Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

donderdag 11 februari 2010

Een hoofd vol sneeuw



'Het is min twaalf graden,' had de receptioniste gezegd. 'Met de wind erbij voelt het aan als min twintig.'
P. was de piste in en de kinderen waren naar hun skiclubs. Skiweer? Ik vond van niet. Schrijfweer, dat wel. Dus zat ik in de veranda van het hotel met mijn laptop, een espresso en een klein schuldgevoel.

Ik dacht aan de dag tevoren, aan het gevoel daarboven, op 2600 meter, op die smalle richel tussen Italië en Frankrijk, omringd door bergkammen en een oorverdovende stilte.
Ik dacht aan de formidabele afdaling tot in de vallei, 800 meter lager, op een lege piste. En ik dacht eraan hoe schrijven net als skiën was. Soms kwam er een flow, soms was het vallen en opstaan. Zoals nu. Mijn Nieuw bericht was nog onbeschreven. Mijn geest was even blank en dicht als de hemel buiten.

In zo'n geval brengt de directe omgeving soms inspiratie. In de veranda waren twee mensen aan het lezen. Een koppel, dacht ik. Van mijn plaats kon ik de titel van hun boeken niet ontcijferen. Ik legde mijn computer op de tafel voor me. Hun tafel lag op de weg naar de bar. Om me een houding te geven nam ik mijn lege koffietas mee. De lezers hielden hun boeken bijna horizontaal. Toen ik bij hun tafel kwam, liet ik mijn zakdoek vallen zodat ik me kon bukken. Zo traag als ik kon, kwam ik overeind. Henning Mankell en Stieg Larsson. Niet gelezen. Pech.
Het leek erop dat ik zelf niets zou bedenken. Ik kon helemaal niet denken. Sneeuw, ook in mijn hoofd.
Misschien viel er iets te rapen op de zetellift. Zo'n zetellift heeft namelijk potentieel. Het is niet alleen een plaats waar relaties vlam vatten, maar het is ook een plek waar verhalen rondwaren. Des bruits de télésiège heet dat hier.

Ik verkneukelde me al toen ik de helling onder het hotel afskiede, twintig minuten later. In ploeg, want ik zag geen steek voor me uit. Bij de zetellift wachtte ik. Toen er na vijf minuten nog niemand was opgedaagd, ging ik alleen. Bijna geruisloos zweefde ik boven de dennentoppen. Dit was pure rust. Koude rust. De sneeuw prikte in mijn wangen, als duizend kleine naalden.
Bij mijn tweede lift had ik meer geluk. Ik kreeg gezelschap van een moeder met haar zoon. Halverwege het traject boog ze zich naar hem toe. 'Ca va, Guillaume?' vroeg ze. 'J'ai froid,' antwoordde hij.

Boven sloeg de wind me in het gelaat. Van de toppen die ik de dag voordien had bewonderd, kon ik niets zien. Alles voor me was wit en tweedimensionaal. Het was geen zachte, sprookjesachtige sneeuw zoals in Sneeuw van Orhan Pamuk, maar bijtende, gierende sneeuw zoals in Encyclopedie van de sneeuw van de jonge Amerikaanse auteur Sarah Emily Miano. Daar teistert een sneeuwstorm de stad Buffalo. Tenminste, dat is het centrale verhaal. Encyclopedie van de sneeuw is een verzameling van losse fragmenten. Miano levert kristallen aan, waarmee een configuratie naar keuze kan worden opgebouwd. Ze spoort de lezer aan onder het deken van sneeuw op zoek te gaan naar een kern.

“Voyage, voyage” schalde door de luidsprekers, toen ik opnieuw aan mijn tafeltje in de bar zat. Ik keek naar de klok boven de toog. Anderhalf uur was ik weggeweest. Mijn wangen gloeiden. Ik nipte van mijn glühwein en opende een Nieuw bericht.

Geen opmerkingen: