Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 21 december 2011

Les fleuves (Y.M. Dangre)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Lorsque le passé répand son parfum mélancolique
Sur mes pensées assombries et obscures,
J’ai dans mes veines des fleuves alcooliques
Qui chantent un hymne ivre et pur.

Elles me parlent de fleurs bleues et rouges
Qui sont bercées par des vagues joyeuses,
Flottant sans cesse sous un soleil qui bouge
Mon esprit vers des étoiles lumineuses.

Et les profondeurs de ces eaux mystérieuses
Me regardent comme des visages langoureux,
Me chuchotant avec leurs lèvres ténébreuses
Leurs noms incompréhensibles et dangereux.

Mais comment pourrais-je avoir peur
Dans les paysages de mon propre monde
Où le vin avec son regard rêveur
Rend mon âme attendrie et féconde ?

Y.M. Dangre (°1987) studeert Nederlandse en Franse Taal en Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen. Voor zijn eerste roman, Vulkaanvrucht, kreeg hij de Debuutprijs 2011. Dit jaar maakte hij zijn debuut als dichter met de bundel Meisje dat ik nog moet, dat werd genomineerd voor de C. Buddinghprijs.

vrijdag 16 december 2011

Hij



Hij zei niet veel, dat herinner ik me. Het moet in mei geweest zijn, een bloedhete dag. Hij en z'n vrouw waren op bezoek bij mijn vriendin. Ze kwamen naar het tennisuur van hun kleinzoon kijken. We zaten op een bankje met zicht op de tennisbaan.
Z'n vrouw praatte over Boston en over de formidabele tijd die ze daar had doorgebracht. Pas na tien minuten had ik door dat ze het niet over een recente reis had, maar over haar studietijd zestig jaar geleden.
'Daar heb ik hem leren kennen,' zei ze met een blik op haar man. 'Hij deed er zijn specialisatie orthopedie.'

Hij had een briljante carrière als orthopedist gehad, dat wist ik van mijn vriendin. Ze leefden goed. Het Engeland van toen was het Engeland dat Pat Barker beschrijft in haar debuutroman Union Street, waar ze in zeven hoofdstukken het verhaal vertelt van zeven vrouwen in een armoedige industriële voorstad gedurende de jaren zeventig.
De roman begint met Kelly Brown, een meisje dat 's avonds op straat rondhangt om niet alleen thuis te zijn en op een keer brutaal verkracht wordt. Daarna wordt ze een buitenstaander, wil ze niet meer spelen met haar vrienden, zoekt ze elke avond het gevaar op. Die psychologische evolutie is meesterlijk weergegeven. Alles ligt in suggestie. Barker beschrijft Kelly's emoties en gedachten niet rechtstreeks, maar wij voelen ze, we begrijpen haar zin voor gevaar, hoe afschuwelijk die haar leven ook maakt.
Alle vrouwen in Union Street hebben ellendige verhalen, levens die cocktails zijn van armoede, werkloosheid, alcoholisme, mishandeling. Union Street is niet leuk om lezen, maar wel steengoed. De roman geeft een beeld van hoe het leven was in die wijken.

Die buurten bestonden toen overal, ook in de stad waar hij als orthopedist werkte. Vijftien jaar geleden was hij met pensioen gegaan. Hij en zijn vrouw waren meer dan een halve eeuw samen, maar hij hoorde niet wat ze zei over Boston. Of misschien hoorde hij het wel maar hij reageerde niet. Hij staarde naar de tennisbaan. De kinderen sloegen de bal voortdurend mis. Ik vroeg me af of het aan hun zonnepetten lag, of die kleppen te groot waren. Wij droegen geen petten en er was nergens schaduw. Mijn vriendin had een tube zonnecrème mee. Ze vroeg of iemand er wilde. Hij wilde graag.
Ik keek hoe hij de klad zalf uitsmeerde in een patroon van witte stroken. Hij wreef hard, maar het wit bleef. Na een tijd verloor hij zijn geduld, hield hij op. Hij keek geërgerd alsof hij boos was op zijn huid, alsof dat droge vlekkerige vel het zijne niet was.

