Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 21 december 2011

Les fleuves (Y.M. Dangre)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Lorsque le passé répand son parfum mélancolique
Sur mes pensées assombries et obscures,
J’ai dans mes veines des fleuves alcooliques
Qui chantent un hymne ivre et pur.

Elles me parlent de fleurs bleues et rouges
Qui sont bercées par des vagues joyeuses,
Flottant sans cesse sous un soleil qui bouge
Mon esprit vers des étoiles lumineuses.

Et les profondeurs de ces eaux mystérieuses
Me regardent comme des visages langoureux,
Me chuchotant avec leurs lèvres ténébreuses
Leurs noms incompréhensibles et dangereux.

Mais comment pourrais-je avoir peur
Dans les paysages de mon propre monde
Où le vin avec son regard rêveur
Rend mon âme attendrie et féconde ?

Y.M. Dangre (°1987) studeert Nederlandse en Franse Taal en Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen. Voor zijn eerste roman, Vulkaanvrucht, kreeg hij de Debuutprijs 2011. Dit jaar maakte hij zijn debuut als dichter met de bundel Meisje dat ik nog moet, dat werd genomineerd voor de C. Buddinghprijs.

vrijdag 16 december 2011

Hij



Hij zei niet veel, dat herinner ik me. Het moet in mei geweest zijn, een bloedhete dag. Hij en z'n vrouw waren op bezoek bij mijn vriendin. Ze kwamen naar het tennisuur van hun kleinzoon kijken. We zaten op een bankje met zicht op de tennisbaan.
Z'n vrouw praatte over Boston en over de formidabele tijd die ze daar had doorgebracht. Pas na tien minuten had ik door dat ze het niet over een recente reis had, maar over haar studietijd zestig jaar geleden.
'Daar heb ik hem leren kennen,' zei ze met een blik op haar man. 'Hij deed er zijn specialisatie orthopedie.'

Hij had een briljante carrière als orthopedist gehad, dat wist ik van mijn vriendin. Ze leefden goed. Het Engeland van toen was het Engeland dat Pat Barker beschrijft in haar debuutroman Union Street, waar ze in zeven hoofdstukken het verhaal vertelt van zeven vrouwen in een armoedige industriële voorstad gedurende de jaren zeventig.
De roman begint met Kelly Brown, een meisje dat 's avonds op straat rondhangt om niet alleen thuis te zijn en op een keer brutaal verkracht wordt. Daarna wordt ze een buitenstaander, wil ze niet meer spelen met haar vrienden, zoekt ze elke avond het gevaar op. Die psychologische evolutie is meesterlijk weergegeven. Alles ligt in suggestie. Barker beschrijft Kelly's emoties en gedachten niet rechtstreeks, maar wij voelen ze, we begrijpen haar zin voor gevaar, hoe afschuwelijk die haar leven ook maakt.
Alle vrouwen in Union Street hebben ellendige verhalen, levens die cocktails zijn van armoede, werkloosheid, alcoholisme, mishandeling. Union Street is niet leuk om lezen, maar wel steengoed. De roman geeft een beeld van hoe het leven was in die wijken.

Die buurten bestonden toen overal, ook in de stad waar hij als orthopedist werkte. Vijftien jaar geleden was hij met pensioen gegaan. Hij en zijn vrouw waren meer dan een halve eeuw samen, maar hij hoorde niet wat ze zei over Boston. Of misschien hoorde hij het wel maar hij reageerde niet. Hij staarde naar de tennisbaan. De kinderen sloegen de bal voortdurend mis. Ik vroeg me af of het aan hun zonnepetten lag, of die kleppen te groot waren. Wij droegen geen petten en er was nergens schaduw. Mijn vriendin had een tube zonnecrème mee. Ze vroeg of iemand er wilde. Hij wilde graag.
Ik keek hoe hij de klad zalf uitsmeerde in een patroon van witte stroken. Hij wreef hard, maar het wit bleef. Na een tijd verloor hij zijn geduld, hield hij op. Hij keek geërgerd alsof hij boos was op zijn huid, alsof dat droge vlekkerige vel het zijne niet was.

Er ging tijd voorbij. Waarschijnlijk zeiden mijn vriendin en ik af en toe iets en de schoonmoeder van mijn vriendin praatte vast mee, maar hij zweeg, dat weet ik zeker.
Na een kwartier ofzo stond hij recht. Hij zei dat het te warm was, dat hij in de auto ging zitten. Terwijl hij opstond viel er iets uit zijn zak. Het viel door het gat tussen de zitting en de rugleuning van de bank op de grond. Hij bukte zich, maar ik was hem voor. Het was een blauwe stoffen zakdoek. Ik nam hem van de grond en gaf hem terug. We keken elkaar even aan. Hij glimlachte. Ik voelde die lach in heel mijn lijf, ik wist van hoe ver hij kwam.

Hier dacht ik aan toen mijn vriendin en ik deze week weer op die bank zaten voor de tennisbaan. Hier had ze vaak over hem gesproken, over z'n intelligentie, z'n gevoel voor humor. Nu vertelde ze dat hij dood was, bezweken aan verwondingen na een sprong van drie hoog.

woensdag 14 december 2011

Braakselgeel (Tim Foncke)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl




Tim Foncke (Aalst, 1978) was als komiek te zien in tv-programma’s als Comedy Casino en Mag ik u kussen?. Met illustrator Glenn D'Hondt maakte hij cartoons onder de naam Norman. In 2009 verscheen bij uitgeverij Thomas Rap zijn debuutroman De geachten. In voorbereiding Hetzelfde schaap in het beige (roman), Met nekpijn rond het stapelsterfbed (toneel), Het verkeerde gele scrotum (verhalen).

woensdag 7 december 2011

PTSS (Boudewijn Smid)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Toen Van Persingen aan de overkant van de straat zijn ex-vrouw zag lopen, was de zomer al zover heen dat de stadsmeisjes onverschillig waren voor de blikken van mannen. Een kleine stevige hond sleepte haar voort, zijn vacht vol witte, zwarte en lichtbruine vlekken. De hond deed Van Persingen denken aan een leren lapjespoef uit de jaren zeventig. Zijn ex-vrouw stak haar hand op ten teken dat ze hem gezien had. Even overwoog hij te doen alsof hij haar niet zag. Hij had nu geen zin in zijn voormalige echtgenote. Eigenlijk nooit meer sinds ze uit elkaar waren.
Ze was nu vlakbij gekomen, uit het lood lopend door het gesjor van haar huisdier. Op haar hoofd droeg ze als een soort van haarband een zonnebril, hip tasje op haar heup. Hij hoorde haar licht hijgen toen hij haar op beide wangen zoende. Ze rook naar nicotine. ‘Je rookt weer,’ zei hij met een blik op de hond. Zijn stem klonk verwijtend, wat hem irriteerde. Alsof haar verslaving hem iets aanging. Haar longen waren haar zaak. Haar hele lichaam was haar zaak. En dat van haar tandarts waarmee ze sinds een half jaar een relatie had.
‘Stoort het?’ De hond probeerde haar bij hem weg te trekken, maar ze zette zich schrap en zei: ‘Ik heb promotie gemaakt.’
Ze was een vrouw die geen context nodig had om een mededeling te doen. Nooit nodig gehad ook. Op eenzelfde manier had ze op een avond tegen hem gezegd: ‘Ik hou niet meer van je.’ Waarschijnlijk had ze dat ook als promotie ervaren. Zijn ex-vrouw geloofde rotsvast in de vooruitgang en zag het leven als een aaneenschakeling van promoties. In dat licht zag ze waarschijnlijk ook haar relatie met de tandarts. Ze kleedde zich beter dan vroeger, dat moest Van Persingen toegeven.
‘Wat ben je precies geworden?’
‘Senior adviseur sociale vraagstukken.’
Van Persingen tuitte zijn lippen en floot zachtjes. ‘Senior adviseur sociale vraagstukken.’ Hij liet de woorden even tussen hen in hangen. Toen zijn ex-vrouw geen aanstalten maakte tot nadere uitleg vroeg hij:
‘Vanwege je leeftijd?’
Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Op basis van mijn ervaring. Tweehonderd euro netto extra per maand.’ Nu keek ze niet meer onderzoekend, maar triomfantelijk.
‘Ik dacht dat de gemeente moest bezuinigen.’ Bang dat zijn ex-vrouw over de gemeentepolitiek en aanstaande reorganisaties zou beginnen, vroeg hij snel:
‘En met je vriend? Alles goed met je vriend?’
Kort na de scheiding was ze bij de tandarts ingetrokken, die zelf niet lang daarvoor ook gescheiden was. Het een had niets met het ander te maken, had ze hem verzekerd. ‘Jij gelooft toch ook heilig in de kracht van het toeval?’ had ze Van Persingen gevraagd, gesmeekt bijna. Hij had alleen maar geknikt. Haar tandarts was een verzorgde man. Gebruind gezicht, bruinleren jasje, Italiaanse schoenen. Een man die zich grondig wast voor het neuken, schoot het door Van Persingens hoofd toen hij de minnaar van zijn ex-vrouw voor het eerst ontmoette.
Ze sloeg haar ogen ten hemel:
‘Zeb? Die zit in een joekel van een depressie. Gelukkig loopt hij eindelijk bij een shrink.’
‘Meen je niet. En aan de pillen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Weet je wat hij blijkt te hebben?’
‘Al sla je me dood.’
‘PTSS!’
De staart van de hond trilde als een antenne in de wind. Van Persingen wendde zijn hoofd af. Hij had geen aangeboren hekel aan huisdieren, maar wel aan hondachtigen met opstaande staarten. Van een ongevraagde inkijk in de krochten van de diersoort was hij niet gediend.
‘Komt allemaal door zijn ex. Dat kutwijf maakt hem helemaal kapot. Dat deed ze al tijdens hun huwelijk en gaat er nu lekker mee door. Volgens haar raken de kinderen door zijn schuld aan lager wal.’
Van Persingen haalde zijn schouders op en spreidde zijn handen in een hulpeloos gebaar. Zijn ex zag het als een aanmoediging. Sommige mensen interpreteren lichaamstaal van anderen steevast in hun voordeel. Zijn ex-vrouw was zo iemand. Ze greep in haar tasje naar een pakje sigaretten en stak er een op.
‘Hij is zwaar getraumatiseerd. We dachten eerst dat het door het kampverleden van zijn vader kwam, maar het is gewoon die vrouw. Komt er nu allemaal uit. Je weet hoe dat gaat in zo’n eerste fase van een therapie. Dan moet je alles weer herbeleven. Nou, daar plukken we thuis de vruchten van.’ Ze zuchtte diep. ‘Hij loopt de hele dag met zo’n bakkes!’ Ze hield haar hand twintig centimeter onder haar kin. ‘Na een fles wijn begint hij steevast over de oorlog, terwijl hij niet eens een volle jood is. En na twee flessen wijn over zelfmoord.’
‘Zelfmoord?’
‘Ja, zelfmoord.’
‘Zelfmoord is vaak het gevolg van een gebrek aan zelfspot.’
‘Wat?’ Ze hield haar hoofd in ongeloof een beetje scheef. ‘Hij praat over zelfmoord, hij pleegt hem niet.’
Van Persingen zweeg. Toen zei hij, meer om de stilte te beëindigen, dan om haar gerust te stellen: ‘Hij moet hij even doorbijten, door die PTSS.’
‘Even? Zo’n therapie kan jaren duren, terwijl Seroxat al na een paar weken aanslaat. Je persoonlijkheid vervlakt van antidepressiva, maar dat kan bij hem geen kwaad. Pfff.’ Haar hand met de sigaret maakte golfbewegingen, een sliert rook vormde een achtbaan in de lucht.
‘Hoge toppen, diepe dalen,’ begreep hij. ‘Maar never a dull moment.’
‘Weet je waar ik naar verlang? Naar lange saaie avonden naast elkaar op de bank. En een spreekverbod over zijn ex. Ik val hem toch ook niet de hele tijd met jou lastig. Zou ik eigenlijk eens moeten doen. Alleen al om Zeb te laten merken hoe irritant dat is.’
Van Persingen knikte. ‘Misschien moet je dat eens doen. Helaas heb ik je geen trauma bezorgd.’
‘Jij?’ zei zijn ex-vrouw. Ze keek hem aan met grote ogen. Ogen waarin hij naast verbazing ook een zweem van minachting meende te zien. Alsof ze hem wilde vertellen dat hij een passant was in haar leven, geen litteken waardig. Hoogstens een schaafwond. Gekwetst door die gedachte staarde Van Persingen weer naar de hond. Een roeiboot schoof door het water, een vlucht spreeuwen landde luidruchtig in een enorme populier. ‘Denkt je nog wel eens aan me?’ hoorde hij haar vragen.
‘Nee,’ zei hij. ‘Eigenlijk nooit.’ Het was een leugen. Hij dacht soms nog aan haar. Bijvoorbeeld als hij de ruimtes tussen zijn tenen insmeerde met vaginale crème. Dat was het enige dat ze bij haar vertrek had achtergelaten, vaginale crème. Ze bestreed er haar inwendige schimmels mee, hij nu zijn uitwendige. Volgens haar kreeg ze de schimmel van hem, omdat hij zich niet goed waste. Hij twijfelde daaraan, omdat ze de crème bleef gebruiken toen ze het al maanden niet meer met elkaar deden.
De hond jankte en rukte aan de riem. ‘Wat heeft hij onder zijn buik hangen?’ Hij wees naar beneden.
‘Hangt zijn piemel er weer uit?’ Ze bukte zich een beetje voorover.
‘Verder naar voren.’
‘Oh dat… dat is een gezwel. Goedaardig, zegt de dierenarts. Volgens hem is het gevaarlijker het weg te halen dan het te laten zitten.’
‘Het staat ‘m goed, zo’n aangegroeid ganzenei.’
Ze keek hem weer verontwaardigd aan. Hoe vaak had ze hem wel niet verontwaardigd aangekeken tijdens hun huwelijk? Hoe meer jaren getrouwd, hoe meer verontwaardigde blikken. Hij vroeg zich af hoeveel keer per week zijn ex-vrouw haar tandarts verontwaardigd aan zou kijken.
‘Cynisme is uit, wist je dat?,’ zei ze afgemeten. ‘Iets van de vorige eeuw.’
‘Ik bèn van de vorige eeuw.’
‘Dat is nog geen reden om er in te blijven hangen. Een kuurtje Seroxat zou ook jou goed doen. Zie je alles veel zonniger in.’
Voordat Van Persingen kon antwoorden trok de hond zijn ex-vrouw mee, naar zijn baasje met PTSS.

Boudewijn Smid (°1964) is schrijver en journalist. In 2008 verscheen zijn debuutroman Op de helling (De Arbeiderspers). Zijn tweede roman, Een goede zoon (De Bezige Bij) ligt sinds 21 oktober 2010 in de boekhandel.

maandag 5 december 2011

Ingebeeld



Buiten maakt de man die de bomen snoeit een vuur. Het is negen uur en hij is pas aangekomen, maar z'n vuur brandt al. Tot hier hoor ik de naalden knetteren in de vlammen. Van de schoolpoort ben ik direct naar de keukentafel gelopen, ik heb mijn jas zelfs nog aan. Ik kijk naar mijn vingers die op de toetsen slaan en denk aan Lydia Davis.

Lydia Davis is een Amerikaanse schrijfster die bekend is voor haar kortverhalen. In The Collected Stories of Lydia Davis zijn vier bundels samengebracht: Break It Down (1986), Almost no memory (1997), Samuel Johnson is indignant (2001) en Varieties of disturbance (2007). Samen zijn het ongeveer tweehonderd verhalen, sommige van enkele woorden, andere van meer dan twintig pagina's, maar de meeste zijn drie-vier bladzijden lang.
Het zijn geen klassieke verhalen met een begin/midden/eind. Je bent er direct in en als het verhaal uit is ben jij er niet per se uit. Een plot is bijkomstig. Sferen en gedachten zijn belangrijker. Je voelt dat de verhalen geschreven zijn door een zoekende geest, iemand die met woorden het leven probeert te (be)grijpen. Dat Lydia Davis het werk van Proust goed kent (Swann's Way, de jongste Engelse vertaling van deel één van A la recherche du temps perdu, is van haar hand) verbaast niet.
De personages, die meestal onbenoemd blijven, blinken uit in zelfanalyse. Ze spreken vaak in zichzelf. Dat doen we allemaal. Jij, ik, de man die de bomen snoeit. In ons hoofd klinkt zo'n gesprek natuurlijk, maar schrijf het eens neer. Op papier is het raar. Onlogisch. Vol cyclische redeneringen. Lydia Davis is hier sterk in. Ze schrijft met humor en in gewone woorden. De eenvoud van de taal is bedrieglijk. Minder is bij haar meer.

Lydia Davis reikt de lezer kleine, originele spiegeltjes aan. Samen geven ze een caleidoscopisch beeld van de mens, van het leven. Dit is literatuur met een grote L. En zo'n literatuur zet van alles in gang, anders zou ik niet aan de keukentafel zitten. Toch zit ik hier. Terwijl ik geen tijd heb voor fictie. Opdrachten heb voor de krant. Dingen moet regelen voor kerst. Of, zoals nu, beter zou luisteren naar wat de man die de bomen snoeit zegt. Hij heeft op het raam geklopt. Ik zie hem door de ruit van de keukendeur. Ik denk dat ik het beter doe. Opstaan.

'Kan ik een hark en een tuinvork lenen?' vraagt hij.
'Natuurlijk.'
'Bedankt.'
'Ik haal ze uit de garage,' zeg ik.
Ondanks deze woorden blijf ik staan. Het is een effect dat de man die de bomen snoeit op me heeft. Wie voor bomen zorgt wordt misschien zoals hij, dat zou kunnen. (Sommige mensen zouden beter met bomen omgaan, dat ook.) Zelfs als hij met een touw om zijn middel twintig meter boven de grond balanceert kijkt hij ontspannen. Ontspannen maar aandachtig. Als ik vraag naar een variëteit of wil weten hoe oud een boom is wacht hij enkele seconden voor hij antwoordt. Net als zijn gelaatsexpressie zijn z'n woorden tot een minimum herleid.

Hier denk ik aan als ik naar de garage loop. Omdat ik een glimlach heb gezien. Bij de man die de bomen snoeit is een glimlach verontrustend. In de garage vind ik de tuinvork en de hark snel. Ik steek ze door het raam naar buiten.
Als ik terug in de keuken kom, valt mijn blik op de tafel. Meer bepaald op het wijnglas dat naast mijn computer staat. Het is een glas met een hoge steel en een brede kelk. Een feestglas. Zelden gebruikt.
Mijn personage moet een vergelijking zoeken voor zo'n glas. Dat klinkt misschien raar. Ik hoor het je denken, geef maar toe. Houd het maar beter voor jezelf. Mijn personage wil daar niets over horen, dat kan ik je vertellen. De persoon die uitleg kan geven is haar vader. Hij zal iets vinden, maar de vraag is of het de juiste uitleg zal zijn. Of hij de juiste zal willen geven.
Ik heb het wijnglas uit de kast gehaald om naar te kijken. Ik keek hoe het daar stond. Hoe het licht zich bundelde in dat glas als een straal zon in de keuken viel. Hoe het dof werd, doorschijnend, als wolken kwamen opzetten.
Toen ik een vergelijking had gevonden waar mijn personage mee kon leven, wilde ik zien hoe wijn vloeide in een glas. Maar voor mijn verhaal moest het rode zijn en ik had alleen witte open, dus heb ik me het vloeien van rode wijn ingebeeld.

Ik weet dit en jij weet dit nu ook maar de man die de bomen snoeit weet hier niets van. De man die de bomen snoeit heeft alleen het glas gezien. En zich de fles ingebeeld.