Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 26 februari 2010

Het weten (Anita Terpstra)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl


Mijn eerste vriendje wilde graag dat ik zachte windjes tegen zijn hand liet wanneer we lepeltje-lepeltje in bed lagen. Ik voelde me op die momenten beslist ongemakkelijk, maar omdat hij er zo overduidelijk plezier aan beleefde, deed ik wat hij van me verlangde. Ik kaartte het dilemma aan bij een vriendinnetje. Doe het niet, als je het niet wilt, zei ze pragmatisch. Wees gewoon jezelf, zei ze ook nog. Jezelf zijn. Ik weet niet hoe zoiets moet. Dat is voor mij net zo onmogelijk als de kleur paars voelen of ruiken. Dat kan ik ook niet.

Als kind kon ik heel goed tekenen, of tenminste, ik kon getekende portretten heel goed namaken. Zelf portretten maken, een hoofd verzinnen, of een portret van een foto maken lukte mij niet. Alleen imiteren. Mijn moeder prees mijn talent, maar ik voelde me een bedriegster. Het was namaak! Nep! Het kwam niet voort uit mijn creativiteit.

Ik ben een spiegel. Dat is mijn overlevingstactiek. Wanneer ik in gezelschap van anderen verkeer, spiegel ik hun gedrag. Zijn zij hard in hun oordeel, dan ben ik dat ook. Drukken zij zich vol mededogen uit, dan doe ik hetzelfde. Je moet jezelf zijn, anders verlies je jezelf. Dat zeggen de damesbladen. Ik heb mezelf nooit gekend, dus dan kan ik mezelf ook niet verliezen.

Misschien dat ik daarom zo gruwelijk, zieltogend verliefd werd op S. Onder zijn kritische, harde blik voelde ik al mijn eigenschappen vervagen. Verschrompelen. Ik kon ze door zijn ogen zien. Als een diamantzoeker op zoek naar die ene, perfecte diamant bestudeerde ik ze. Te licht, te zwaar, te hoekig, te rond! Misschien als ik hier nog een beetje schaafde, en daar. Hij werd mijn zon. Wanneer die op de ramen scheen of op de planken aan de muur, zag je pas hoe stoffig en vies ze waren. Zo was het ook met S. Pas als zijn blik op mij viel, dan zag ik de dingen die niet aan mij klopten.

Mijn ouders is een groot onrecht aangedaan. Door de nazi’s. Wat heeft het een met het ander te maken, zul je denken, maar volgens mijn psycholoog heel veel. Of alles, eigenlijk. Omdat mijn volk volgens de nazi’s geen bestaansrecht had, een inferieur ras was, en uitgeroeid diende te worden, heb ik ook geen bestaansrecht. Volgens mijn psycholoog werken trauma’s van de eerste generatie door in de volgende generaties. Mijn ouders werden ontworteld, en dus had ik ook geen wortels.


Anita Terpstra (1974) debuteerde in november 2009 met de literaire thriller Nachtvlucht, verschenen bij Cargo.


Welke auteur imiteert Anita? U kan uw vermoedens nalaten op het reactieformulier.

donderdag 25 februari 2010

Het syndroom van Korsakov (Emily Gordts)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl


Op het terras van een trattoria besloot een oudere heer met haren gelijk mijn hospita van in de Oorlog – te kort, te grijs, te springerig – een gesprek met me aan te knopen. Daar schrok ik enigszins van. Het zit zo: hij sprak mij aan in het Nederlands, en we bevonden ons toch echt in Siena.
Nu ben ik zo’n verwende Wim die stiekem meent dat de hele wereld om hém draait, maar toch: hoe kon de oudere heer raden welke taal ik bij voorkeur hanteerde? Ik droeg geen petje met Nederlandse driekleur, en mijn kinderen had ik wijselijk thuis gelaten. Die willen immers nog wel eens gillen als pasgeboren biggetjes, in een Amsterdams zo schel dat het ieders oren pijnigt.
‘Bent u eigenlijk met de automobiel gekomen?’ vroeg de oudere heer, en hij plantte zijn grote handen op het blad van mijn tafeltje, dat vervaarlijk schudde.
‘Nee,’ zei ik spoedig, ‘met het vliegtuig.’
Zijn hoofd zweefde nu boven mijn bord; ik vreesde voor zijn grijze baard. Die leek niet goed vast te zitten. Als de baard losliet, zou hij pardoes in mijn panzanella donderen. Dat baarde me enige zorgen – panzanella is mijn favoriete gerecht, maar op baardhaar zijn mijn papillen minder gesteld.
‘Het vliegtuig,’ bromde de oudere heer. Vervolgens achtte hij zichzelf zo vrij om een rieten stoel weg te plukken en zichzelf aan mijn zijde te installeren.
Herkend worden heeft zo z’n nadelen.
De oudere heer was stilgevallen en tuurde bevredigd over de Piazza del Campo. Ofschoon ik hem nog nooit had ontmoet, gaf deze man me het gevoel dat hij een goede vriend was en ik zijn naam en bestaan simpelweg was vergeten. Hoe durfde ik? Schuldig peinsde ik over een passende reactie.
‘Het vliegtuig,’ zei ik uiteindelijk gelaten. ‘Met de automobiel gaat het me te langzaam. Ik ben hier slechts voor enkele dagen.’
‘Wat mankeert er dan?’ vroeg de oudere heer, en keek me indringend aan, alsof hij me op een fout had betrapt.
‘Niets,’ zei ik. ‘Overmorgen ga ik weer naar huis.’
‘Overmorgen?’ riep de oudere heer. ‘U vertelde me gisteren dat u een maand lang blijven zou.’
‘O,’ zei ik.
De oudere heer keek me afwachtend aan, maar ik was uitgepraat. Mocht ik nou aan mijn panzanella beginnen? Aarzelend nam ik mijn vork op.
‘Beteken ik dan helemaal níets voor u?’
‘Hoor es,’ zei ik zacht, en ik legde mijn vork weer neer. ‘Ik denk dat u m–’
‘Weet u, u bent gewoon zoals zij.’
Dat was het toppunt! Eerst nam hij me voor iemand anders en nu maakte hij mij uit voor nóg een ander. Ik kuchte verontwaardigd, maar daar ik een nogal aarzelend type ben, kwam het er ietwat terminaal uit.
Stoïcijns richtte de oudere heer zijn blik weer op het schelpvormige plein, waar twee bloempjes met elkaar aan het dansen waren.
‘Jullie zijn toch allemaal hetzelfde,’ zei de oudere heer. De verbolgenheid was verdwenen; hij klonk nu slechts verdrietig.
‘Over wie hebt u het dan precies?’ vroeg de schrijver in mij.
‘Over mijn gezin natuurlijk!’
‘Ah,’ zei ik, ‘natuurlijk.’ En toen, na enig nadenken: ‘U ziet uw gezin niet vaak?’
‘Nooit! Dat weet u toch. Bent u uw geheugen misschien kwijt?’
‘Jazeker,’ zei ik haastig, op de manier van een Olympisch wielrenner die de eindstreep in zicht ziet komen. ‘Heb ik u dat niet verteld? Mijn vrouw drukt me altijd op het hart dat ik dat meteen moet zeggen, en kijk, ze heeft weer eens gelijk.’
De oudere heer ontspande; het riet van zijn stoel kraakte droog. ‘Vrouwen hebben altijd gelijk. Ik had naar mijn vrouw moeten luisteren, destijds.’
‘Vreemde wezens,’ erkende ik. ‘Maar goed, mijn vrouw vindt dat iedereen dient te weten dat ik aan het syndroom van Korsakov lijd. Anders is het niet eerlijk, zegt zij. Voor de medemens.’
‘Het syndroom van Korsakov?’ De oudere heer krabde in zijn baard. Ik hoopte dat dat betekende dat hij me geloofde, maar omdat het ook louter jeuk kon betekenen, schoof ik mijn bord panzanella dichter naar me toe. Voor de zekerheid.
‘Mijn korte-termijngeheugen is niet wat het zou moeten zijn,’ zuchtte ik romantisch.
Bijzonder tevreden met deze vondst begon ik te eten. Enkele minuten later stond de oudere heer kwiek op. Ik at rap mijn mond leeg en vroeg beleefd of hij nou alweer ging.
‘Jazeker,’ antwoordde hij. ‘Ik laat u rustig eten. Gisteren, toen ik thuis kwam, bedacht ik dat ik u niet had moeten belasten met mijn treurige verhaal. En kijk, Vrouwe Fortuna heeft mij gehoord.’
Ik knikte verdrietig en wuifde hem vaarwel. Hij sjokte weg.
‘Het syndroom van Korsakov,’ hoorde ik hem nog mompelen. ‘Tragisch, tragisch.’


Emily Gordts (1981) debuteert op 25 maart bij Thomas Rap met de roman Arty-farty.


Welke auteur imiteert Emily? Gis, gok en speculeer op onderstaand reactieformulier!

woensdag 24 februari 2010

Mo (Willemijn Dicke)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl


Ik hield van Pendrecht, van de leegstaande huizen die met roestige spijkers en spaanplaten waren dichtgetimmerd, het fleurige onkruid tussen de stoeptegels, van de omgebogen verkeersborden. Mijn jeugdvriend was Mo, een watervlugge Marokkaanse jongen, die met de zekerheid van een professional kleine diefstallen pleegde in de winkels van de binnenstad. We rookten wiet, hingen rond, en crosten op onze opgevoerde scooters.
Mijn herhaald en langdurig spijbelen, waar de conrector van de school tenslotte zijn beklag over deed, bracht mijn moeder op het denkbeeld van de medeschuldige. Zij verbood ieder contact met Mo. Ik kreeg huisarrest.

Ik was vol bitterheid en wrok over de onrechtvaardigheid van deze handelwijze en ik bleef zoveel mogelijk uit de buurt van mijn moeder. Op de derde dag van mijn huisarrrest sprong ik uit het raam van mijn slaapkamer en bezocht Mo op de hangplek. Door zijn toedoen kwamen wij - voor het eerst in ons leven- in een pornobioscoop terecht. Nadien bezochten we de coffeeshop. Nog maar halverwege onze eerste joint klonken zware voetstappen in de steeg. De grote gestalte van de conrector verscheen in de deuropening. Hij noodde me in zijn kleine kale kantoor. Ik klom op een stoel tegenover hem. Zo verging er een tijd, zonder dat wij een van beiden een woord spraken. De conrector bezat in hoge mate de tact om afwachtend te kunnen zwijgen. Tenslotte kwam ik voor de dag met het probleem dat me kwelde: ik miste de omgang met mijn vriend.

Hoe kon ik hem uitleggen wie Mo was? Mo was mijn vriend, het enige levende wezen in mijn omgeving met wie ik iedere fase in mijn bestaan, iedere gedachte, ieder gewaarwording gedeeld had. En dat niet alleen. Mo was meer. Mo betekende, hoewel ik dat toen niet onder woorden kon brengen, het leven in Pendrecht, het spijbelen van school, het blowen op de hangplek, het sleutelen aan scooters, het experimenteren met soft en harddrugs: het abc van mijn kinderleven.

Willemijn Dicke (1970) is een van de meestgelezen bloggers in Nederland. Ze werkt als onderzoeker aan de TU Delft en debuteerde in april 2009 met de roman Mea, een zedenschets van het moderne academische leven.

Welke auteur bootst Willemijn na? Het reactieformulier staat open voor uw ideeën.

dinsdag 23 februari 2010

Conclusie bij Nell’s (Willem Bisseling)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl


Een groenige smognevel hangt door de hele stad en overal waar ik door het raam naar buiten kijk zie ik zwervers, alsof de populatie in twee maanden tijd een drie keer zo grote proportie heeft aangenomen. Bateman kijkt op wanneer ik de taxichauffeur, waarschijnlijk een Indiër, vraag de auto aan de kant van de weg te zetten, maar is te versuft door de coke dat hij geen klank weet uit te brengen en zijn gezicht weer richting het raam wendt. Bateman draagt een zwart krijtstreeppak van Armani, een zwarte leren riem met zilveren gesp van, naar ik vermoed, Soprani, een stropdas eveneens van Armani en krokodillenleren schoenen van Manolo Blahnik die ik zelf nooit gekocht zou hebben. Ikzelf draag een donkerblauw wollen pak van Versace, een lichtblauw overhemd van Delacroix, een stropdas van Armani en Krizia schoenen die ik vanochtend heb aangeschaft bij Hamptons; een nieuwe zaak aan de Park Avenue.
Bateman blijft in de taxi zitten. Ik heb de Indiër gezegd te wachten omdat ik zo weer terug ben, wat hij aanvankelijk weigerde, maar mee instemde toen ik hem een biljet van vijftig dollar in zijn hand drukte. Ik vind het jammer dat Bateman versuft is, want ik had hem op dit moment graag willen vertellen dat ik hetzelfde ben als hij, dat ik net als hij last heb van moordgrillen. Vanaf de dag dat ik het hoorde was ik blij verrast. Ik had dit wel achter hem gezocht, achter de anderen trouwens ook (Price, Van Patten, en zelfs Carruthers), maar van Bateman weet ik het zeker dankzij de schetsen waarmee zijn secretaresse Jean eergisteren kwam aanzetten. Schetsen van moordtaferelen op vrouwen. Drilboren op bloedende kutten, spijkerpistolen in opgezwollen ogen, messen in tieten. Ze was daardoor behoorlijk in shocktoestand. Ze droeg die dag een Ralph Lauren poloshirtje (de Polo Sportlijn) en de rest was waarschijnlijk goedkope rotzooi van Shirleys, waaraan ik geen aandacht wilde besteden. Bateman zei altijd al dat ze geen smaak had. Ik heb haar diezelfde avond nog een ijspriem in haar hals gestoken, omdat ik het niet waard vond haar te zien lijden.

Ik loop een donker steegje in naar een afvalcontainer waarop een smerige dakloze neger zit te schijten.
‘Vind je dit normaal?’ vraag ik op vrij relaxte toon. Hij kijkt me aan alsof hij een spookverschijning ziet. Dat zal waarschijnlijk niet aan mijn ijzige blik liggen die ik op hem richt, maar aan de Magnum 3.1 (die ik onlangs illegaal heb gekocht voor 825 dollar) die ik in mijn handen houdt.
‘Ik kan nergens anders...’ maar voordat hij zijn zin af kan maken heb ik hem al afgemaakt door een kogel tussen zijn ogen te schieten. De smeerlap.
Terug in de taxi vraagt Bateman wat ik zojuist moest in dat steegje. Ik vertel hem dat ik een smerige dakloze kapot heb geschoten. Bateman glimlacht. Aan het eind van de fifthy-sixth Street schijnt een nieuwe bar te zitten Henderson’s geheten. Ik beveel de taxichauffeur daar heen te rijden. De coke van Bateman begint zijn uitwerking te vinden en hij is weer volledig bij positieven als we aankomen bij Henderson’s. We stappen de taxi uit en Bateman kijkt me doordingend aan.
‘Craig?’ vraagt hij.
‘Ja,’ antwoord ik.
‘Zei je zojuist dat je een zwerver kapot hebt geschoten?’
‘Ja,’ antwoord ik weer.
Bateman begint te lachen, te schateren. Tranen rollen over zijn wangen en ik zeg hem dat hij daarvoor op moet passen, omdat het zout zijn Davidoff gezichtscrème aantast, waarvan ik weet dat Bateman die gebruikt, en dat hij daardoor een droge huid krijgt.
‘Ik weet van je bloederige grillen af Patrick,’ zeg ik hem en hij kijkt me verschrikt aan.
‘Rustig Patrick, ik heb het ook. Ik ben precies als jij.’
Bateman kijkt me nog steeds verschrikt aan, maar weet dat ik het meen, en begint weer te schaterlachen.
‘Dus jij bent godverdomme een psychopaat?’ zegt Bateman tussen zijn lachhalen in, ‘Jij?!’
‘Yep,’ antwoord ik en lach met hem mee. Terwijl wij daar beide staan te lachen komt Evelyn aanlopen. Ze draagt een wollen vestje van Chanel met daaronder een topje van Yves Saint Laurent Rive Gauche, een rokje van Laura Ashley, d’Orsay pumps van Georges Marciano, op haar hoofd een zonnebril van Alain Mikli (dat terwijl de zon de hele dag niet heeft geschenen) en als ik me niet vergis heeft ze de nieuwe parfum van DKNY op die mij geenszins bevalt, omdat ik niet zo gek ben op dat zoete aroma.
‘Waar lachen jullie om?’ vraagt ze als ze achter ons staat, enigszins geïrriteerd kijkend naar Bateman omdat hij haar gisteravond heeft gedumpt.
‘We hadden het net over je,’ antwoord ik nahikkend van het lachen.
Er ontpopt een scheldtirade naar Bateman gericht, waardoor ik vermoed dat het moeilijk is om Evelyn vanavond mee te krijgen naar het huis van Paul Owen waar Bateman regelmatig zijn moorden pleegt. Tenminste, het wordt een probleem als we haar samen mee naar huis willen nemen. Voor mijzelf is het probleem niet zo groot, ik heb haar tenslotte al vaak genoeg geneukt en ze weet wat ze van me kan verwachten. Het is aan Bateman haar te overtuigen om met ons samen naar huis te gaan. Ik sus Evelyns woede en gebaar Bateman weg te gaan, die hier zonder moeilijkheden mee instemt. Samen met een van woede natrillende, jankende Evelyn loop ik bij Henderson’s naar binnen. Na een uurtje is haar humeur echter weer op niveau, wat waarschijnlijk een direct gevolg is van de vermalen ecstasy die ik in haar drankjes heb gedaan. Het is maar goed dat ik me daarmee heb bezig gehouden want Henderson’s blijkt een kuttent te zijn waar ik niet langer wens te blijven. Ik kijk om me heen om Bateman te vinden die gelukkig in de buurt is gebleven.
‘Hey schatje,’ zegt Evelyn tegen Bateman, nog steeds in hogere sferen verkerend.
‘Hey Eve, nog sorry van gis....’
‘Nee joh, gekkie, maakt toch niet uit,’ onderbreekt Evelyn hem, en geeft hem een zoen op zijn mond.

Bij Paul Owen’s appartement aangekomen ploft Evelyn op de bruine Chesterfield bank en legt haar benen op de Turchin salontafel, zodat ik kan zien dat zij geen slipje draagt, wat ik een ordinair gezicht vind. Bateman heeft zijn Armani jasje uitgedaan en het valt me nu pas op dat hij crèmekleurige bretels van Brooks Brothers draagt die perfect kleuren bij zijn zalmroze Charvet-overhemd. Ik loop de keuken in om drankjes te halen en hoor vanuit de woonkamer een heftige discussie tussen Bateman en Evelyn over de Patty Winters Show die vanochtend ging over slecht slapen bij volle maan. Ik kom de keuken uit met een J&B met ijs voor Bateman. Voor Evelyn en mij neem ik twee lege glazen en een fles Chardonnay ’86 mee die ik vond in het wijnrek van Paul Owen, wat er op duidt dat hij in tegenstelling tot wat Bateman mij altijd zei, wel degelijk smaak had. Ik zet de glazen neer, schenk in en loop met de fles nog in mijn hand naar de Wurlitzer Jukebox om een plaatje van Frank Sinatra op te zetten. Blijkbaar roept het nummer ‘New York’ het één en ander bij Evelyn op en begint zij te strippen. Dit bevalt mij niet en ik sla haar met de fles Chardonnay bewusteloos. Bateman lacht.

Als Evelyn kreunend bij bewustzijn komt ligt ze vastgebonden op de elektrische kookplaat in de keuken, een idee van Bateman. Terwijl Bateman de kamer in is gelopen om zijn spijkerpistool te zoeken, ben ik bezig de linkervoet van Evelyn in een vergulde ZACK-gehaktmolen te stoppen, wat nog niet meevalt omdat ik het apparaat op zijn kant moet leggen. Ik geniet van elke klank die zij uitbrengt en kan er maar niet opkomen waar die geluiden precies op lijken. Bateman denkt hier blijkbaar anders over dan ik en spuit haar kop vol met Mace, intussen naar mij schreeuwend waarom ik die godverdomde kookplaat nog niet aan heb gezet. Ik grijp meteen in en zet alle vier de kookplaten op de hoogste stand. Daarna begin ik met een groot vleesmes de nagels uit de tenen van haar andere voet te snijden om haar buik met haar eigen nagels open te halen. Bateman is zich op dat moment aan het uitkleden. Ook al zijn de vier kookplaten door haar rug heen aan het branden en is er van haar linkervoet niet veel meer over dan een bloederige massa, Evelyn is nog steeds bij bewustzijn. Bateman is nu helemaal naakt en slaat met de achterkant van het spijkerpistool de tanden uit Evelyns bek. Hij legt meteen haar hoofd opzij, zodat zij de stukken tand en bloed kan uitspugen. Vervolgens stopt hij zijn stijve lul in haar bloederige smoel en begint als een dolle hond met het spijkerpistool spijkers in haar tieten te schieten. Terwijl ik bezig ben ook haar kut open te snijden merk ik dat zij bijna stikt en sleur ik Bateman van het keukenblad af. Bateman blijft verstijft liggen en geschrokken stop ik met de praktijken waarmee ik bezig was. Ik wend me tot Bateman, voel geen polsslag, draai hem om en zie dat er een stuk bot uit zijn nek steekt. Niets meer aan te doen. Evelyn is inmiddels gestikt in haar eigen bloed en kots.
‘Godverdomme!’ roep ik, en nog eens, en nog eens.

Ik loop door de donkere straten van Manhattan. Achter me een brandend penthouse, overal de geluiden van brandweer- en politieauto’s, overal om me heen junks, zwervers en daklozen. Ik loop naar Nell’s waar de hele Wallstreet-groep zoals gewoonlijk bij elkaar zit.
‘Hey Bateman’ roept iemand van wie ik vermoed dat het Maxwell French is. Ik knik naar hem en besef dat niemand Bateman zal missen, omdat niemand weet wie Bateman echt was. Overkwam mij hetzelfde als Bateman, dan zou ook niemand mij missen. Ik, Craig McDermott, besta niet in deze wereld.

Willem Bisseling (1982) werkt sedert 2006 bij Sebes & Van Gelderen in Amsterdam. Hij is daar junior Literair Agent. Samen met Paul Sebes schreef hij het boek Bestseller.

Welke auteur aapt Willem na? Uw vermoedens zijn welkom op het reactieformulier.

maandag 22 februari 2010

Wie moet er komen? (Philip Huff)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl


Ik word wakker met een elektrisch schokje. Kwijl op mijn wangen. Zand in mijn ogen. Ik kijk recht en links, en mijn bloedeloze vingers graaien onder de gekreukelde lakens, maar zij vinden niets. Geen kleding, geen vel, geen been. Geen lichaam.
Geen ijs geworden sneeuw van vannacht.
Mijn lichaam is ledig als het bed om mij heen, alleen ikzelf vul mijn huls. Onder de douche hoor ik het kletteren van het water onder de leegte van mijn huid weerkaatst worden. Was ik dan weer alleen?
Uit bed en aan de keukentafel slurp ik de melk en de havervlokken naar binnen. Ik kijk door het raam en zie uit over de lage, lemen velden in het noorden. Alleen de toren van de kerk in de verte toont de laagte van dit land, de hoogte van de hemel, en die eindeloze diepte, waarin woorden verdwijnen en mensen opgaan. Ik heb geen dank gezegd alvorens te beginnen.
Danken, doe je aan het einde.
Danken, doe je alleen wanneer er voor iets te danken valt.
Ik tracht mijn gedachten - stuurs en mij vreemd - niet in jouw richting te laten drijven. Maar in de kale vlakte van mijn hoofd, zo voorbeeldig verbeeld in de leegte voor mij - wappert alles naar jou, als een windvaan met de wind mee, zelfs die loslaat van zijn paal. En om jouw steen heen slaat.
Ik laat de halfvolle kop met melk op het houten blad van de tafel staan.
Vandaag is geen goede dag om enkel op te staan en naar buiten te gaan.
Het is een dag om binnen te verblijven, met de muziek van Satie, en het punctum van Poolse poëzie. Met jouw fotografie.
En de deken op de bank ruikt nog naar jou.


Philip Huff (1984) debuteerde in oktober 2009 met de roman Dagen van gras, verschenen bij de Bezige Bij. Enkele reacties uit de pers: 'Zo mooi is er zelden over muziek geschreven'(Frits Spits, KRO's tijd voor twee), en 'Huff voegt een ijzersterk personage aan de Nederlandse literatuur toe' (Arie Storm, Het Parool).


Welke auteur bootst Philip na? Gissingen en speculaties zijn welkom op het reactieformulier.

vrijdag 19 februari 2010

Lente



O, wil je dat nooit meer doen?
Dat was de openingszin van het mailtje van mijn vriendin E., officieel bekend als Emily Gordts.

Vrolijk was ik 's ochtends naar Cannes vertrokken om enkele boodschappen te doen. Ik bleef amper drie uur weg, maar tijdens die drie uur zag ik de lente. Zaterdag lag in de tuin nog 15 centimeter sneeuw, maar deze middag waren er in Cannes mensen in de zee. Dit had ik naar Emily gemaild.

We hebben een intense mailrelatie, Emily en ik. De afgelopen dagen ging het er extra hevig aan toe. Emily heeft Van boeken en mensen met name een gunst verleend. Hier verschijnt - jawel, jawel, jawel! - de allereerste voorpublicatie uit haar debuut, Arty-farty.
Als tennisballen kaatsten onze mailberichten van Zuid-Frankrijk naar Amsterdam en terug.

Arty-farty speelt zich af tegen de achtergrond van de hedendaagse kunstwereld, waar zoveel draait om de drie r’s: respect, reputation, resources. Een droomwereld, als je het JP vraagt. Hij is nog geen dertig, maar staat nu al op het punt tot partner gekroond te worden van een prestigieuze Amsterdamse kunstadviseur. Minder gecharmeerd van diezelfde kunstwereld is de 65-jarige Charlotte, een Nederlandse verzamelaarsvrouw die nog steeds haar weg zoekt in de schone schijn van Knokke.
Van beide twee hoofdpersonages wilde ik graag een fragment brengen.

Ik: Vind je deze passage ok?
Emily: Jeetje, vind je dat echt een goed stuk?? Ik zie het gewoon niet meer.
Ik: Natuurlijk is het leuk!
Emily: Alleen, ik zou het stuk in het rood schrappen. Anders geef je te veel weg.

Na een stevig partijtje mail waren we eruit gekomen. Dat de voorpublicatie in twee delen zou worden gesplitst, vond Emily ook goed.
Dat was al allemaal gepland. De data lagen zelfs al vast.
O, wil je dat nooit meer doen?
De zin danste maar voor mijn ogen. Emily zou toch niet van mening veranderen? Met angst en beven las ik haar mailbericht door.

Ik heb al MAANDEN de zon niet meer gezien, Annick! En dan zeg jij doodleuk dat je eventjes een uitstapje hebt gemaakt naar het zonnige Cannes! Dat is geméén!!!!!



Op 25 maart ligt Arty-farty in de boekhandel.
En de voorpublicatie?
Die komt eraan, op 11 en 18 maart!

woensdag 17 februari 2010

Café-au-lait



8:16, meldde de ovenklok toen ik de emmer, dweil en Cif in de gootsteen neerplantte.
Ik ken een dame die haar ganse leven al om vier uur uit bed veert om haar huis van onder tot boven te schrobben, maar dat is bij mij niet zo, laat dit duidelijk zijn. Poetsen, écht poetsen, met water dus, doe ik alleen in een geval van overmacht.

De kat had overgegeven in de slaapkamer, en I. (2) was op een ongelukkige manier op de wc gaan zitten. En dit net nu er visite kwam. Mijn vriendin C. en haar twee zonen werden verwacht om tien uur.
Toen de slaapkamer en wc schoon waren, had ik en passant de keuken en de woonkamer opgeruimd. De vaat stond in de kast, de oude as in de haard was naar de tuin gebracht, er lagen nieuwe blokken in de houtmand en er een knapperde een jong vuur in de woonkamer. En nu ik toch bezig was, had ik meteen ook maar een wasje gedraaid. Ik had ook al gedoucht, en de kinderen waren aangekleed en hadden gegeten.

Zoveel activiteit voor 8:16 in de ochtend, op een vakantiedag nota bene?
Het is angstaanjagend, gelijk hebt u. Maar daar kan ik niets aan veranderen. Multitasking is inbegrepen bij het moederschap.

Terwijl ik ploeterde, was mijn hoofd bij Marcel Proust. Voor ik aan het poetsen was begonnen, had ik namelijk koffie gezet. Café-au-lait à la Proust: de koffiepoeder in zo'n Italiaanse caffettiera op het vuur, de melk afzonderlijk opgewarmd in een pan. Dat de koffie van Marcel Proust zo werd bereid, weet ik uit Monsieur Proust, de memoires van Céleste Albaret. Zij was de huishoudster en vertrouwelinge van de schrijver tijdens zijn tien laatste levensjaren.
Marcel Proust stierf in 1922. Na zijn dood opende Céleste Albaret met haar man Odilon, taxichauffeur van Proust, een hotelletje in Parijs. Ze raakte in de vergetelheid tot de bibliofiel en verzamelaar Jacques Guérin haar in de jaren zeventig opspoorde en overhaalde om haar souvenirs aan het leven met Proust publiek te maken. Georges Belmont interviewde Céleste Albaret en goot haar herinneringen in een boek. Monsieur Proust verscheen in 1972, precies 50 jaar na het overlijden van de schrijver.

Wijlen mijn grootvader van vaderskant, die me de liefde voor Proust doorgaf, leende me Monsieur Proust uit. Ik heb het verslónden.
Ik lees graag over het leven van schrijvers. Hun inspiratiebronnen, hun dagelijks schrijfritueel, maar ook hun eetgewoontes en fobieën: ik wil alles weten. Monsieur Proust staat vol concrete details, tot en met de bereidingwijze van zijn koffie, waarbij Céleste aan zeer strikte regels gebonden was. Proust dronk twee tassen, meestal rond vier uur 's namiddags, bij het ontwaken. Soms at hij er een croissant bij. Als hij niet uitging (wat hij steeds minder deed in zijn laatste jaren), begon hij na het ontbijt meteen te schrijven, in bed, aan zijn meesterwerk La recherche du temps perdu.

Ik heb altijd het gevoel dat het helpt bij het schrijven, enkele tassen van die Proustiaanse koffie.
Om te weten dat de koffie en de melk allebei klaar waren, hoefde ik niet eens naar de pannen te kijken. De geur in de keuken was veelzeggend: branderig, maar ook zoet.
Ik liep op mijn gemakje naar de kast, waar ik een ouderwetse tas met een groen bloemenmotief uitkoos, een herinnering aan wijlen mijn grootmoeder van moederskant.
Pas toen ik voor het vuur stond merkte ik dat er iets fout was. Het deksel stond nog op de melkpan, maar in een wijde straal rond de pan zag ik spetters in alle bruinschakeringen, stevig ingebrand in de kookplaat. In de pan zelf was maar een minuscuul bodempje melk over. En de koffie? Die bleek overkookt.

Ik aarzelde even, daar met mijn tas boven de kookplaat. Dan leegde ik de koffie in de gootsteen en deed hetzelfde met de melk. Die café-au-lait moest opnieuw. Proust zou het niet anders gewild hebben.
Cif, maar weer.

dinsdag 16 februari 2010

De verkeerde kant



'Hebt u toevallig een bankkaart gevonden?'
'Uit welke richting kwam u?'
'Aix-en-Provence.'
'Dan bent u verkeerd verbonden.'
'Dit is toch het nummer op mijn kasticket?'
'Ja.'
'Dan zit ik toch goed?'
'Nee. U bent aan de verkeerde kant.'
'De verkeerde kant?'
'Ik verbind u door.'
...
'Allo, oui?'
'Ik heb vanmiddag mijn bankkaart in uw zaak laten liggen.'
'In het restaurant?'
'Neen, in het cafetaria.'
'Wacht even, ik verbind u door.'
...
'Allo, oui?'
'Ik bel voor mijn bankkaart. Die ben ik vanmiddag bij u vergeten.'
'In het cafetaria?'
'Ja. Toen we een koffie hebben gedronken. En drie jus d'orange.'
'Ik geef u de boekhouding door.'
...
'Allo, oui?'
'Mijn bankkaart ligt nog bij jullie.'
'Uw bankkaart?'
'Ja. Vergeten. Om kwart voor drie vanmiddag.'
'Ik verbind u door met de directeur.'
...
'Allo?'
'Vanmiddag heb ik...'
'Excuseer, maar de directeur is bezig. Belt u straks even terug?'

Een pastiche van Franz Kafka? Neen, de pastiches komen volgende week. Dan geef ik de pen aan echte schrijvers. Groot, hedendaags talent. Zij komen hier een stukje schrijven in de stijl van een andere auteur en u mag raden.

Maar het had een pastiche kunnen zijn, toegegeven. De situatie is immers kafkaesk. (Wist u trouwens dat Kafka en Homeros de enige auteurs zijn wiens naam verbogen is tot een adjectief?) In de roman Het Proces parodieert Franz Kafka de bureaucratie. Zijn hoofdpersonage, Josef K., wordt gearresteerd en geraakt verstrikt in een ingewikkeld rechtssysteem. Wie de rechters zijn, hoe hij zich kan verdedigen, en, belangrijkst, wat hem ten laste wordt gelegd, zal hij nooit weten. Alles blijft verschrikkelijk vaag. Uiteindelijk laat Josef K. zich gedwee executeren.

Is de dialoog hierboven dan een parodie, vraagt u?
Ook niet. Erger. Het is de pure realiteit. Zaterdag kwamen we terug van de bergen. P. vond zijn bankkaart niet. Dus pleegde hij een telefoontje.

De conversatie hierboven hebt u als u naar een Frans wegrestaurant belt.



donderdag 11 februari 2010

Een hoofd vol sneeuw



'Het is min twaalf graden,' had de receptioniste gezegd. 'Met de wind erbij voelt het aan als min twintig.'
P. was de piste in en de kinderen waren naar hun skiclubs. Skiweer? Ik vond van niet. Schrijfweer, dat wel. Dus zat ik in de veranda van het hotel met mijn laptop, een espresso en een klein schuldgevoel.