Er ging tijd voorbij. Waarschijnlijk zeiden mijn vriendin en ik af en toe iets en de schoonmoeder van mijn vriendin praatte vast mee, maar hij zweeg, dat weet ik zeker.
Na een kwartier ofzo stond hij recht. Hij zei dat het te warm was, dat hij in de auto ging zitten. Terwijl hij opstond viel er iets uit zijn zak. Het viel door het gat tussen de zitting en de rugleuning van de bank op de grond. Hij bukte zich, maar ik was hem voor. Het was een blauwe stoffen zakdoek. Ik nam hem van de grond en gaf hem terug. We keken elkaar even aan. Hij glimlachte. Ik voelde die lach in heel mijn lijf, ik wist van hoe ver hij kwam.

Hier dacht ik aan toen mijn vriendin en ik deze week weer op die bank zaten voor de tennisbaan. Hier had ze vaak over hem gesproken, over z'n intelligentie, z'n gevoel voor humor. Nu vertelde ze dat hij dood was, bezweken aan verwondingen na een sprong van drie hoog.

woensdag 14 december 2011

Braakselgeel (Tim Foncke)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl




Tim Foncke (Aalst, 1978) was als komiek te zien in tv-programma’s als Comedy Casino en Mag ik u kussen?. Met illustrator Glenn D'Hondt maakte hij cartoons onder de naam Norman. In 2009 verscheen bij uitgeverij Thomas Rap zijn debuutroman De geachten. In voorbereiding Hetzelfde schaap in het beige (roman), Met nekpijn rond het stapelsterfbed (toneel), Het verkeerde gele scrotum (verhalen).

woensdag 7 december 2011

PTSS (Boudewijn Smid)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Toen Van Persingen aan de overkant van de straat zijn ex-vrouw zag lopen, was de zomer al zover heen dat de stadsmeisjes onverschillig waren voor de blikken van mannen. Een kleine stevige hond sleepte haar voort, zijn vacht vol witte, zwarte en lichtbruine vlekken. De hond deed Van Persingen denken aan een leren lapjespoef uit de jaren zeventig. Zijn ex-vrouw stak haar hand op ten teken dat ze hem gezien had. Even overwoog hij te doen alsof hij haar niet zag. Hij had nu geen zin in zijn voormalige echtgenote. Eigenlijk nooit meer sinds ze uit elkaar waren.
Ze was nu vlakbij gekomen, uit het lood lopend door het gesjor van haar huisdier. Op haar hoofd droeg ze als een soort van haarband een zonnebril, hip tasje op haar heup. Hij hoorde haar licht hijgen toen hij haar op beide wangen zoende. Ze rook naar nicotine. ‘Je rookt weer,’ zei hij met een blik op de hond. Zijn stem klonk verwijtend, wat hem irriteerde. Alsof haar verslaving hem iets aanging. Haar longen waren haar zaak. Haar hele lichaam was haar zaak. En dat van haar tandarts waarmee ze sinds een half jaar een relatie had.
‘Stoort het?’ De hond probeerde haar bij hem weg te trekken, maar ze zette zich schrap en zei: ‘Ik heb promotie gemaakt.’
Ze was een vrouw die geen context nodig had om een mededeling te doen. Nooit nodig gehad ook. Op eenzelfde manier had ze op een avond tegen hem gezegd: ‘Ik hou niet meer van je.’ Waarschijnlijk had ze dat ook als promotie ervaren. Zijn ex-vrouw geloofde rotsvast in de vooruitgang en zag het leven als een aaneenschakeling van promoties. In dat licht zag ze waarschijnlijk ook haar relatie met de tandarts. Ze kleedde zich beter dan vroeger, dat moest Van Persingen toegeven.
‘Wat ben je precies geworden?’
‘Senior adviseur sociale vraagstukken.’
Van Persingen tuitte zijn lippen en floot zachtjes. ‘Senior adviseur sociale vraagstukken.’ Hij liet de woorden even tussen hen in hangen. Toen zijn ex-vrouw geen aanstalten maakte tot nadere uitleg vroeg hij:
‘Vanwege je leeftijd?’
Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Op basis van mijn ervaring. Tweehonderd euro netto extra per maand.’ Nu keek ze niet meer onderzoekend, maar triomfantelijk.
‘Ik dacht dat de gemeente moest bezuinigen.’ Bang dat zijn ex-vrouw over de gemeentepolitiek en aanstaande reorganisaties zou beginnen, vroeg hij snel:
‘En met je vriend? Alles goed met je vriend?’
Kort na de scheiding was ze bij de tandarts ingetrokken, die zelf niet lang daarvoor ook gescheiden was. Het een had niets met het ander te maken, had ze hem verzekerd. ‘Jij gelooft toch ook heilig in de kracht van het toeval?’ had ze Van Persingen gevraagd, gesmeekt bijna. Hij had alleen maar geknikt. Haar tandarts was een verzorgde man. Gebruind gezicht, bruinleren jasje, Italiaanse schoenen. Een man die zich grondig wast voor het neuken, schoot het door Van Persingens hoofd toen hij de minnaar van zijn ex-vrouw voor het eerst ontmoette.
Ze sloeg haar ogen ten hemel:
‘Zeb? Die zit in een joekel van een depressie. Gelukkig loopt hij eindelijk bij een shrink.’
‘Meen je niet. En aan de pillen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Weet je wat hij blijkt te hebben?’
‘Al sla je me dood.’
‘PTSS!’
De staart van de hond trilde als een antenne in de wind. Van Persingen wendde zijn hoofd af. Hij had geen aangeboren hekel aan huisdieren, maar wel aan hondachtigen met opstaande staarten. Van een ongevraagde inkijk in de krochten van de diersoort was hij niet gediend.
‘Komt allemaal door zijn ex. Dat kutwijf maakt hem helemaal kapot. Dat deed ze al tijdens hun huwelijk en gaat er nu lekker mee door. Volgens haar raken de kinderen door zijn schuld aan lager wal.’
Van Persingen haalde zijn schouders op en spreidde zijn handen in een hulpeloos gebaar. Zijn ex zag het als een aanmoediging. Sommige mensen interpreteren lichaamstaal van anderen steevast in hun voordeel. Zijn ex-vrouw was zo iemand. Ze greep in haar tasje naar een pakje sigaretten en stak er een op.
‘Hij is zwaar getraumatiseerd. We dachten eerst dat het door het kampverleden van zijn vader kwam, maar het is gewoon die vrouw. Komt er nu allemaal uit. Je weet hoe dat gaat in zo’n eerste fase van een therapie. Dan moet je alles weer herbeleven. Nou, daar plukken we thuis de vruchten van.’ Ze zuchtte diep. ‘Hij loopt de hele dag met zo’n bakkes!’ Ze hield haar hand twintig centimeter onder haar kin. ‘Na een fles wijn begint hij steevast over de oorlog, terwijl hij niet eens een volle jood is. En na twee flessen wijn over zelfmoord.’
‘Zelfmoord?’
‘Ja, zelfmoord.’
‘Zelfmoord is vaak het gevolg van een gebrek aan zelfspot.’
‘Wat?’ Ze hield haar hoofd in ongeloof een beetje scheef. ‘Hij praat over zelfmoord, hij pleegt hem niet.’
Van Persingen zweeg. Toen zei hij, meer om de stilte te beëindigen, dan om haar gerust te stellen: ‘Hij moet hij even doorbijten, door die PTSS.’
‘Even? Zo’n therapie kan jaren duren, terwijl Seroxat al na een paar weken aanslaat. Je persoonlijkheid vervlakt van antidepressiva, maar dat kan bij hem geen kwaad. Pfff.’ Haar hand met de sigaret maakte golfbewegingen, een sliert rook vormde een achtbaan in de lucht.
‘Hoge toppen, diepe dalen,’ begreep hij. ‘Maar never a dull moment.’
‘Weet je waar ik naar verlang? Naar lange saaie avonden naast elkaar op de bank. En een spreekverbod over zijn ex. Ik val hem toch ook niet de hele tijd met jou lastig. Zou ik eigenlijk eens moeten doen. Alleen al om Zeb te laten merken hoe irritant dat is.’
Van Persingen knikte. ‘Misschien moet je dat eens doen. Helaas heb ik je geen trauma bezorgd.’
‘Jij?’ zei zijn ex-vrouw. Ze keek hem aan met grote ogen. Ogen waarin hij naast verbazing ook een zweem van minachting meende te zien. Alsof ze hem wilde vertellen dat hij een passant was in haar leven, geen litteken waardig. Hoogstens een schaafwond. Gekwetst door die gedachte staarde Van Persingen weer naar de hond. Een roeiboot schoof door het water, een vlucht spreeuwen landde luidruchtig in een enorme populier. ‘Denkt je nog wel eens aan me?’ hoorde hij haar vragen.
‘Nee,’ zei hij. ‘Eigenlijk nooit.’ Het was een leugen. Hij dacht soms nog aan haar. Bijvoorbeeld als hij de ruimtes tussen zijn tenen insmeerde met vaginale crème. Dat was het enige dat ze bij haar vertrek had achtergelaten, vaginale crème. Ze bestreed er haar inwendige schimmels mee, hij nu zijn uitwendige. Volgens haar kreeg ze de schimmel van hem, omdat hij zich niet goed waste. Hij twijfelde daaraan, omdat ze de crème bleef gebruiken toen ze het al maanden niet meer met elkaar deden.
De hond jankte en rukte aan de riem. ‘Wat heeft hij onder zijn buik hangen?’ Hij wees naar beneden.
‘Hangt zijn piemel er weer uit?’ Ze bukte zich een beetje voorover.
‘Verder naar voren.’
‘Oh dat… dat is een gezwel. Goedaardig, zegt de dierenarts. Volgens hem is het gevaarlijker het weg te halen dan het te laten zitten.’
‘Het staat ‘m goed, zo’n aangegroeid ganzenei.’
Ze keek hem weer verontwaardigd aan. Hoe vaak had ze hem wel niet verontwaardigd aangekeken tijdens hun huwelijk? Hoe meer jaren getrouwd, hoe meer verontwaardigde blikken. Hij vroeg zich af hoeveel keer per week zijn ex-vrouw haar tandarts verontwaardigd aan zou kijken.
‘Cynisme is uit, wist je dat?,’ zei ze afgemeten. ‘Iets van de vorige eeuw.’
‘Ik bèn van de vorige eeuw.’
‘Dat is nog geen reden om er in te blijven hangen. Een kuurtje Seroxat zou ook jou goed doen. Zie je alles veel zonniger in.’
Voordat Van Persingen kon antwoorden trok de hond zijn ex-vrouw mee, naar zijn baasje met PTSS.

Boudewijn Smid (°1964) is schrijver en journalist. In 2008 verscheen zijn debuutroman Op de helling (De Arbeiderspers). Zijn tweede roman, Een goede zoon (De Bezige Bij) ligt sinds 21 oktober 2010 in de boekhandel.

maandag 5 december 2011

Ingebeeld



Buiten maakt de man die de bomen snoeit een vuur. Het is negen uur en hij is pas aangekomen, maar z'n vuur brandt al. Tot hier hoor ik de naalden knetteren in de vlammen. Van de schoolpoort ben ik direct naar de keukentafel gelopen, ik heb mijn jas zelfs nog aan. Ik kijk naar mijn vingers die op de toetsen slaan en denk aan Lydia Davis.

Lydia Davis is een Amerikaanse schrijfster die bekend is voor haar kortverhalen. In The Collected Stories of Lydia Davis zijn vier bundels samengebracht: Break It Down (1986), Almost no memory (1997), Samuel Johnson is indignant (2001) en Varieties of disturbance (2007). Samen zijn het ongeveer tweehonderd verhalen, sommige van enkele woorden, andere van meer dan twintig pagina's, maar de meeste zijn drie-vier bladzijden lang.
Het zijn geen klassieke verhalen met een begin/midden/eind. Je bent er direct in en als het verhaal uit is ben jij er niet per se uit. Een plot is bijkomstig. Sferen en gedachten zijn belangrijker. Je voelt dat de verhalen geschreven zijn door een zoekende geest, iemand die met woorden het leven probeert te (be)grijpen. Dat Lydia Davis het werk van Proust goed kent (Swann's Way, de jongste Engelse vertaling van deel één van A la recherche du temps perdu, is van haar hand) verbaast niet.
De personages, die meestal onbenoemd blijven, blinken uit in zelfanalyse. Ze spreken vaak in zichzelf. Dat doen we allemaal. Jij, ik, de man die de bomen snoeit. In ons hoofd klinkt zo'n gesprek natuurlijk, maar schrijf het eens neer. Op papier is het raar. Onlogisch. Vol cyclische redeneringen. Lydia Davis is hier sterk in. Ze schrijft met humor en in gewone woorden. De eenvoud van de taal is bedrieglijk. Minder is bij haar meer.

Lydia Davis reikt de lezer kleine, originele spiegeltjes aan. Samen geven ze een caleidoscopisch beeld van de mens, van het leven. Dit is literatuur met een grote L. En zo'n literatuur zet van alles in gang, anders zou ik niet aan de keukentafel zitten. Toch zit ik hier. Terwijl ik geen tijd heb voor fictie. Opdrachten heb voor de krant. Dingen moet regelen voor kerst. Of, zoals nu, beter zou luisteren naar wat de man die de bomen snoeit zegt. Hij heeft op het raam geklopt. Ik zie hem door de ruit van de keukendeur. Ik denk dat ik het beter doe. Opstaan.

'Kan ik een hark en een tuinvork lenen?' vraagt hij.
'Natuurlijk.'
'Bedankt.'
'Ik haal ze uit de garage,' zeg ik.
Ondanks deze woorden blijf ik staan. Het is een effect dat de man die de bomen snoeit op me heeft. Wie voor bomen zorgt wordt misschien zoals hij, dat zou kunnen. (Sommige mensen zouden beter met bomen omgaan, dat ook.) Zelfs als hij met een touw om zijn middel twintig meter boven de grond balanceert kijkt hij ontspannen. Ontspannen maar aandachtig. Als ik vraag naar een variëteit of wil weten hoe oud een boom is wacht hij enkele seconden voor hij antwoordt. Net als zijn gelaatsexpressie zijn z'n woorden tot een minimum herleid.

Hier denk ik aan als ik naar de garage loop. Omdat ik een glimlach heb gezien. Bij de man die de bomen snoeit is een glimlach verontrustend. In de garage vind ik de tuinvork en de hark snel. Ik steek ze door het raam naar buiten.
Als ik terug in de keuken kom, valt mijn blik op de tafel. Meer bepaald op het wijnglas dat naast mijn computer staat. Het is een glas met een hoge steel en een brede kelk. Een feestglas. Zelden gebruikt.
Mijn personage moet een vergelijking zoeken voor zo'n glas. Dat klinkt misschien raar. Ik hoor het je denken, geef maar toe. Houd het maar beter voor jezelf. Mijn personage wil daar niets over horen, dat kan ik je vertellen. De persoon die uitleg kan geven is haar vader. Hij zal iets vinden, maar de vraag is of het de juiste uitleg zal zijn. Of hij de juiste zal willen geven.
Ik heb het wijnglas uit de kast gehaald om naar te kijken. Ik keek hoe het daar stond. Hoe het licht zich bundelde in dat glas als een straal zon in de keuken viel. Hoe het dof werd, doorschijnend, als wolken kwamen opzetten.
Toen ik een vergelijking had gevonden waar mijn personage mee kon leven, wilde ik zien hoe wijn vloeide in een glas. Maar voor mijn verhaal moest het rode zijn en ik had alleen witte open, dus heb ik me het vloeien van rode wijn ingebeeld.

Ik weet dit en jij weet dit nu ook maar de man die de bomen snoeit weet hier niets van. De man die de bomen snoeit heeft alleen het glas gezien. En zich de fles ingebeeld.

