Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 24 februari 2012

Therapeutisch lachen



Bij de schoolpoort zag ik een vriendin. Ze zat op haar hurken en trok een muts over de oren van haar zoon. Ik vroeg of ze een leuk weekend had gehad. Ze maakte een grimas en vroeg ik een polo wilde.
'Ze zijn wel gebroken,' zei ze. Ze stond recht. In de palm van haar hand lagen een hoop witte boogjes. Ik pikte er enkele uit en stopte ze in mijn mond. Dat deed zij daarna ook.
'Heb je ruzie gehad?' vroeg ik.
'Niet echt,' zei ze, 'maar wel bijna. Heel het weekend bijna.'
'Het was dus zo'n weekend,' zei ik.
Ze knikte.
Ik knikte terug.
'Soms vraag ik me af waarom ik getrouwd ben,' zei ze. De zin startte als een zucht, maar ging halverwege over in een lach. Ze bleef lachen, luider en luider. Enkele schoolmoeders draaiden zich om. Zij zag hen niet, ze ging op in haar lach, alleen die lach bestond nog.

Af en toe keek ze op. Dan zorgde ik ervoor dat ik ook lachte. Onmiddellijk plooide ze weer dubbel. Ik moest die lach zo lang mogelijk in stand houden, dat was mijn taak, dat wist ik. Het was geen geintje, het was lachen om te overleven, therapeutisch lachen, en ik keek naar haar en ik dacht aan haar huwelijk en aan andere huwelijken, solide of bouwvallige of bijgewerkte of verwaarloosde of ingestorte huwelijken, en aan de verhalen die achter die huwelijken zaten, gecompliceerde geschiedenissen waar van alles bij kwam kijken, en ik dacht, Jawel, ik dacht, Jazeker, ik wist, Een verhaal van een liefdeshistorie, een huwelijk, zal altijd vlees bieden voor een roman.
Een recent bewijs is The Marriage Plot van de Amerikaanse auteur Jeffrey Eugenides, over de driehoeksverhouding tussen Madeleine Hanna, Leonard Bankhead en Mitchell Grammaticus, drie studenten die in het begin van de jaren tachtig afzwaaien aan de preppy Brown University.

Madeleine, die Engelse literatuur studeert, schrijft een proefschrift over de 19de-eeuwse liefdesromans. Net zoals in het werk van Jane Austen, Henry James, George Eliot en hun 19de-eeuwse collega's staat de zoektocht naar een geschikte partner in deze roman centraal. Kiest Madeleine Hanna voor Mitchell Grammaticus die haar vereert en alles heeft om de ideale schoonzoon te worden of opteert ze voor de charismatische, geniale, maar manisch depressieve Leonard Bankhead?
Eugenides dompelt ons onder in de eighties, het tijdperk van de deconstructivisten, van cassettebandjes en schrijfmachines, van spirituele zoektochten, en volgt de drie personages gedurende een scharnierperiode in hun leven waarin ze zich losweken van de universiteit, keuzes maken, volwassen worden.
The Marriage Plot sleept de lezer mee zoals de klassieke romans dat ook doen. Het decor en de tijdsgeest evolueren, vrouwen zijn geëmancipeerd, scheiding is mogelijk, maar in welke mate zijn liefdesverhalen veranderd?

Blijft de essentie niet dezelfde, vroeg ik me af, en is dat niet de reden waarom ze blijven boeien, de oude verhalen, de nieuwe?
Ik keek naar mijn vriendin die de tranen uit haar ogen veegde.
'We praten later verder,' zei ze. Ze nam haar zoontje bij de hand en stak de straat over. Ik zag dat haar schouders nog nahikten.

The Marriage Plot, Fourth Estate, 406 p.
Huwelijk, Prometheus, 496 p.

maandag 20 februari 2012

Beter dan the real thing



Je bedenkt een uitleg, je verpakt die in hoogdravende woorden en dan denk je dat het een waarheid is. Waarom? Wat brengt het bij en wat is er in hemelsnaam fijn aan? Hoogmoedig, dat ben je. Wat je zegt getuigt van pure, ja, onversneden hoogmoed.
Alsof beperkingen vrijheid geven? Maak mij iets wijs. Had je te diep in het glas gekeken toen je dat verzon?

Ik was met mezelf in gesprek. Het was zaterdagavond en ik zat thuis met een glas water, dat was de situatie.

Er is altijd een remedie. Altijd, voor alles.
Wat doe je als je niets meer weet, niets meer wil? Als je verbitterd bent of ontgoocheld, als je wanhoopt, geen uitweg meer ziet of, gewoon, als je een alcoholloze maand houdt en daar genoeg van hebt?
Dan loop je toch gewoon naar je boekenplank?
Je moet weten hoe je het aanpakt. Verkeerde keuzes maken het erger, verkeerde keuzes kunnen werkelijk rampzalige gevolgen hebben, daar vertel ik een andere keer over.
Voor elke diagnostiek zijn één of twee romans van toepassing. Bij zelf opgelegde abstintie is Naar de overkant van de nacht van Jan van Mersbergen de juiste keuze.

Wat Jan van Mersbergen in deze roman doet is riskant. Het Limburgse carnaval gebruiken als decor en het verhaal laten spelen tijdens één nacht met een ladderzatte verteller? Dit loopt mis, dacht ik. Tot ik begon te lezen.
Na enkele bladzijden was ik het personage, Ralf, een man van achtendertig die opgegroeid is op een rivierboot, later stratenlegger is geworden en een relatie heeft met Sara, een moeder van vier kinderen incluis een gehandicapte tweeling. Al vijf jaar houdt Ralf het gezin overeind. Tijd om stil te staan heeft hij nu pas, tijdens Vastelaovend.

Door een slim spel van associaties springt Jan van Mersbergen voortdurend tussen de binnen- en buitenwereld van z’n personage en trekt hij ons Ralfs hoofd in, maakt hij ons deelgenoot van z’n twijfels, ontroering, van de biersmaak in z’n mond.
Tijdens die Vastelaovendsnacht, dat wilde carnavalsfeest, gebeurt iets met Ralf. De alcohol, de traditionele liedjes, de ontmoetingen werken als een ontstopper. Gevoelens en gedachten stromen los en dwingen Ralf tot een confrontatie met zichzelf.
Naar de overkant van de nacht is een roman over mogelijkheden, keuzes, en hoe bepalend die zijn.

In het begin van het verhaal duidt de bierkalender om Ralfs nek 40 biertjes aan. Op het eind, bij 72, gooit hij hem weg.
Van Mersbergen zet de roes van Ralf over op de lezer, zonder de kater nadien.

Toen ik de roman uit had, kon ik geen alcohol meer ruiken. Gelukkig bestaan ze, die literaire surrogaten. Soms zijn ze beter dan the real thing.

Jan van Mersbergen
Naar de overkant van de nacht
Cossee, 176 p., 18,90 euro.

vrijdag 17 februari 2012

Experiment



Het begon als een spel. Na een overdosis tiramisu en chocoladetaart op oudejaarsavond besloten we in dit huishouden een suikerloze maand te houden. Toen ik op 1 februari, na een stapel pannenkoeken met drie soorten suiker en Nutella, het bilan opmaakte, kon ik zeggen dat het experiment geslaagd was, niet alleen omdat de gemiddelde prikkelbaarheid gekelderd was, maar ook omdat de voorraad huisgemaakte jam uit 2009 en 2010 (het enige toegelaten suikerbeleg) eindelijk was opgeraakt. Toch wrong er iets, en dat was niet alleen die opgezette maag wegens een teveel aan suiker. Ik miste iets. Het was alsof ik het plots benauwd had, alsof de nieuwe vrijheid me de zuurstof benam. Te veel vrijheid, zag ik in, is geen vrijheid. Het leven kreeg kleur door een beteugeling, een baken of een grens, en omdat ik toch in de voedselsfeer was besloot ik in februari geen wijn te drinken, een beperking die overigens gelegen kwam in de voorbereiding van de tien kilometer van Cannes op 26 februari.

Terwijl de suikerloze maand me naar nooit gefrequenteerde rayons in de supermarkt stuurde, stoffige receptenboeken uit de kast haalde en uitheemse spijzen op tafel bracht, is het effect van de alcoholloze maand minder specifiek.
De abstinentie vertaalt zich in een algemeen welbehagen en in toegenomen energie en creativiteit, wat niet ligt aan de twee glazen wijn die ik nu niet drink, maar vooral aan de wetenschap dat ik me een beperking opleg en me daaraan houd. Beperkingen inspireren en porren de creativiteit aan, dat wisten ook de auteurs van Oulipo, Ouvroir de Littérature Potentielle (Fabriek voor Mogelijke Literatuur). Hun propos, schrijven vanuit beperkingen, leidde tot uitzonderlijke werken zoals La disparition, de roman van Georges Perec over de verdwijning van de letter "e" waarin geen enkele e voorkomt (en die in 2009 in het Nederlands verscheen als 't Manco, nadat Guido van de Wiel acht jaar op de vertaling had gezwoegd). Georges Perec experimenteerde niet alleen met stilistische regels, soms was de aard van de beperkingen die hij zich oplegde louter fysiek, zoals in Tentative d'épuisement d'un lieu parisien. Om dat boekje te schrijven mocht hij gedurende drie dagen niet wijken van één bepaalde plaats, de Place Saint-Sulpice in het zesde arrondissement van Parijs. Van 18 tot 20 oktober 1974 vatte hij daar post op het terras van Café de la Mairie en noteerde alles wat zich voor zijn ogen afspeelde.

Tentative d'épuisement d'un lieu parisien is een opsomming van wat gebeurt als niets gebeurt. De lijst van Perec is niet alleen interessant als tijdsdocument (in 1974 blijken Japanse toeristen al courant in Parijs en is de kleur appelgroen in de mode), maar ook bijzonder plezierig om lezen. In spitse, snedig genoteerde observaties toont de schrijver wat we kennen maar wat we meestal niet zien omdat we gefocust zijn op onze eigen handelingen en de buitenwereld door die bril bekijken. Hij nodigt de lezer uit stil te staan, even toeschouwer te worden. Tentative d'épuisement d'un lieu parisien is een hulde aan de absurditeit en de rijkdom van het gewone, de poëzie van het banale.

Mij heeft Perec alvast overtuigd, ik heb zelfs al een plaats in gedachten. Voor maart.

Tentative d'épuisement d'un lieu parisien, Christian Bourgois Editeur, 49 p.

vrijdag 10 februari 2012

Benen



We liepen traag, een cluster van twaalf lichamen op een ellipsbaan. In het gras rond de piste lagen dikke sneeën sneeuw, rozig onder de sterrenhemel. De baan zelf was geruimd. Dat wisten we van de trainer, zien konden we het niet, alleen de korte einden van de piste waren verlicht.
Mijn benen bewogen. Het voelde niet als lopen, ik liet me gewoon meevoeren, gedragen door de snelheid van de anderen, en intussen keek ik naar boven. Orion stond hoog boven de horizon, niet in het zenith want daar komt hij nooit, maar toch bijna. Van Orion dwaalden mijn ogen af naar de Pleiadenwolk, die eigenlijk geen wolk is maar een kleine dense constellatie waar je, als je goed kijkt, een miniversie van De Grote Beer in kan zien, en daar bleef ik naar kijken terwijl ik ellipsen draaide op de piste.

Toen de spieren warm waren begon het echte werk, zes keer vier minuten hardlopen met telkens vier minuten joggen tussendoor. De trainer telde, Tien, vijf, drie, twee, één, en daar gingen we. Tijdens de start ontbond de cluster in een rij, na een halve baan was die rij een sliert, maar dat zag ik niet, daar was ik niet mee bezig, het enige wat ik deed was me naar voren werpen, voortdurend weer naar voren, ik keek niet naar de hemel, niet achter me, niet naast me, ik zag alleen de witte lijn voor me en mijn benen, die twee benen die onder me voortsnelden, en ik zei tegen mezelf, Kijk die benen nu, jouw benen.
Dat lijkt op het eerste gezicht een overbodige vaststelling, maar wie Half mens van Maartje Wortel heeft gelezen zal begrijpen wat ik bedoel. In die roman spelen benen, of eerder beenproblemen, een grote rol. De hoofdpersonages, Elsa Helena van der Molen en Michael Poloni, hebben op het eerste gezicht weinig met elkaar gemeen. Zij is een Nederlands meisje van 20 dat met haar ouders tegen haar zin naar Los Angeles is verhuisd; hij is een 41-jarige Mexicaan die al jaren in L.A. woont, werkt, rookt en taxi's neemt, maar zich ontheemd voelt en weinig bakt van zijn leven.

Op een dag wordt Elsa aangereden door een taxi, waarin Michael Poloni passagier is. Elsa's been moet geamputeerd worden. Haar ouders spannen een proces aan tegen de taxichauffeur, waarin Michael als hoofdgetuige moet optreden. Na de rechtszaak beslist hij Elsa op te zoeken. Zij kan hem helpen, zo ziet hij in, om met zijn eigen obsessie in het reine te komen. Een obsessie die, jawel, met benen heeft te maken.

Maartje Wortel vertelt het verhaal in korte hoofdstukken waarin ze ons afwisselend in de huid van Elsa (ik-verteller) en van Michael (hij-verteller) laat kruipen. Af en toe daagt een derde verteller op, James Dillard, die niet alleen in de rechtszaak tegen de taxichauffeur als jurlid optreedt, maar ook in de tweede zaak waarin de personages op het eind van het boek belanden een oordeel moet vellen over wie schuldig is.

Half mens in één ruk uitlezen doet de roman geen recht. Het is een boek om van te proeven. Maartje Wortel bewijst hier opnieuw dat ze een heel eigen stem heeft. Het bijzondere van haar stijl zit hem in het kleine: de fijne observaties, de subtiele humor en de heerlijke miniverhaaltjes in het verhaal. Zo krijgen de nevenpersonages in Michaels hoofdstukken telkens een beschrijving tussen haakjes mee, een beschrijving die intrigeert, vaak grappig is en de kiem zou kunnen zijn voor weer een andere roman, jawel, Maartje Wortel puurt uit alles en iedereen een verhaal.
Die aandacht voor het detail die het boek doordringt (en zelfs de vormgeving beslaat, wie Half mens en Wortels verhalenbundel Dit is jouw huis naast elkaar legt, ziet waarover ik het heb) bepaalt in mijn ogen de kwaliteit van de roman, meer dan de plot.

Over Half mens valt veel méér te zeggen, maar zelfs mijn gedachten over literatuur verlieten me nu, denken kon ik niet meer, mijn benen volgden de witte lijn, ze stoven over die lijn in zo groot mogelijke passen, en elk onderdeel van mijn lichaam stuurde energie naar die benen, tot ik alleen nog benen was.

Half mens, De Bezige Bij, 240 p.

dinsdag 7 februari 2012

Ravijn



Het was een fait divers van enkele regels: een man die jarenlang in de gevangenis had gezeten op beschuldiging van incest werd vrijgelaten nadat zijn dochter had toegegeven dat haar aanklacht ongegrond was. Ze had alles verzonnen om aandacht te trekken.
Het bericht bleef door mijn hoofd spoken. Had het kind Persécution gelezen? Of is Alessandro Piperno een schrijver die de tijdsgeest zo goed begrijpt dat zijn romans een voorspellende kracht hebben?

De hoofdpersoon van Persécution (bij Uitgeverij Contact verschenen als Vervolging) is de Joods-Italiaanse arts Leo Pontecorvo, gespecialiseerd in kanker bij kinderen. In zijn domein is hij een grote naam. Hij staat aan het hoofd van een belangrijke, zelf opgerichte afdeling in het ziekenhuis, doceert aan de universiteit en heeft een wekelijkse rubriek in de Corriere della Sera.
Behalve intelligent, tactvol en discreet is Pontecorvo knap en charismatisch en brengt hij het hoofd van zijn studentes en zelfs dat van de moeders van zijn patiëntjes op hol. Hij voelt zich gevleid door de aandacht, maar blijft er koel onder. Al bijna twintig jaar is hij gelukkig getrouwd met Rachel, met wie hij twee zonen heeft, Filippo en Samuel. Het gezin woont in een luxueuze villa in de residentiële Romeinse wijk Olgiata en brengt de zomers door in een buitenhuis in Toscane.

Als het verhaal begint dreigen problemen, onder meer een fraudezaak, waar Pontecorvo weigert aan te denken. De bom barst op 13 juli 1986 tijdens het achtuurjournaal. Met zijn vrouw en kinderen zit hij in de keuken te eten als hij zijn foto plots op televisie ziet verschijnen. Hij is, zo hoort iedereen aan tafel, betrokken in een pedofilieschandaal. De aanklager, een meisje van twaalf, is het vriendinnetje van Samuel, de jongste zoon.
Pontecorvo zegt niets om het nieuws te ontkrachten. Hij mijdt de blik van zijn vrouw en kinderen, staat op, loopt de trap af naar zijn bureau in de kelder en sluit zich daar op.

Meer dan een jaar blijft Pontecorvo in de kelder. In dat jaar kijkt hij zijn vrouw en kinderen niet meer aan, wisselt hij geen woord met hen.
De vaste grond is onder zijn voeten weggegleden maar de ravijn die gaapt komt niet als een volledige verrassing. Hij herinnert zich het verjaardagsfeestje van Samuel waarop hij Camilla ontmoette, en ziet haar ouders weer voor zich die zich zo opvallend als nieuwe rijken gedroegen, ouders waarvoor ze zich wel moest schamen. Toen Samuel later vroeg of Camilla mee mocht op skivakantie, wist Pontecorvo direct dat het kind zijn zoon had gemanipuleerd; met die ouders van haar wilde ze de kerst niet doorbrengen. Hij denkt aan de heftige reactie van zijn vrouw, aan haar tegenargumenten die hij in de wind sloeg. Waarom zij niet wilde dat Camilla meekwam zag hij in toen ze al in de chalet waren en Camilla weigerde de pistes op te gaan. Ze bleef de hele dag binnen, 's morgens met zijn vrouw, 's middags met hem.
Pontecorvo graaft in zijn geheugen tot hij bij het ogenblik komt waarop het verkeerd is gegaan. Waarop hij verkeerd heeft gehandeld.

Via flashbacks geeft Piperno inzicht in het leven van zijn personage, de beschermde jeugd die Pontecorvo genoot in Zwitserland tijdens de Jodenvervolging, de feilloze manier waarop zijn vrouw het huishouden runt en erop toeziet dat hij zich alleen hoeft te focussen op zijn carrière, de moeilijke relatie met zijn lelijke jeugdvriend Herrera, nu een van de beste strafpleiters van Rome, die hij na een ruzie al jaren niet meer heeft gesproken en nu vraagt om zijn advocaat te worden.
Langzamerhand brengt de lezer begrip op voor Pontecorvo's houding tegenover zijn gezin, zijn gebrek aan reactie. Wat in eerste instantie onwaarschijnlijk, zelfs ongeloofwaardig lijkt, wordt plausibel. Plausibel, maar toch troebel. Want de reden waarom Pontecorvo de drie mensen die hem het meest dierbaar zijn niet in de ogen durft te kijken heeft misschien ook te maken met schuldbesef. Misschien. Waar ligt de grens? Het is een van de vele vragen die de lezer zich stelt.

Meer dan het briljant relaas van de teloorgang van een individu is Persécution een Zeitgeistroman. Het beeld dat Piperno van de Romeinse bourgeoisie schetst is niet mals. We krijgen een sensatiebeluste, door de media gemanipuleerde samenleving te zien waar oppervlakkigheid en uiterlijkheden zegevieren, waar iemand razendsnel kan opklimmen maar slechts één kleine misstap hoeft te maken om ten onder te gaan. Een maatschappij waar zelfs het gerecht niet rechtvaardig is.

Voor Leo Pontecorvo loopt het minder goed af dan voor de man uit het fait divers hierboven. Gaat u dit zelf nu maar ontdekken, u krijgt er geen spijt van.

Persécution, Editions Liana Levi, 432 p.
Vervolging, Uitgeverij Contact, 512 p.

donderdag 2 februari 2012

Wintersportlicht



Dinsdag was ik aan het lezen toen ik een klap hoorde. Een loeiharde klap vooraan in de tuin, zo rond middernacht. Naar buiten lopen deed ik niet, ik ging zelfs niet naar de wc om uit het raampje de tuin in te spieden, neen, ik keek hoogstens even op en toen ik niets meer hoorde boog ik me weer over mijn boek en dacht ik er niet meer aan.

In mijn handen lag Bonita Avenue, de roman waar Peter Buwalda vier jaar van zijn leven in heeft gestopt. Buwalda heeft niet gewoon vier jaar aan dit boek geschreven, neen, hij heeft vier jaar niets anders gedaan. Ik heb ergens gelezen dat hij op een wekelijks supermarktbezoek na maar zeven keer zijn huis heeft verlaten en dat hij telkens zo snel mogelijk terug wilde om te gaan schrijven. Toen zijn eerste versie af was, las hij het manuscript opnieuw en gaf hij punten aan de hoofdstukken. Tot z'n teleurstelling scoorde hij niet hoog. Vijven, hoogstens een zes. Daarna begon een intens herschrijvingsproces. Hij schrapte en schaafde tot hij elk hoofdstuk een tien kon geven.

Het resultaat mag er zijn. Bonita Avenue is een tragisch familie-epos, strak gecomponeerd, spannend en vooral opvallend mooi qua stijl. De beelden die Buwalda gebruikt zijn fris en tegelijkertijd oud. Het zijn beelden die je intuïtief aanvoelt, die ergens in je zitten, maar die je nog nooit onder woorden hebt gebracht.

De titel is bedrieglijk. Licht of lieflijk is Buwalda's debuut niet. Het heeft helemaal niets van een vakantieromannetje. Bonita Avenue is de geschiedenis van een tenondergang. De tenondergang van een man die alles voor elkaar had, Siem Sigerius: 'een gedrongen, donkerbehaarde kerel met een stel oren waarnaar je meteen moest kijken; ze waren kroppig, ze leken gefrituurd.'
Deze "bloemkooloren" zijn een overblijfsel van Sigerius' carrière als judoka.  Toen hij na een judo-ongeluk maandenlang het bed moest houden en toevallig wiskunde-olympiadeboekjes in handen kreeg, bleek hij een wiskundewonder. Na een carrière als topwiskundige (hij won zelfs de Fields-medaille, het equivalent van de Nobelprijs voor wiskundigen) is Sigerius in 2000, het rampzalige jaar waarin alles keert, werkzaam als rector magnificus aan een Twentse universiteit.

Afwisselend kijkt de lezer mee over de schouder van drie personages. Behalve die van Sigerius zelf zijn dit die van zijn stiefdochter Joni en van haar vriendje, Aaron Bever, die erg opkijkt naar Sigerius en vaak met hem op de mat gaat om judoknepen te leren.
Het verhaal begint in 2008, acht jaar nadat de relatie tussen Aaron en Joni is afgesprongen. Aaron heeft Nederland verlaten en woont in Linkebeek waar hij als schoolfotograaf werkt. Op een treinrit door België zit hij tot zijn schrik tegenover Tineke, de vrouw van Sigerius. De aanblik van zijn ex-schoonmoeder brengt het verleden naar boven. Hij mijdt Tinekes blik en zij doet alsof ze hem niet kent, maar als ze uitstapt, holt hij haar achterna en vraagt haar naar Sigerius. Ze snauwt hem toe dat Sigerius dood is.

Langzaam ontrafelt Buwalda het verleden. De lezer kent redelijk snel de ware toedracht van Sigerius' dood, en ook het geheim dat Joni en Aaron verborgen houden en waar Sigerius weet van heeft gekregen geeft Buwalda gauw prijs, maar dat neemt de spanning niet weg, integendeel zelfs.  
Toen de klap klonk, was ik bijna bij de eindmeet. Sigerius stond in de sneeuw voor zijn huis, in een zeer beroerde situatie. Ik kon de koude voelen. Het had bij ons een hele dag gesneeuwd, wat niet meer voorgevallen was sinds 2005. Bij uitzondering had de school 's middags zijn poorten gesloten. Ploegend door dertig centimeter plaksneeuw was ik de kinderen gaan halen. We hadden sneeuwpoppen van twee meter hoog gemaakt, sneeuwballengevechten gehouden en gelachen met de kippen die niet onder de tuintafel uit durfden komen.
Toen de kinderen in bed lagen, zat ik met een kop Irish Coffee bij de haard met Bonita Avenue op mijn knieën. Ik dacht aan Sigerius die op wintersport zou vertrekken, aan zijn vrouw die met vrienden op hem wachtte in een chalet in Val d'Isère. Maar nu stond hij nog in zijn tuin. Het was donker, al was de nacht niet helemaal zwart meer. Straks zou het buurmeisje komen om de poezen eten te geven.

De klap leek een onderdeel van het boek, alsof hij speciaal geënsceneerd was voor de passage van Sigerius in de sneeuw. Ik spitste mijn oren, hoorde niets meer en las verder, in één keer tot bladzijde vijfhonderdzestig.
's Anderendaags sneeuwde het niet meer. Wintersportlicht viel over het wit. Op de motorkap van de auto lag wat ooit een spar was geweest, de naalden bedekt met dikke bladen sneeuw.


Bonita Avenue, De Bezige Bij, 560 p.