Ik dacht aan de dag tevoren, aan het gevoel daarboven, op 2600 meter, op die smalle richel tussen Italië en Frankrijk, omringd door bergkammen en een oorverdovende stilte.
Ik dacht aan de formidabele afdaling tot in de vallei, 800 meter lager, op een lege piste. En ik dacht eraan hoe schrijven net als skiën was. Soms kwam er een flow, soms was het vallen en opstaan. Zoals nu. Mijn Nieuw bericht was nog onbeschreven. Mijn geest was even blank en dicht als de hemel buiten.

In zo'n geval brengt de directe omgeving soms inspiratie. In de veranda waren twee mensen aan het lezen. Een koppel, dacht ik. Van mijn plaats kon ik de titel van hun boeken niet ontcijferen. Ik legde mijn computer op de tafel voor me. Hun tafel lag op de weg naar de bar. Om me een houding te geven nam ik mijn lege koffietas mee. De lezers hielden hun boeken bijna horizontaal. Toen ik bij hun tafel kwam, liet ik mijn zakdoek vallen zodat ik me kon bukken. Zo traag als ik kon, kwam ik overeind. Henning Mankell en Stieg Larsson. Niet gelezen. Pech.
Het leek erop dat ik zelf niets zou bedenken. Ik kon helemaal niet denken. Sneeuw, ook in mijn hoofd.
Misschien viel er iets te rapen op de zetellift. Zo'n zetellift heeft namelijk potentieel. Het is niet alleen een plaats waar relaties vlam vatten, maar het is ook een plek waar verhalen rondwaren. Des bruits de télésiège heet dat hier.

Ik verkneukelde me al toen ik de helling onder het hotel afskiede, twintig minuten later. In ploeg, want ik zag geen steek voor me uit. Bij de zetellift wachtte ik. Toen er na vijf minuten nog niemand was opgedaagd, ging ik alleen. Bijna geruisloos zweefde ik boven de dennentoppen. Dit was pure rust. Koude rust. De sneeuw prikte in mijn wangen, als duizend kleine naalden.
Bij mijn tweede lift had ik meer geluk. Ik kreeg gezelschap van een moeder met haar zoon. Halverwege het traject boog ze zich naar hem toe. 'Ca va, Guillaume?' vroeg ze. 'J'ai froid,' antwoordde hij.

Boven sloeg de wind me in het gelaat. Van de toppen die ik de dag voordien had bewonderd, kon ik niets zien. Alles voor me was wit en tweedimensionaal. Het was geen zachte, sprookjesachtige sneeuw zoals in Sneeuw van Orhan Pamuk, maar bijtende, gierende sneeuw zoals in Encyclopedie van de sneeuw van de jonge Amerikaanse auteur Sarah Emily Miano. Daar teistert een sneeuwstorm de stad Buffalo. Tenminste, dat is het centrale verhaal. Encyclopedie van de sneeuw is een verzameling van losse fragmenten. Miano levert kristallen aan, waarmee een configuratie naar keuze kan worden opgebouwd. Ze spoort de lezer aan onder het deken van sneeuw op zoek te gaan naar een kern.

“Voyage, voyage” schalde door de luidsprekers, toen ik opnieuw aan mijn tafeltje in de bar zat. Ik keek naar de klok boven de toog. Anderhalf uur was ik weggeweest. Mijn wangen gloeiden. Ik nipte van mijn glühwein en opende een Nieuw bericht.

vrijdag 5 februari 2010

Knipperlichtcentrale



Er was een probleem met de auto. De knipperlichten wilden niet meer. Een gevaar op de baan, zo noemde P. mij. En dit net nu we op wintersport zouden vertrekken.
Ik telefoneerde naar de Renault-garage.
'Komt u maar om twee uur,' zei de secretaresse nadat de telefoon minstens zes keer was overgegaan.

Wachten is de belangrijkste activiteit die in de garage van ons dorp bedreven wordt. Ik herinner me de eerste keer dat ik de autokliniek aandeed. Voor een akkefietje.
'Installeert u zich gezellig in de wachtzaal,' zei de secretaresse. 'We komen u zo meteen halen.'
Nieuwsgierig liep ik de richting op die ze me aanwees.
Wist ik dat haar woorden een vrije interpretatie vroegen? Wie noemt een kille showroom waar tussen de Scenics en Clio's een aftandse salontafel is geprangd met verjaarde Femme d'aujourd'hui magazines nu "gezellig"? En sedert wanneer betekent "zo meteen" binnen twee uur?

Zij mochten nu ook op mij wachten. Om tien na twee, nadat ik eerst nog hout had binnengehaald, seldersoep had gemaakt en een vraag had beantwoord van een deelnemer aan de Week van de Pastiche, nam ik mijn jas van de haak en trok de voordeur achter me dicht.
Zo'n garagebezoek, had ik beslist, kon mits een goed boek een hoogtepunt van de dag, ja, zelfs van de week worden.
In mijn tas zat het meesterwerk van Italo Svevo, La conscience de Zeno (Bekentenissen van Zeno), waarin de oude Zeno Cosini op aanraden van de psychiater zijn levensverhaal doet. Ik zag me al zitten op die ongemakkelijke stoel in de wachtzaal, sippend van een gloeiende espresso uit het automaat, terwijl ik dwaalde in de krochten van Zeno's geweten. Een transcendentale ervaring, zo scheen het me toe.

Naar La conscience de Zeno ben ik maanden op zoek geweest zonder dat ik precies wist waarover het ging. Maar soms is het er gewoon, het gevoel dat we een bepaald boek moéten lezen, omdat het ons iets leert over ons diepste wezen. In december zag ik de roman dan eindelijk op de plank staan in Tropismes. Trillend van verwachting nam ik hem eruit, draaide hem om en las de achterflap.
-Pourquoi m'avez-vous quittée?
Pris de court, je n'eus pas le temps de fabriquer un mensonge. Aussi fus-je sincère:
-Je ne sais plus... j'ignore tant de choses de ma propre vie.

Ik stond daar tussen de rekken Italiaanse literatuur, in het geroezemoes van de post-kerst druktegolf, maar ik hoorde of zag niets. Ik was in het boek.

Dit gevoel, hoopte ik, zou ik opnieuw ervaren in de Renault-garage.
Op het parkeerterrein stond maar één auto. Aan de balie zat naast de gebruikelijke secretaresse ook een nieuwe. Er was geen enkele klant.
'Bonjour,' zei ik.
'Bonjour,' zei de oude, eeuwig gebronsde secretaresse. 'Het knipperlicht!'
Ik kon alleen knikken.
'Er gaat zo meteen een van de techniekers kijken. Wacht u even.'
'Gezellig,' zei ik. Ik glimlachte en tastte naar mijn boek. 'Ik ken de weg.'
In de wachtzaal was ik alleen. De meest recente Femmes d'aujourd'hui dateerde van juli 2009. Ik haalde La conscience de Zeno boven. Aan het verhaal, mocht ik vaststellen, gingen een biografie van Italo Svevo en een voorwoord van de vertaler vooraf. Na enig innerlijk beraad berustte ik erin: deze moesten ook.

Italo Svevo, las ik, werd in 1861 geboren als Ettore Schmitz in Trieste. Zijn eerste werk, Una Vita, verscheen in 1892, zijn tweede, Senilita, in 1896. Ontgoocheld door de onverschilligheid van de critici gaf hij het schrijven dan op. Pas na de Eerste Wereldoorlog begon hij aan La conscience de Zeno. De roman verscheen in 1923 en was onmiddellijk een internationaal succes. Ik dacht aan mijn eigen manuscript dat nog altijd op de bureaus van diverse redacteuren ligt en voelde me gesterkt. Er waren mij zovelen voorgegaan, zelfs Svevo. Aan deze vredige bespiegeling werd een bruusk einde gemaakt door een schetterend lawaai.

'Madame!' galmde het door de showroom. Aan de overkant van de zaal kon ik de balie zien. Beide secretaresses stonden recht en maakten grote armbewegingen naar me. Ze waren waarschijnlijk al een eind aan het roepen.
Ik zwaaide met mijn boek en liep op hen af.
'Ik was aan het lezen in Italo Svevo,' wilde ik ter verontschuldiging zeggen, maar de secretaresse, de gebruinde, was me voor.
'Het is de knipperlichtcentrale. Slecht contact. Die moet vervangen worden. De pomp van het zeepreservoir is ook stuk.'
Het laatste onderhoud, zo meldde de computer, dateerde van eind 2007.
'U brengt de auto beter een dag binnen zodat we alles kunnen nakijken.'
Ik knikte en liet Zeno in mijn tas glijden. Tien minuten: zolang had ik kunnen lezen.
'Vendredi?'

Vandaag dus. Dan ben ik morgen geen gevaar in de bergen.
La Conscience de Zeno? Dat gaat natuurlijk mee. Ik had het moeten weten. Zo'n boek wil niet gelezen worden in een garage. Dat wacht natuurlijk op de Alpen.


Van boeken en mensen is terug op 15 februari. Au revoir!

donderdag 4 februari 2010

Oorlogje



Het was acht uur. De zonen van vier en twee sliepen al.
P. had een nieuw blok in de haard gelegd. We stonden met de rug naar het vuur warmte op te laden. N., bijna zeven, kwam tegen P. aanleunen.
'Weet je wat ik vandaag met mijn vrienden heb gespeeld, papa?' Zijn ogen leken lichten, zo schitterden ze.
P. glimlachte. 'Nee, wat dan?'
'Dat we alles kapotschoten!'

Terwijl ik naar N. keek, hoe hij daar voor ons stond te lachen in zijn gestreepte pyjamaatje, bedacht ik dat zijn reacties en manieren leken op die van Bruno, de negenjarige verteller in de roman The Boy in the Striped Pyjamas van John Boyne. Ondanks de warmte van de haard in mijn rug huiverde ik. Ik kon de vraag niet tegenhouden: hoe zou N. gereageerd hebben als hij in Bruno's schoenen had gestaan?

We spreken en schrijven 1942. Bruno's vader, een Duitse officier, wordt van Berlijn naar het platteland overgeplaatst. "Out-With" noemen Bruno en zijn zus Gretel hun nieuwe woonplaats. Vanuit hun slaapkamer hebben Bruno en Gretel zicht op de lieflijke tuin en de omheining daarachter. Die is even hoog als het huis en met prikkeldraad bezet. Aan de andere kant is de wereld anders: geen zacht gras, maar alleen modder. Geen degelijke stenen huizen, maar schamele hutten. Mensen zijn er wel, veel mensen zelfs. Ze lopen eeuwig in pyjama rond.
The Boy in the Striped Pyjamas (De jongen in de gestreepte pyjama) is het verhaal van de vriendschap tussen Bruno en Schmuel, een jongetje van de andere kant.
Omdat het een boek is waarover u best zo weinig mogelijk weet voor u eraan begint, zal ik er niets méér over onthullen. Laat ik alleen nog zeggen dat John Boyne een prachtige, maar zeer verontrustende roman heeft geschreven.

P. was ook niet tevreden met dat oorlogje spelen van onze zoon. Dat had ik allang gezien aan de frons op zijn voorhoofd.
'Kan je niet eens spelen dat je met je vriendjes, euh, bijvoorbeeld, bomen gaat planten?' vroeg hij.
N. keek zijn vader aan. Het was even muisstil in de woonkamer. Dan wendde N. zijn blik af. Hij draaide vliegensvlug een rondje om zijn as en nam de woonkamer onder vuur.

woensdag 3 februari 2010

Ploetermoeder



Franks telefoon ging.
'Het is Victoria,' fluisterde hij met een hand op zijn mobieltje. 'Een vriendin met wie ik wel eens wat meer heb geprobeerd. Ik ben zo terug.'
Hij liep naar buiten.

Na een kwartier was hij er weer.
'Victoria zei dat ze deze week een ploetermoeder is geweest,’ vertelde hij. ‘Haar zoon was ziek, dus was ze de hele week thuisgebleven. Maar ze zei dat ze toch één keer ondeugend was geweest.'

Victoria had gekeesd met een man op wie ze al een eind een oogje had. Maar nu moest ze niets meer van hem hebben.
'Dat komt door zijn blik,' zei Frank. 'Hij keek Vic op zo'n akelige manier aan. Ze dacht dat hij gewoon gek wou doen. Maar hij bleef zo kijken, zelfs tijdens de daad. Vreselijk eng.'

Victoria verzweeg haar avontuurtjes voor haar man. Wat hij zoal uithaalde, wilde ze ook niet weten.
'Ik heb een vriendin die ik goed bij haar man vond passen,' zei Frank. 'Een dame van in de vijftig, struis, veel klasse. Ze woont alleen in een groot huis, dat veel onderhoud vergt. Vics man is handig, dus heb ik hem erop af gestuurd. Ze gingen flikflooien. Maar na een eind begon zij hem op te eisen. Ze vond het wel wat, zo'n jongere man. Toen was het hem teveel.'

Denkt u hierbij aan een statig huis in Amsterdam Oud-Zuid (de struise dame), een coffeeshop aan de grachten (Frank), en een appartement op het Spui (Victoria), brengt u dit alles samen onder een titel in de trant van 'Overspel in Amsterdam' en voilà, u hebt een boeketreeksroman.
Maar binnen dit genre heb ik weinig ambitie.

Het verhaal is uit het leven gegrepen. Ik ving het op in een café in Amsterdam, maar het zou zich om het even waar kunnen afspelen. In de Bar des Boulistes, hier een kilometer vandaan, kan ik ook verhalen over ondeugende ploetermoeders uit de lucht plukken. In Provençaalse settings dan wel: een laboratorium van een maître-parfumeur in Grasse, de superjacht van een steenrijke Rus in Cannes of, in dit seizoen, een kwekerij van viooltjes in Tourettes-sur-Loup.

Misschien moet ik het toch maar een keer proberen, zo'n roman in de boeketreeks.


Om privacy-redenen zijn alle namen gefingeerd.

dinsdag 2 februari 2010

Verscheurd



Door de stijlexercitie van vorige week heb ik u nog niet verteld hoe de visite verlopen is. U herinnert zich misschien dat de Buitenlandse Vriendinnen Met De Flexibele Uurroosters kwamen koffiedrinken. Ik dacht aan hun bezoek toen ik dit weekend de rozen knipte die ik van hen had ontvangen en daarna De Gast van de Mexicaanse auteur Guadalupe Nettel opensloeg.

Guadalupe Nettel geeft het woord aan Ana, een jonge vrouw in Mexico-Stad. Ana denkt dat haar lichaam wordt bewoond door een gast, die een kwade rol speelt in haar leven. Zo acht zij hem verantwoordelijk voor de dood van haar broertje Diego. De roman begint zo:
Ik heb altijd van verhalen gehouden waarin een of andere vorm van gespletenheid voorkomt, van die verhalen waarin er plotseling een alien uit iemands maag springt of een Siamees broertje op iemands rug groeit.
Hoewel de Buitenlandse Vriendinnen Met De Flexibele Uurroosters geen siamese tweelingzussen op hun rug hebben, noch marsmannetjes in hun buik, dacht ik bij deze zin aan hen.

Om klokslag half tien stonden ze voor de deur.
A. en S. hadden hun kinderen naar school gebracht en waren alleen gekomen. G., in een vorig leven lobbyiste mensenrechten bij het Britse parlement, droeg haar baby op de arm, en D., die voor de kost yachts verhuurt, had haar zoon van vier mee, die bronchitis had.
We zaten in de woonkamer en dronken cappuccino. Er ontsponnen zich meerdere conversaties, in het Engels.

'Ik ben zo moe,' zei G.
'Ik ben ongerust,' zei S.
'Ik ben verdikt,' zei D.

'Vertel.' A. en ik knikten uitnodigend in het rond.

G. lachte naar haar baby; hij begon luid te kraaien. 'Al acht maanden heb ik geen seconde tijd voor mezelf,' zei ze. 'Ik ben kapot.'
'T. heeft achterstand op school,' zei S. 'We hebben deze week een internationale school bezocht. Daar kan hij zich misschien beter ontplooien.'
'Ken je het?' vroeg D. terwijl ze een punt citroencake afsneed. 'Teveel chocolade gegeten met kerst.'

'Ik mis mijn werk.' G. spreidde een dekentje uit op de vloer en legde de baby erop. Hij spartelde blij met zijn beentjes. 'Het is een competitieve sector. Als je er enkele jaren uit bent, mag je het vergeten.'
'Zo'n school is wel peperduur,' zei S. 'Zevenhonderd euro per maand.'
'Ik moet dringend beginnen sporten,' zei D.

'Pas op.' G. 'Ik ben graag voortdurend bij de kinderen. Het idee dat ik niet weet waarmee ze bezig zijn?' Ze zette grote ogen op schudde haar hoofd driftig. 'Niks voor mij.'
'We denken er nog even over na,' zei S. 'Ondertussen probeer ik T. te stimuleren. We zijn al twee weken plaatjes aan het kleuren.'
D. schoof een stuk chocoladetaart op haar bord. 'Zou de sportschool naast de bakker in de vallei goed zijn?' vroeg ze.

We dronken nog een cappuccino.
Het was kwart na elf toen de Buitenlandse Vriendinnen Met De Flexibele Uurroosters vertrokken. Glimlachend, maar ook een beetje verscheurd.

Hoe De Gast verdergaat, vraagt u?
Dat leest u op woensdag in Uitgelezen, de boekenbijlage van De Morgen.

maandag 1 februari 2010

Ville Internet



Donderdag lag het zesmaandelijks magazine van de gemeente in de bus. Dat leverde een avond vermaak op voor het ganse gezin.
De zonen snoven de geur van het glanzende papier op en speurden op de foto's van de Yoseikan-club en het schoolkerstfeest naar kameraden. Triomfantelijk kwamen ze aanlopen met een groepsportret van de bejaardenvereniging waarop ze twee buurvrouwen hadden herkend, en snelden dan weer naar de sofa om de foto van de bevroren dorpsfontein aan een onderzoek te onderwerpen.

Toen de kinderen sliepen, zagen P. en ik onze kans. Op mijn tenen liep ik naar de slaapkamer en pikte het magazine op. In wederzijds overleg hadden de zonen het tijdschrift een plaatsje gegeven tussen hun twee bedden.
We zegen neer op de bank voor het haardvuur en begonnen gretig te bladeren. We hebben geen televisie, ziet u. Er waren maar liefst 47 pagina's nieuws. We vernamen niet alleen dat er tussen juli en december vierentwintig geboortes in het dorp hadden plaatsgevonden, dat er twee leden van het gemeentepersoneel op pensioen waren gegaan en dat op 13 juni het feest van de Transhumance wordt gevierd, maar ook dat ons dorp nu het label "Ville Internet" draagt.
Dat een gemeente met een van de laatste bevolkingsdichtheden van Frankrijk zich "ville" kan noemen, ontgaat mij maar soit, er komt Wifi op het centrale dorpsplein, en dat rechtvaardigt "Ville Internet". P. keek verzaligd voor zich uit. Hij zag het al voor zich: een zonnige zaterdagmorgen, un petit café op het dorpsplein, MacBook open.

Ook ik bleef niet op mijn honger zitten. Onze bibliotheek kreeg er een etage bij en boeken reserveren zou binnenkort online kunnen gebeuren. Maar wat mij nog meer mocht verheugen, was de ontdekking van Gilbert Madelain Basso, "Ecrivain local".
Basso, las ik, woont al dertig jaar in het kanton en is gespecialiseerd in historische romans over het leven in de Provence. In 1996 kreeg hij zelfs de "Grand prix du roman Nostradamus" voor Les Pétrousquins de la terre endormie, ondertiteld Amour, jalousie, superstition en Provence. Het verhaal speelt zich af in het begin van de vijftiende eeuw, wanneer de Provence verarmd is door de pest en de Honderdjarige Oorlog. Basso doet het relaas van een groep inwijkelingen die zich er vestigen in de hoop het land dat al tachtig jaar onbewerkt is, opnieuw vruchtbaar te maken.
Wil u deze illustere Provençaalse schrijver leren kennen, dan zal u naar het zuiden moeten afzakken. Basso wordt namelijk exclusief verkocht in de presse-tabacs van ons kanton. Het is veel gevraagd, maar uw moeite wordt hoogstwaarschijnlijk beloond. Want, zo staat geschreven, Monsieur Basso réserve à ses lecteurs le meilleur accueil au cours de ses nombreuses séances de dédicace.

Dit jaar wordt het zesde boek van monsieur Basso verwacht. Misschien wordt het een eigentijds verhaal. Dat zou niets te laat komen nu zijn dorp een "Ville Internet" is.