woensdag 30 november 2011

Janusz (Gerdien Verschoor)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Goedenavond, komt u binnen, komt u toch vooral binnen, u kunt hier toch niet zomaar rond blijven dwalen, u kent hier heg noch steg. Hoe ik dat weet? Ik zou u immers kennen als u van hier was, ik woon hier al zoveel jaren, mijn hele leven al, al zou ik niet weten hoelang dat precies geduurd heeft, is dat van belang denkt u? Wel? Het is toch niet zo, dat de Here onze jaren telt, en als hij dat wel doet, dan telt hij ze heel anders, daarvan ben ik overtuigd, misschien telt hij onze goede daden, of juist onze vergissingen, of schenkt hij extra tijd voor iedere persoon aan wij wie onze liefde hebben betoond, of de dieren, de dingen. Hoewel dat natuurlijk niet altijd geldig is, in tijden van oorlog bijvoorbeeld, als de mensen hun afspraken met God niet nakomen, dan hoeft Hij zich ook niet aan zijn afspraken met ons te houden, dan ziet de hele wereld er anders uit, zo was dat in ieder geval hier, bij ons, in de navel van Europa, waarin zovelen zijn verdwenen, u moet ze ook gekend hebben, nou ja, mijnheer Filipek kende u misschien niet, van die partisanenfamilie, of de Silbersteins en de Himmelblaus, maar anderen moet u toch wel gekend hebben, u bent zelf ook de jongste niet meer. Mijn buurjongens, die zijn ook niet meer teruggekomen. Ik zie ze nog over de markt lopen: Bartek en Jurek, Jurek en Bartek. Mijn broers? Welnee, hoe komt u daar nu bij. Ik heet immers Janusz, Janusz Kubicki, en ik ben geboren op de dag des Heeren 9 juni 1925. Het was een stralende dag, de straten waren bezaaid met bloemblaadjes, wierook hing nog over het stadsplein: Sacramentsdag liep ten einde. Toch stierf mijn arme moeder in het kraambed, mijn dappere vader dronk zich binnen een paar weken dood, buurvrouw Leodadia heeft mij uit de wieg getild en meegenomen, ik sliep in haar bed tot haar zoons werden geboren, Bartek en Jurek, vlees van haar vlees, u begrijpt het wel.
Hoe laat is het inmiddels? Dat doet er helemaal niet toe, zegt u? Ja, daar heeft u wel gelijk in. Een uur, een minuut, een mensenleven, als je zo oud bent als ik, gaat alles in een zucht voorbij. Je telt alle dagen bij elkaar op en er blijft steeds minder van over. Hoor ik de klokken nu al luiden? Ik schrik ervan, het lijkt het begin van de oorlog wel, die nacht van 1 september 1939 waarin we werden opgeschrikt door een gelui dat zo machtig was dat de vloeren van onze huizen trilden, de kopjes in onze kasten rinkelden, de kussens in onze bedden schudden. Zelfs ik, Janusz, schoot haastig in mijn pantoffels en rende via de Heilige Barbarastraat naar het plein voor de Heilige Jadwigakerk waar alle inwoners van ons dorp zich hadden verzameld. De slager, de bakker, de handwerkslieden, Jurek en Bartek, de kasteelheer, we stonden allemaal op het marktplein met open mond naar het gelui van de Jadwigaklok te luisteren dat klonk over de muren en de daken, over de velden en de bergen, een gelui dat inmiddels zo oorverdovend was geworden dat ik er al weer spijt van kreeg dat ik niet in mijn bed was blijven liggen zodat ik tenminste nog de kussens over mijn hoofd had kunnen trekken. Neemt u het mij niet kwalijk dat ik het u vraag, maar denkt u ook dat vrouwen beter dan mannen kunnen voorvoelen wat komen gaat? Niet? Nou, bij ons stonden ze allemaal onderaan de toren, kleurige hoofddoeken om hun opgestoken vlechten geknoopt, weeklagend en handenwringend. Ja, natuurlijk, Leokadia ook. Maar bij haar was er niets van te zien, van het weeklagen, handenwingen. Zij keek alleen met grote ogen naar haar twee jongens, uit de kluiten gewassen knapen inmiddels, die van schrik elkaars hand hadden losgelaten. Op dat moment werd ze bevangen door een angst die zo groot was dat zelfs het machtige gelui van de Jadwiga haar allerzwartste voorgevoelens niet uit haar hart kon verdrijven. Hoe ik dat weet? En dat vraagt u, alsof u niet weet dat er altijd iemand is die het weet?

