woensdag 28 oktober 2009
Literatuur in de metro
Is het u ook al overkomen, dit idee dat de werkelijkheid een loopje met u neemt? Ik krijg dan het gevoel dat ik aangestuurd word door een plot, dat ik een scharniertje ben in een raderwerk, dat ik zelf in een roman rondwandel. Ik weet niet waaraan het ligt, maar mij overkomt het regelmatig. Soms bevind ik me in een roman van Marcel Pagnol, op een andere keer is dat er een van Italo Calvino, maar doorgaans blijven de auteurs en boekwerken onbenoemd.
Tegenwoordig heb ik het zelfs voor in het vaderland, en dan bedoel ik België. Zoals in juni jongstleden. Op een namiddag had ik een afspraak op de redactie van uw kwaliteitskrant. Ik nam de trein, wat alweer jaren geleden was. De treinen waren nog altijd dezelfde. In Brussel-Zuid, op honderd meter van het perron, kregen we panne. Uitstappen was buiten de kwestie. Dat mocht ik horen van een overigens zeer vriendelijke kaartjesknipster die me op een volgende treinreis een maand later herkende en me toen vol medeleven vroeg of ik mijn afspraak op de redactie had gehaald. Een kleine wereld kan fijn zijn.
Soit. Ik pleegde een telefoontje naar de krant. Mijn vertraging was geen probleem: mijn afspraak had nog uren werk. Ik diepte Marcel van Erwin Mortier uit mijn tas en las. Vijftig minuten later zette de trein zich in beweging. Tien seconden duurde het traject. Dan stonden we bij het perron. Noem het koppigheid, noem het interesse in Marcel, maar ik besloot in de trein te blijven. Pas als we Brussel-Centraal aandeden, stapte ik uit en nam daar de metro. De zitjes waren bezet, dus bleef ik bij de deur staan.
Aan mijn linkerkant stond een man met een map onder de arm. Hij wierp een zijdelingse blik op me en staarde dan weer voor zich uit. In godsnaam was dit K.? Onze laatste ontmoeting dateerde van minstens vijftien jaar geleden!
Ik bleef staren tot hij terugkeek. 'Ben jij K.?' vroeg ik.
Zijn gezicht brak open in een glimlach. 'Ik dacht al, zij heeft iets van A!'
K. en ik frequenteerden elkaar in het laatste jaar van onze middelbare school. We deelden eenzelfde passie voor literatuur. Bij onze laatste ontmoeting was hij student politieke en sociale wetenschappen, ik studente natuurkunde.
'Het moet lukken... Ik ben foto's gaan tonen in een galerie in een buurt waar ik anders nooit kom. Ik neem deze lijn nooit.'
'Ik ook niet,' zei ik. 'Ik ben zelden in België en zonder treinpanne was ik allang op de redactie geweest.'
Nu was hij fotograaf, ik journaliste.
We verloren onze tijd niet met deze banaliteiten en namen de draad op waar we die gelaten hadden. Bij boeken, natuurlijk. Ik vertelde honderduit over Italo Calvino, die ik net had ontdekt en wiens roman Marcovaldo me van bij de eerste zin bij de lurven nam. De roman, die als ondertitel De seizoenen in de stad draagt, bestaat uit twintig verhalen rond het hoofdpersonage Marcovaldo, een arme arbeider die in de stad de kost verdient voor zijn kroostrijk gezin. Marcovaldo's passie is de natuur. Vanuit het zolderraam van zijn appartement leert hij zijn kinderen de positie van de sterren kennen (als de lichtreclame op het gebouw aan de overkant voor enkele seconden uitknippert). Wanneer hij op zijn werk gevraagd wordt de (reusachtige) kamerplant te verzorgen, neemt hij ze mee op de fiets om ze te brengen naar plaatsen in de stad waar het regent. Tussen de tramsporen zoekt hij naar champignons. Telkens komt hij in de meest absurde situaties terecht; Marcovaldo is ontegensprekelijk de roman die me dit jaar het meest heeft laten lachen. Calvino werpt hier een kritische blik op de consumptiemaatschappij, maar tegelijkertijd toont hij aan dat poëzie overal te vinden is voor wie maar goed genoeg kijkt.
K. kende Calvino natuurlijk. Al jaren.
We spraken een minuut of tien, toen bereikten we de goede halte en gingen beiden ons weegs. 'Tot binnen een jaar of vijftien,' zeiden we elkaar ten afscheid.
Ik keek tussen de metrosporen, maar zag geen champignons.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten