Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 30 april 2012

Wat weten we eigenlijk van onze ouders?



De Argentijn Pedro Mairal verovert zijn plaats in de nieuwe Latijns-Amerikaanse literatuur. De opkomst en ondergang van generaties is het hoofdthema van zijn verstilde, poëtische novelle Het verdwenen jaar van Salvatierra.

Toen Pedro Mairal (°1970) in 1998 zijn romandebuut maakte, werd hij onmiddellijk als een belofte onthaald. Una noche con Sabrina Love (Een nacht met Sabrina Love), over een jongeman die een nacht wint met een pornoactrice, ontving een literaire prijs, verscheen in verschillende talen en werd ook nog eens verfilmd. Nauwelijks tien jaar later, een volgende roman, een poëziebundel en een verzameling kortverhalen verder, werd de Argentijn opgenomen in Bogotá39, een lijst met de 39 beste schrijvers van Latijns-Amerika onder 39.

Het verdwenen jaar van Salvatierra is zijn derde roman, en bovendien zijn eerste werk dat in het Nederlands verschijnt. De Spaanse titel luidt Salvatierra, naar de sleutelfiguur van het verhaal. Juan Salvatierra kreeg als kind een ongeluk te paard waarna hij niet meer kon spreken. Door zijn handicap hoefde hij niet mee te helpen met het werk van de andere mannen op het land. Hij leerde zichzelf schilderen. Op zijn twintigste begon hij zijn leven op doek te zetten. Hij vond een baantje bij de post, trouwde en kreeg twee zonen, maar al zijn vrije tijd bracht hij in zijn schuur door. Daar werkte hij in het geheim aan een soort geschilderde autobiografie waarin hij alles afbeeldde wat belang had in zijn leven behalve zichzelf: “Hij wilde in het schilderij de vloeiende lijn van een rivier vangen, de vloeiende lijn van dromen, van de volkomen natuurlijke wijze waarin dingen in dromen veranderen, en hoe die verandering niet absurd lijkt maar onvermijdelijk, alsof de gewelddadige metamorfose die in ieder wezen, in ieder ding, en in iedere situatie latent aanwezig is, daarbij aan het licht komt.”

‘Het idee voor de roman ontstond toen ik een documentaire zag over Jackson Pollock’, zegt Mairal in een interview met de Argentijnse krant Pagina/12. ‘Ze vertelden dat Pollock, nadat het magazine Life hem had uitgeroepen tot de beste Noord-Amerikaanse schilder, geblokkeerd werd door zijn succes en niet meer kon schilderen. Ik stelde me een personage voor dat, in tegenstelling tot Pollock, elke dag moet schilderen, altijd maar verder, alleen voor zichzelf, precies om zich te deblokkeren.’

Het verhaal wordt verteld door Miguel, een van Salvatierra’s zonen. Hij blikt terug op het inmiddels mythische leven van zijn vader, waarover veel onwaarheden circuleren. Miguel wil het echte verhaal achterhalen. Hij vertelt hoe hij, na de dood van zijn ouders, van Buenos Aires naar zijn ouderlijk huis in het (imaginaire) dorpje Barrancales reisde om zich te bekommeren over het schilderij van Salvatierra, zestig rollen die elk één levensjaar verbeeldden en naast elkaar gelegd een doek vormden van vier kilometer lang. Met zijn broer Luis vond hij een museum dat het doek wilde tentoonstellen, maar bij het inventariseren ontdekte hij dat één rol, die van het jaar 1961, ontbrak.
Het leeuwendeel van de plot kruipt in de zoektocht naar dat “verdwenen jaar”. Het verhaal kabbelt rustig naar de ontknoping toe – gaandeweg ontdekken Miguel en Luis natuurlijk allerlei geheimen – en is klassiek in zijn opzet, maar net als de rivier die op elke rol van Salvatierra terugkeert heeft het wel degelijk een onderstroom. In die zin is de Nederlandse titelkeuze, die de nadruk legt op de zoektocht van Miguel en Luis, wat ongelukkig. Dit boek is veel meer dan een speurdersroman.

Kunst speelt uiteraard een belangrijke rol, kunst die geen erkenning verlangt, maar een noodzaak is om te overleven. Toen Luis en Miguel hun vader op zijn sterfbed vroegen wat met zijn werk moest gebeuren, wimpelde hij de vraag af met “dat achteloze gebaar waarmee je iets over je schouders gooit, het verleden in”. Voor Salvatierra was schilderen van levensbelang. Wat na zijn dood met zijn werk gebeurt laat hij aan de volgende generatie over. Dat brengt ons bij het hoofdthema van de roman: de tijd die voorbijgaat, de onoverkomelijke kloof tussen twee generaties – we kennen onze ouders als vader en moeder, maar wat weten we van hun leven daarbuiten? – en de manier waarop een nieuwe generatie zich positioneert ten opzichte van de vorige.
Daar is Mairal zelf overigens goed mee bezig. Zijn stijl heeft weinig te maken met de barok van de vorige generatie, maar tegelijkertijd is hij duidelijk een kind van de magisch realisten. Het beeld van de rivier die door Salvatierra’s doek en door de novelle meandert had bijvoorbeeld ook van Gabriel García Márquez kunnen zijn, behalve dat de uitvoering dan exotischer en exuberanter was geweest. Mairals verstilde, poëtische schrijfstijl doet bijna Oosters aan. Hij maakt benieuwd naar wat komen zal, in deze en in volgende generaties.

Pedro Mairal
Het verdwenen jaar van Salvatierra
Athenaeum – Polak & Van Gennep, 144 p., 16,95 euro


Deze recensie verscheen op 21 april in Boeken, de literatuurbijlage van De Morgen.

vrijdag 20 april 2012

Tuinmeubelen



Ik nam afscheid van een oude vriendin met wie ik een week had doorgebracht. Ze liet me de column lezen die ze de vorige avond had geschreven en vroeg toen waarover ik zou schrijven.
'Ik dacht aan de tuinmeubelen,' zei ik.
Ze keek me uit haar ooghoeken aan. 'Echt?'
'Het is zo'n rare anekdote.'
Ze zuchtte. 'Maar hoe ga je erover schrijven?'
'Gewoon... hoe jij er gisteren over begon toen we buiten aten.'
'Zeg maar.'
'Dat wij gewoon plastic tuinmeubelen hebben en toch gelukkig zijn.'
'Heb ik dat zo gezegd?'
'Ja toch?'
'Je moet het omkeren. Wat ik bedoel is dat je niet per se dure houten tuinmeubelen nodig hebt. Mijn moeder zou bijvoorbeeld nooit naar een hotel gaan met plastic loungers rond het zwembad. Heel mijn familie niet. Plastic meubelen zouden hun vakantie bederven. Zo zijn ze. Weet je dat ze om de twee jaar een nieuw huis kopen? Dat laten ze prachtig inrichten en als het af is, hebben ze er genoeg van en willen ze weer iets anders.'
We zwegen allebei.
'Het is niet dat ik plastic tuinmeubelen mooi vind,' zei ik na een poos.
Mijn vriendin schudde het hoofd.
'Teak is mij gewoon veel te duur.'
'Kan je niet over iets anders schrijven?'
'Dat je zes dagen regen hebt gehad en dat nu, op de dag van je vertrek, de zon schijnt?'
'Nooit over het weer schrijven,' zei mijn vriendin. 'Het weer is taboe.'
'Stel nu,' begon ik, 'áls ik over de tuinmeubelen schrijf, welk boek haal ik er dan bij?'
'Vind je dat niet vervelend? Dat je altijd over een boek moet schrijven?'
'Soms wel. Maar eigenlijk kan je overal een boek bijhalen. Dat boek is net de uitdaging.'
Mijn vriendin dacht na. 'Als je erbij nadenkt,’ zei ze, ‘zijn alle vrouwen in mijn familie een soort Emma Bovary.’

Over Madame Bovary van Gustave Flaubert had ik nog niet geschreven, maar als er één boek was dat een stuk verdiende dan was het wel het verhaal van Emma Bovary.
Madame Bovary (1857) is een van de eerste realistische, moderne romans. De keuze van het hoofdpersonage alleen al was destijds erg vernieuwend: Emma Bovary is geen heldin maar een gewone Franse plattelandsvrouw. Haar levensbeeld is vertekend door de romantische boekjes die ze als meisje heeft verslonden. Daardoor kan ze niet met de realiteit om: haar huwelijk met de brave maar gewone Charles Bovary is gedoemd ongelukkig te zijn, het leven in de provinciestad is veel te saai. Steeds weer probeert ze – tevergeefs – aan de banaliteit te ontsnappen.
Wat de roman revolutionair maakt is de manier waarop het verhaal wordt verteld. Door het gebruik van de vrije indirecte rede laat Flaubert het onderscheid tussen de verteller en het personage vervagen. De lezer moet gissen wiens gedachten worden beschreven: die van de auteur zelf, die van de onbekende verteller of die van het personage?

Maar waarom werd deze jonge, Franse plattelandsvrouw een van de beroemdste personages uit de wereldliteratuur? Stond haar tragiek voor die van het hele menselijke leven? Leefde in ieder van ons een Emma Bovary? Ik keek naar mijn vriendin die net als ik in overpeinzingen was verzonken.
'Dus je vindt het goed?' vroeg ik.
'Wat?'
'Dat ik over de tuinmeubelen schrijf?'
'Waar maak ik me eigenlijk druk over?' Mijn vriendin liet een lachje horen. 'Ofwel heb je vrienden ofwel schrijf je. Wie zei dit ook weer?'

Madame Bovary, Michel Levy Frères, Libraires-Editeurs, 490 p.

woensdag 18 april 2012

Steeds weer dezelfde unieke verveling (Michiel Stroink)


pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Vandaag is het vrijdag 23 maart, en ik stap in een licht beschamende staat het nu al overvolle, tl-verlichte massaconsumptiefiliaal van de op een na best bezochte Coffee Company van de Van Woustraat[1] binnen om me te dompelen in een van de nieuwste trends: het quasi-intellectuele en voyeuristische schrijven op openbare locaties. De uitstraling van het interieur belooft me dat ik me hier keihard kan ontspannen, maar het overvolle, en schreeuwerig rustiek opgemaakte[2] menubord lijkt alleen geschikt voor mensen met een academische graad in levensmiddelentechnologie (met een minor in koffiekunde).
Ik durf de koffie-employee niet te vragen naar een ʻgewone koffieʼ, vertrouw op mijn geluk en bestel een medium Americana (de ʻhier opdrinkenʼ-variant). In plaats van de koffie overhandigt hij me een bonnetje[3] en met een op een knipoog lijkende gezichtsmanoeuvre verwijst hij me naar het uiteinde van de steigerhouten toog. Aangezien ik geen volbloed misantroop van het type jullie-staan-hier-vast-alleen-omdat-jullie-mijn-dag-willen-vergallen ben, maar eerder een amateur-misantroop[4] lukt het me toch om gematigd ontspannen achteraan te sluiten in de rij door-marketing-gehypnotiseerde-en-dus-aan-luxe-koffiebelevingen-verslaafden.
De vrouw die voor me staat, weegt op het blote oog 364 kilo en heeft zich gehuld in een fabriekslading fleece[5] waardoor de geur van haar lichaamssappen zich vermengt met haar favoriete eau de cologne van frituurvet. Bij iedere beweging van haar beeld ik me in hoe het zou zijn om een van de nietsvermoedende zweetdruppels te zijn die, biddend om verdamping, door een geultje striae zijn weg naar vrijheid probeert te vinden.
Voor haar gaat een man in een maatkostuum in discussie over zijn bestelling: de hoeveelheid opgeschuimde melk voldoet niet aan het verwachtingspatroon dat andere filialen bij hem gecreëerd hebben. Als naar een kettingbotsing staar ik naar het vreselijke onrecht dat hem is aangedaan, tot ik besef dat ik zelf de eigenaar van mijn uitzicht ben en dus verlos ik me door in de gelagkamer van de voormalige wasserette[6] te speuren naar een plek waar ik dadelijk mijn laptop uit kan stallen. Minutenlang lijk ik te kijken naar een herhaling van hetzelfde frame, identieke mensen achter identieke computers[7], met een identieke identiteitscrisis, en voor een fractie voel ik me opgesloten in een sciencefictionfilm gevuld met robotmensen. Meteen als ik terugkeer uit mijn dagdroom word ik overvallen door een onpeilbare overvloed aan verveling die zich manifesteert als een verstikkende brandblusdeken: het dooft alles waarvan ik wil dat het blijft branden.
Achter mij is de rij inmiddels gegroeid, dus verontschuldig ik mij tegenover de kloon die direct achter mij staat. Ik geef hem mijn bonnetje en om de een of andere reden - waarschijnlijk is hij nog niet helemaal blind voor mijn paniek - accepteert hij ook mijn nummer. Ik betaal vier euro en vijfennegentig cent voor mijn bevrijding en als ik buiten sta voelt dit als de beste deal die ik ooit gemaakt heb, want alles is er nog voor nu, en buiten zoek ik op mijn smartphone het adres van de dichtstbijzijnde wasserette.


[1] In het afgelopen jaar zijn er in de Van Woustraat (gewoon een middelgrote Amsterdamse verkeersader) vijf in koffie gespecialiseerde, ondernemingen opgericht. Ze nemen niet de moeite zich van elkaar te onderscheiden; ze zijn allemaal precies even uniek in hun aanbod van exotische koffiebelevingen en claimen allemaal dezelfde ontspannen huiskamersfeer.

[2] Lettertypes lijken, net als koffies een ontwikkeling doorgemaakt te hebben die tegemoetkomt aan onze onbewuste behoefte naar de rurale periode van deze eeuw, toen alles nog ongedwongen, onbespoten en echt was.

[3] 60 grams papier, lettertype Arial: ʻNummer 314 [witregel] 4,95 [2 witregels] Thank you for visiting.ʼ

[4] Misschien is dit een goede plek om te bekennen dat mijn geestelijke staat getroubleerd is geraakt door een uit de hand gelopen avond in een kroeg die hier niet eens zo heel erg ver vandaan is. Alcohol verstomt mijn mensenhaat op het moment dat ik het inneem, maar de uitgestelde woede lijkt zich ergens op te kroppen om de volgende dag in haar algehele razernij om zich heen te maaien.

[5] Op de jas van haar ensemble ontdek ik het merkteken van de Duitse sportkledingfabrikant Adidas, maar ik kan me niet indenken dat iemand anders dan zijzelf de associatie met sportiviteit wil wekken. Ik verdenk de vrouw ervan dat ze het label zelf aan haar tuniek heeft gestikt.
[6] Ik kan niet ontkennen dat ik af en toe weemoedig terugdenk aan de tijden dat ik bij de vorige eigenaar van dit pand gehypnotiseerd naar mijn draaiende witgoed heb zitten staren. De hype aan moderne Oosterse meditatietechnieken heeft de aandacht verlegd van het aloude simpele ontspannen naar het duurbetaalde en georganiseerde geforceerde ontspannen.

[7] Het zijn glimmende Apple computers: MacBook air, en hun baasjes lijken over te stromen van dezelfde opgeklopte lucht.


Michiel Stroink (°1981) werkt als communicatietrainer en copywriter.
Hij debuteerde in 2012 met de roman
Of ik gek ben (Meulenhoff),
over een jonge man die terechtkomt in een tbs-kliniek en niet gelooft
dat hij schuldig is aan wat hem ten laste wordt gelegd.

vrijdag 13 april 2012

Ik luisterde



Ik zat op de bank met mijn computer op mijn knieën en ik wachtte. Drie dagen had ik vrienden bezocht, kinderen vermaakt, gesprekken gevoerd, getafeld, chocolade-eieren verstopt, gelopen, wijn gedronken, geluisterd, gesupporterd. Enkele uren geleden was de rust over het huis neergedaald, maar de stilte was nu geen stilte meer. De halogeenlamp gonsde alsof ze de uitputting nabij was, uit de ventilatiegaten van de kachel ontsnapten zuchten en uit de richting van het kabinet kwam een continu gezoem. Af en toe klonk een scherp, machinaal gepiep. De geluiden werden gestut door een vileine ruis waarvan ik de oorsprong niet kon duiden. Ik luisterde, ik luisterde alleen maar.

Ik zat op de bank met mijn computer op mijn knieën en ik wachtte. Van het houtvuur bleef kool over, achter de zwartgeblakerde ruit van de kachel lichtten rode vlekken op. Drie dagen had ik geen woord gelezen, niets geschreven. Drie dagen had ik in het moment geleefd, drie dagen die in een roes waren gepasseerd. Ik probeerde niet te herinneren, ik probeerde het niet meer. De mensen, de gesprekken, de kilometers en de chocolade waren opgelost tot een brij, een pulp waar geen zinsnede of observatie uit te redden viel. In de verte riep een uil en bij de buren kwaakten kikkers. Ik luisterde, ik luisterde alleen maar.

Ik zat op de bank met mijn computer op mijn knieën en ik wachtte. Het had geen zin, geen zin meer om te kijken naar de boekenrekken in de hoek en te hopen op een gedachte uit die richting, al bieden boeken potentieel, er is niemand die dit beter verbeeldt dan Hanta, de papierpletter van Bohumil Hrabal in Al te luide eenzaamheid, die al vijfendertig jaar dag in dag uit in een smerige kelder werkt en een eenzaam routineus leven leidt maar dit niet zo ervaart omdat hij zijn gedachtewereld elke dag verrijkt met de ideeën die hij puurt uit de boeken die zijn kelder binnenkomen in grote vrachten, vrachten waar hij de waardevolste boeken uit redt en heimelijk opstapelt in zijn flat of verkoopt aan een professor, tot nieuwe tijden aanbreken en hij afscheid moet nemen van zijn geliefde pers. In deze korte, wondermooie stream-of-consciousness roman laat Hrabal de lezer binnen in het hoofd van de ultieme bibliofiel.
Maar ik dacht niet aan Hrabal, ik was te moe om te denken, te moe zelfs om te kijken. Het enige wat ik kon doen was luisteren, luisteren om de stilte in mijn hoofd niet te horen.

Al te luide eenzaamheid (Bohumil Hrabal), Bakker, 103 p.

woensdag 11 april 2012

Een mooie zandbakdag (Flip Willemsen)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

In een dorpje waar het ’s winters zo koud is dat je naar de zomer verlangt, en ’s zomers zo warm dat je naar de winter verlangt, kwam de wagen geruisloos tot stilstand. De wagen die daar zo geruisloos tot stilstand kwam, was een Rolls Royce, wit als een krijtrots en fonkelend als een diamant.
De chauffeur, die was uitgestapt, een Armanibrildragende dertiger met een bleke gezichtshuid en een kapsel als een kattenrug, liet heel even zijn ogen rusten. In die miniseconde moet er in dat herenhoofd ontieglijk veel afgewogen zijn.
Tegen de stam van een wilde kastanjeboom lag een vrouw in een jurk die geënt was op de jurk die Google Images op het scherm smijt als je ‘dress’ en ‘Marilyn Monroe’ typt: wit, nauw van boven en wijd van onder. Ze keek ontgoocheld als een verpleegster die na een half uur reanimeren tot de conclusie komt dat het slachtoffer van de brand in discotheek ‘Het Dansparadijs’ nooit meer zal kunnen dansen.
‘Ik ben er klaar voor, mevrouw, ’sprak de chauffeur als iemand die het theorie- examen met glans doorlopen heeft en nu met alle vertrouwen het praktijkgedeelte tegemoet ziet.‘ Ik leef met u mee. U heeft gelijk, het ergste wat een schrijver overkomen kan is dat zijn werk genegeerd wordt.’ Hij klonk als iemand op wiens toekomstige rouwkaart niet zuinig omgesprongen zal worden met woorden als ‘innig’ en ‘zorgzaam’. ‘Als we vleugels hadden, vlogen we samen weg,’ vervolgde hij .
De wil was er. Gedienstig begon hij met de graafwerkzaamheden. De aarde was rul en toonde zich gastvrij. Maar soms is de wil alleen niet genoeg. ‘Zing mevrouw, zing!’ schreeuwde hij gravend. ‘ Ik smeek het u! Ik doe alles voor u, wat u ook maar vraagt! Zing mevrouw, zing!’

‘En waar baseert u die aantijging op?’ zuchtte de chauffeur ongeveer 72 uur nadat de korenbloemblauwe ogen van de vrouw voor het laatst dichtgingen.‘Geloof me. Terwijl we wachtten tot het stoplichtmannetje groen kleurde, is ze in slaap gevallen en niet meer wakker geworden.’
‘Dat lijkt me niet erg waarschijnlijk,’ zei een stem die hoorde bij een wit overhemd en een donkerblauwe uniformbroek. De man die erin zat hijgde. ‘ Het kan niet waar zijn. U liegt. Op de beveiligingsbeelden is te zien dat u een schepje uit uw tas haalt, een metalen schepje met een sticker van een opgeruimd poezengezicht erop.’
‘Ze leed aan het hier en nu,’ zei de chauffeur. Hij klonk als een trambestuurder die het bestemmingsbord van zijn tram lang geleden op een ochtend op ‘laatste rit’ gedraaid had en sindsdien zijn route reed zonder te stoppen.
‘Mij vertelde ze dat ze borstkanker had,’ mompelde de stem die hoorde bij de donkerblauwe uniformbroek.
‘Een verdomd goede actrice,’ lachte de chauffeur mysterieus. ‘Ze zette inbraken in scène, diefstallen, een aanranding in de kloostertuin op eerste paasdag. Als ze een roomsoes zat te eten, probeerde ze je nog wijs te maken dat het eigenlijk een appelflap was. ’
‘Ik ben zo iemand die je gemakkelijk een Renault voor een Volkswagen kunt verkopen,’ zei de man die hijgend in zijn uniformbroek zat.
De chauffeur die op haar graf een post-itje gelegd had met de tekst ‘It’s all make believe, isn’t it?‘, concludeerde: ‘Als je doodgaat zonder een raadsel na te laten dan ben je pas echt dood.’
Toen was het stil. Een stilte die je nodig hebt, net zoals je bij het einde van een concert stilte nodig hebt om te beseffen dat er geklapt moet worden.

Flip Willemsen (°1953) debuteerde in 1990 met De gelaagde sneeuwman. Verder schreef ze onder andere de romans Elise, De leugendeur, en de verhalenbundel Operatie glimlach. In 2011 verscheen haar negende roman, Van de buren niets dan goeds (Compaan Uitgevers).

vrijdag 6 april 2012

Ben je bezig?



Mijn moeder vroeg, Ben je bezig? Ik zei, Ik heb tijd. Ze vroeg wat ik aan het doen was. Ik zei dat ik recensies schreef. Had ik iets goeds gelezen? Iets goeds en iets slechts, zei ik. Ze vroeg, Ga je het slecht boek ook recenseren? Ik zei, Deze keer wel.

Aan de andere kant van de lijn bleef het stil. Hoewel mijn moeder duizend kilometer van me was verwijderd hoorde ik haar zwijgen, zo’n stilte waarin ouders geoefend zijn, een stilte die een gedachte influistert, nu was dat, Sowieso zijn de boekenbijlagen te dun, er is zo al weinig plaats, je hebt genoeg goede romans op de stapel op je tafel, wat rechtvaardigt een negatieve recensie?

Wacht, dacht ik, Het is een goede vraag, maar ik heb een excuus, deze auteur is bij ons onbekend, maar in Spanje is Albert Espinosa een fenomeen, van de roman zijn meer dan 350,000 exemplaren verkocht, al wist ik dat niet toen ik Als je me vraagt om te komen, laat ik alles achter... maar vraag het me uit de aanbieding viste, wat mij intrigeerde was de ongebruikelijke lengte van de titel en de plaats van de actie, Capri. De pdf zat nog maar net in mijn mailbox of daar klikte ik hem al open, ongeduldig drukte ik openingspagina's weg, de titel bleek geïnspireerd op een song, een lied van Los Panchos, toen volgde nog een citaat en dan begon eindelijk het verhaal.
Tijdens de eerste bladzijde had ik de neiging te fronsen. Ik hield me in. Ik gunde de verteller tijd, zelfs de grootste romans hadden wel één hobbelpassage, was ik die onverdraagzame lezer, wilde ik die onverdraagzame lezer zijn? Zo lang mogelijk onbevangen blijven, dat was de uitdaging. Een uitdaging van formaat, zo bleek, want de clichés waren haast lachwekkend, de uitleg van de verteller al te nadrukkelijk, en hoewel de toevalligheden niet ophielden bleef het verhaal op elk ogenblik voorspelbaar.

Zelfs Capri viel me tegen. Het eiland waarover ik las had niets van Capri, het was een heuvelachtige homp land met wat huizen en een vuurtoren, het had elk eiland kunnen zijn. Naar zo'n eiland zou ik mijn moeder niet sturen, mijn moeder die ik niets over de roman had verteld, maar die mijn gedachten raadde, want nu zei ze, We zijn vier dagen in Napels, is een daguitstap naar Capri volgens jou de moeite?
Dat was het startsein voor een gesprek over de zomervakantie en batterijen opladen en plannen die alleen kunnen bestaan zolang ze vaag blijven, over werk in de tuin en kippen en het territorium van katten, over terugkeren van een lange reis, over mannen en kinderen natuurlijk, over schrijven en loopwedstrijden en mensen die niet genuanceerd denken, en toen ik iets liet vallen over verdwijnende onbevangenheid zei zij, Je wordt ouder, Je hebt geleefd, en daarna spraken we nog over lezen, dat niets een mens zo hielp om te leven als lezen, dat het doeltreffender was dan een gesprek met een psycholoog, en toen zei mijn moeder, Nu laat ik je want jij bent aan het werken. En na deze woorden haakten we in.

Als je me vraagt om te komen, laat ik alles achter… maar vraag het me, Prometheus, 192 p.

Een gedetailleerde recensie leest u op cobra.be.

woensdag 4 april 2012

De nacht is net begonnen (Jannah Loontjens)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

CHARLOTTE: Kom binnen! Nee, we nemen nog geen afscheid. [Ze staat in de deuropening en roept naar buiten] We drinken er nog één hier!
MARK: Ik weet niet of ik het daarmee eens ben.
CHARLOTTE: Ach, jij weet zo weinig, schat. Laat dat maar aan mij over. [Ze wenkt twee gasten naar binnen.]
MARK [vermoeid]: Het is al twee uur geweest. Ik moet morgen werken.
CHARLOTTE: Waar heb ik dat eerder gehoord? [Zijn stem imiterend] Ik moet morgen werken…
BARBARA [komt wankelend op haar naaldhakken binnen]: Wonen jullie hier? [Ze draait haar hand vanuit haar pols om aan te geven dat ze de hele ruimte bedoelt.]
CHARLOTTE: Nee, schat. Dit hebben we net gekraakt om indruk op jullie te maken.
BARBARA giechelt.
CHARLOTTE: Ga toch zitten, kinderen! [ze wuift in de rondte.]
SANDER: Mooi stekkie hier [hij ploft op de bank neer.]
CHARLOTTE: Hooggewaardeerde wederhelft, schenk jij eens even wat te drinken in. [Ze kijkt Mark gespeeld verleidelijk aan] Of wil je nu direct aan het werk? [Zich tot de gasten wendend] Hij zegt altijd dat hij moet werken. Dat is zijn excuus om zich in zijn werkkamer op te sluiten en zich af te trekken. Hahaha.
BARBARA lacht theatraal mee. Ze laat zich op de grond zakken en leunt tegen een fauteuil.
SANDER [zijn armen over de rugleuning van de bank, zijn benen wijd gestrekt voor zich uit]: Niks tegen masturberen.
MARK: Wijn of whisky?
CHARLOTTE: We nemen whisky! Geef me eens een kus, allerliefste ambtenaar.
MARK [zijn vrouw negerend]: Ja, willen jullie whisky?
SANDER knikt traag.
BARBARA [giechelend]: Why not?
MARK loopt naar de keuken om glazen te halen.
CHARLOTTE [roepend]: Dat is toch wat ambtenaren doen, schat?
MARK [keert uit de keuken terug, stalt de glazen op de tafel]: Wat?
CHARLOTTE: Masturberen.
MARK: Zo, ik begrijp dat je weer bij jouw favoriete onderwerp bent aanbeland.
CHARLOTTE en BARBARA lachen.
BARBARA [haar lach onderdrukkend]: Hebben jullie dit huis gekocht?
CHARLOTTE: I wish, baby. Ooit hadden we de kans, maar meneer masturbatie durfde dat niet aan. Nu betalen we twee keer zoveel als dat we aan een hypotheek zouden betalen. Maar goed, ambtenaren hebben daar zo hun eigen ideeën over.
SANDER: Wat doe je eigenlijk bij de gemeente, vriend?
MARK: Vriend? [Hij kijkt om zich heen, alsof hij nog iemand in de kamer verwacht] Ik neem aan dat je mij bedoelt?
CHARLOTTE: Stel je niet zo aan, Mark. Hij noemt jou vriend. Dat is aardig bedoeld. Male bonding noemen ze dat. Daar zou jij wat van kunnen leren.
BARBARA: Sowieso heeft het woord vriend zijn traditionele betekenis verloren. Kijk maar naar je facebook-vrienden… [Ze zoekt haar iPhone in haar handtas.]
CHARLOTTE: Barbara begrijpt tenminste hoe het zit.
MARK: Ik werk niet in die zin bij de gemeente. Ik werk aan mijn proefschrift.
CHARLOTTE [lacht en verslikt zich]. Hij schrijft [uit alle macht haar hoest onderdrukkend] al jaaaaaren aan een briljant onderzoek. Vertel eens, schat, waar ging het ook alweer over? [Ze knipoogt naar SANDER] Nu even opletten, dan kun je lachen.
MARK gaat vlak voor CHARLOTTE staan. Hij trekt zijn wenkbrauwen op en kijkt haar spottend aan.
BARBARA speelt met haar iPhone.
MARK: [zich omdraaiend naar de gasten] Hoe lang zijn jullie bij elkaar? Als je achttien jaar bij elkaar bent, zoals Charlotte en ik, krijg je... Ach… Ja… Ik kan het jullie ten zeerste afraden! Drie jaar. [Hij kijkt opzichtig om zich heen om aan te geven dat hij op bijval rekent.] Dat lijkt me een mooie periode… Drie jaar… Maar daarna moet je uit elkaar. Je uit de voeten maken! Neem dat maar als goede raad van mij aan.
CHARLOTTE: Voor ons is het al te laat, wij hebben de limiet overschreden en kunnen niet meer terug. Hahaha.
BARBARA: Maar ik weet waarover het gaat!
SANDER: Zo, ben jij ineens wakker.
CHARLOTTE: Wat? De liefde? Het leven? Seks?
BARBARA: Marks proefschrift… Ik weet waarover het gaat.
CHARLOTTE: Hoe is dat in vredesnaam mogelijk? Ik leef al honderd jaar met deze man en begrijp er nog altijd geen jota van.
BARBARA: Ik heb les van hem gehad. Zo ken ik Mark, tenslotte.
CHARLOTTE: Les in wat?
SANDER: In masturberen. Hahahaha.
CHARLOTTE: Word ik hier belachelijk gemaakt? Dat is namelijk niet de bedoeling. Ha! Mark was het pispaaltje vanavond. Laten we dat vooral zo houden. [Ze slaat de rest van haar whisky achterover.]
BARBARA: Ik had logica van Mark.
CHARLOTTE [verbijsterd kijkt ze haar man aan]: Had jij deze wannabe… what’s her name… in jouw klas? O, kom op help me even! Niet zo lang geleden overleden…. Overdosis. Net zulke spillebenen en van dat ravenhaar als onze gast hier… [Ze wappert met haar hand richting Barbara, haar blik op Mark.] Had jij deze wannabe in jouw klas?
MARK: Waar heb je het over?
CHARLOTTE: Ja, dat zou jij eens weten!
BARBARA [onthutst]: Vind je mij op Amy Winehouse lijken?
CHARLOTTE: Dank je, darling. Dus jij had deze wannabe Amy Winehouse in jouw klas? Zat je zeker op haar lekkere tieten te geilen terwijl je haar logica bijbracht? Hahaha [ze lacht gemaakt.]
SANDER: We gaan. Het is laat en ik heb zo het gevoel dat jullie…
MARK: Geen sprake van! [Zich tot zijn vrouw wendend] Als jij je niet tot zo’n hysterisch heks had ontpopt had ik nog jaren genoegen kunnen nemen met jouw omlaag zakkende tietjes….
BARBARA: We gaan. Echt. Het is laat.
SANDER [zijn vriendin monsterend]: Amy Winehouse… Nee, was niet bij me opgekomen.
CHARLOTTE: Pfff…. die kinderen kunnen werkelijk nergens tegen. Het is al laat, zegt ze. You’re not coming close to Amy, girl… No, no, no… Pfff… De nacht is net begonnen. Kom schenk nog een whisky in voor de kinderen.
MARK: Ja, nog een whisky! Mijn vrouw en ik houden van bezoek… En van elkaar. [Hij buigt zich over zijn vrouw en geeft haar een kus]. Zo, wat doe jij dan voor werk? [Hij richt zich tot SANDER].
CHARLOTTE: Ja, vertel. Vast iets met sport.

Jannah Loontjens (°1974) publiceerde twee dichtbundels, Varianten van nu (2002) en Het ongelooflijke krimpen (2006). In 2007 debuteerde ze als romanschrijfster met Veel geluk. In 2011 verscheen haar veelgeprezen roman Hoe laat eigenlijk, die werd genomineerd voor de Halewijn-literatuurprijs. De Volkskrant schreef over deze roman: 'IJzersterk, bij vlagen Ingmar Bergman-achtig, psychologisch drama. [...] Subtiel geschreven, indringend verhaal."