollen.'

Voor het geval u nog steeds geen idee hebt:
*Anton Tsjechov: In short stories it is better to say not enough than to say too much.
*Ernest Hemingway: If a writer of prose knows enough about what he is writing about he may omit things that he knows and the reader, if the writer is writing truly enough, will have a feeling of those things as strongly as though the writer had stated them.
*Raymond Carver: It's possible, in a poem or a short story, to write about commonplace things and objects using commonplace but precise language, and to endow those things--a chair, a window curtain, a fork, a stone, a woman's earring--with immense, even startling power.

U weet het nu wel, u popelt zelfs om eraan te beginnen. Leest u eerst even de spelregels:
*Een nieuwe zin publiceren doet u via het reactieformulier.
*Eén zin per reactie!
*Voor u een nieuwe zin publiceert, leest u eerst alle reacties door.
*Als u een zin hebt gepubliceerd, moet u minstens drie reacties afwachten voor u een volgende zin publiceert.
*Anonieme reacties worden gewist.

's Anderendaags publiceer ik het voorlopige resultaat en gaan we verder. Het experiment loopt vrijdagavond om middernacht af.

De eerste zin, van Maartje Wortel:

De kamer is lang en smal en vraag me niet hoe het komt maar het ruikt er naar joggingbroeken.

vrijdag 2 april 2010

Iets bizars



Heel soms gebeurt het. Dan begint u een boek te lezen en bent u van bij de eerste bladzijde geïntrigeerd. Niet zozeer door de taal of het verhaal, maar door de manier waarop de auteur naar het leven kijkt. Ik heb dit met Italo Calvino en sedert een week ook met Maartje Wortel.

Vorige maandag was ik bij De Bezige Bij in Amsterdam op de geweldige lanceringsparty van Arty-farty, het debuut van Emily Gordts. Bij de beau monde daar present was ook de jonge Nederlandse schrijfster Maartje Wortel, die in 2009 debuteerde met de verhalenbundel Dit is jouw huis. Ik had het boek die middag in de Amsterdamse boekhandels gezocht, maar het was overal in bestelling. Bij De Bezige Bij hadden ze gelukkig nog exemplaren; de uitgever was zo vriendelijk me er eentje te geven.
'Bizarre verhalen,' zei hij, 'je zal zien, Maartje Wortel is een auteur met een bijzondere stem.'

Ik las een eerste verhaal voor ik ging slapen, 's anderendaags las ik er enkele op het vliegtuig en de hele week thuis af en toe één. Niet dat ik niet wilde verder lezen, ik mocht niet. De zeventien verhalen in Dit is jouw huis vragen geen snelle consumptie; het zijn verhalen om te laten bezinken.

Waarover schrijft zij dan?
Soms over bizarre dingen : een vrouw vindt een zwijgend kind in haar achtertuin of een patiënte gaat op doktersbezoek omdat ze voortdurend denkt dat ze gaat vallen. Maar meestal gaat het over het alledaagse: een man die terminaal ziek is, iemand die zijn huis verkoopt, een bejaarde die de woonkamer behangt.
In het titelverhaal fotografeert een meisje huizen van wildvreemde mensen en vraagt ze zich af wie in die huizen leeft en of ze gelukkig zijn. Dat doet u ook soms, geeft u maar toe.
De verhalen blijven bij door hun toon: sec, vol humor en ook poëzie. Maartje Wortel bekijkt het gewone vanop afstand en doet ons nadenken. Veel woorden heeft ze niet nodig, maar elk woord weegt door.

Ze heeft haar boek toen ook voor me gesigneerd:

Van de uitgever moet ik iets bizars in je boek zetten maar bizarre woorden zijn nooit bizar, kijk maar gewoon om je heen, daar zie bizarre dingen genoeg.

Leest u maar zelf.

Dit is jouw huis, De Bezige Bij, 160 p.

donderdag 1 april 2010

Circus



Van de buurvrouw had ik vrijplaatsen gekregen voor Cirque Medrano, met vaste standplaats in Cannes.

We waren één keer naar een circus geweest: een rondreizend gezelschap met twee clowns die ook de acrobatennummers deden, een lenige vrouw in glitterpak, enkele kippen, twee honden en een pony. Met open mond en fonkelende ogen hadden de kinderen de voorstelling bijgewoond. En dit dorpscircus was niets in vergelijking met Medrano. Behalve clowns, acrobaten en een leeuwentemmer hadden zij Indische en Afrikaanse olifanten, een illusionist, en en exclusivité "l'homme canon". Die laatste act werd op de brochure geïllustreerd met een fotootje: we zagen een soort buis waaruit een man kwam gevlogen in Superman-houding.
Alleen al om de gezichten van de kinderen te zien wilde ik gaan.

De voorstelling begon om 14u30.
We waren tien minuten voor tijd; er stond een lange rij voor het loket.
'Is er nog plaats?' vroeg N.(7) met angstige stem.
'Natuurlijk,' zei ik. Ik bedacht dat we in het andere geval naar de zee konden; het was perfect strandweer.
Er was nog plaats, alleen waren de tribunes van de vrijkaarten al volzet.
'Dat is dan 50 euro,' zei de man achter het loket.
Toen we in de tent kwamen, bleek twee derde nog leeg. We installeerden ons op de op een na hoogste rij, naast een oma met twee kleinkinderen. Terwijl we wachtten, werden we erop gewezen dat er popcorn en lichtzwaarden te koop waren. De bewuste kraam stond pal naast de ring en was het focuspunt van alle kinderogen.
Eindelijk was het zover. Er klonk gefluit, de lichten doofden en één spot knipte aan.

De circusmeester kwam de ring binnen en begon de burgemeester en de technische diensten te danken en dan nog een hele reeks zogenaamde partners.
'Wanneer begint het?' vroeg N.
'Direct,' zei ik.
'We hebben véél gróte problemen gehad,' vervolgde de circusmeester. 'Er zijn verscheidene artiesten die niet kunnen optreden.'
Ik verwachtte me aan een uitleg, maar die kwam niet.
'De voorstelling begint,' zei hij. 'Nu komt...' Snel keek hij op het smoezelig blaadje in zijn hand. '...Havana. Dames en heren, applaus voor Havana!'
Twee mannen en twee vrouwen liepen de ring op en voerden kunstjes uit op een salsaritme. Daarna kwam een goochelaar die zakdoeken in duiven kon veranderen, gevolgd door een act met twee zeehonden, nog eens de dansers en dan was het pauze. We konden weer kopen: popcorn, wafels, pannenkoeken en frisdrank.
De kinderen vroegen wanneer de dieren kwamen: de leeuwen en de olifanten. En de clowns.
'Straks,' zei ik, 'de circusmensen rusten nu tien minuten.'

In de tweede helft zagen we een jongleur, een man die in een gordijn klom en daar ingewikkelde bewegingen uitvoerde, een Russisch paar dat in enkele seconden van outfit kon wisselen en acrobaten. Dan kwamen alle acteurs de ring op en was het gedaan.
De twee jongsten begonnen onmiddellijk te huilen. Waar waren de dieren? Daar waren we toch voor gekomen! De oudste keek verschrikkelijk ontgoocheld.
'Het is beschamend,' zei de oma naast ons.
Ik was ook ontgoocheld, in de eerste plaats voor de kinderen, maar ook een beetje voor de olifanten.

Sedert De tocht van de olifant van José Saramago heb ik iets met die dieren. Wie van Saramago houdt, moet deze roman lezen. Een juweeltje: absurde humor, zelfspot, eindeloze zinnen, rake observaties, een bijzonder verhaal: alle Saramago-elementen zijn present. Voor wie Saramago niet kent: hier leest u een voorproefje van zijn stijl - een poging, althans.
In De tocht van de olifant, zijn zesde roman sedert zijn Nobelprijs Literatuur, beschrijft Saramago de reis van een olifant die in de zestiende eeuw van Lissabon naar Wenen wordt gebracht. De olifant, Salomon, is een huwelijksgeschenk van de Portugese vorstenpaar aan Maximiliaan van Oostenrijk.
Op zijn typische ritme van lange rollende zinnen neemt de Portugese auteur ons mee met Salomon en de karavaan mensen, paarden en ossen door het Portugese gebergte, over het stoffige Spaanse binnenland, overzee tot Genua en vandaar over de Alpen naar Wenen.
Subtiel en niet zonder ironie schetst hij de complexe verhoudingen tussen de machthebbers, waar megalomanie de boventoon voert. We krijgen de kleine kantjes van de mens te zien. Salomon daarentegen wordt steeds sympathieker. Zo is er de passage met de pastoor van een dorp waar de karavaan de nacht doorbrengt, die putwater voor wijwater laat doorgaan en de duivel bij Salomon wil uitdrijven, maar bijna het slachtoffer wordt van een doodsschop. Het eigenzinnige olifantenkarakter intrigeerde me, en nog steeds.

Olifanten zou ik die dag niet zien, wist ik toen we de circustent uitliepen, maar misschien was er nog iets te redden. Op de terugweg naar de auto zag ik dat er een rij voor het loket stond: allemaal mensen met kwade gezichten. Wij reden naar de zee.
De kinderen stormden het strand op. Hun schoenen waren nog niet helemaal uit of daar waren ze al, die blinkende ogen.