Gerdien Verschoor (°1963) is directeur van CODART, een internationale netwerkorganisatie voor museumconservatoren van Nederlandse en Vlaamse kunst. Daarvoor werkte ze als cultureel attaché op de Nederlandse ambassade in Warschau, de stad waar haar debuut zich afspeelt, De draad en de vliegende naald, in september 2011 verschenen bij Contact. Ze werkt nu aan haar tweede roman.

maandag 28 november 2011

Een sport hoger



Ik klom een sport hoger. De ladder wankelde. Beneden was de beweging miniem, maar waar ik stond voelde het als een storm op zee. Mijn linkerhand verstevigde z'n greep, mijn rechter hield de ogen van de snoeischaar bijeen. Er klonk takkengekreun. De ladder zakte naar voren. Kwam tot stilstand.

Ik duwde mijn knieën in de naalden en ging verder met snoeien. Er waren dikke takken bij die als boter sneden, dunne die taai waren als pezen. Bij de moeilijke takken dacht ik aan heel vervelende dingen.
Af en toe pauzeerde ik om rond te kijken. Het leven zag er overzichtelijker uit van twee meter boven de grond. Ik kon in de woonkamer kijken (de kinderen tekenden monsters), in de tuin van monsieur Gilbert (daar was niemand te zien) en zelfs over de haag van monsieur José (hij was onzichtbaar maar ik hoorde zijn boor). Op ooghoogte bevonden zich alleen bomen, stukken strakblauwe novemberhemel en ongetemde cypresscheuten. Zoals de cypressen nu waren, glad tot twee meter hoogte en daarboven een sprieterige chaos, leken ze het oefenterrein van een slechte kapper.

Ik liet me in volle lengte in de naalden vallen, maar zelfs als ik mijn armen zo hoog mogelijk uitstrekte waren de bovenste takken te ver. De ladder verder uitschuiven kon niet meer, maar er was nog één sport.
Ik greep de ladderbomen vast en bracht mijn rechtervoet naar de hoogste sport. Ik dacht plots aan Amélie Nothomb. Zij komt nu vaak in de media naar aanleiding van haar laatste geesteskind Vadermoord. Van wat ik gelezen heb leid ik af dat die roman (haar zesentwintigste) een variant is van een al te vaak beproefd recept. Dan vind ik de uitspraken van la Nothomb al interessanter. In een recent interview las ik dat ze als kind soms op straat ging liggen, gewoon op de autobaan, en wachtte op wat zou komen. Er gebeurde nooit iets, maar het mogelijke gevaar gaf haar een kick.
Toen ik mijn linkervoet had bijgezet, maakte de ladder trage slingerbewegingen. Ik opende de snoeischaar.

Vadermoord, De Bezige Bij, 164 p.

vrijdag 25 november 2011

Je bedoelt neen maar je zegt ja



De man van mijn vriendin was van job veranderd. Hij werkte nu op een jacht van Chinezen.
'Het rare is dat je je nooit neen mag zeggen,' zei mijn vriendin. 'Je bedoelt neen maar je zegt ja. Je moet ze gelijk geven en dan moet je manieren vinden om je wil toch door te drijven. Zo gaat dat in hun cultuur.'

In dit geval, dacht ik, is De kunst van het gelijk krijgen van Schopenhauer levensnoodzakelijke lectuur. Hier maakt Schopenhauer de lezer wegwijs in de eristische dialectiek, de kunst om te discussiëren en wel zo dat je altijd gelijk krijgt. Aan de hand van achtendertig kunstgrepen laat hij zien hoe je om het even welke discussie kan winnen. Een verlegen gesprekspartner? Een debat onder geleerden voor een ongeleerd publiek? Een tegenstander die minder aanzien geniet bij de toehoorders? Voor elke situatie bestaat een tactiek.
Vaak zijn het sluipstreken. Trucjes of listen. Bedriegerij zelfs. Ruziemaken is bijvoorbeeld ook een tactiek. Door te ruziën, stelt Schopenhauer in kunstgreep 23, zet je de tegenstander aan zijn oorspronkelijke uitspraak te overdrijven tot die niet meer waar is. Weerleg je die overdrijving dan lijkt het of je de oorspronkelijke uitspraak hebt weerlegd.
Niet aangewezen met Chinezen, dacht ik. Dan was kunstgreep 18, een mutatio controversiae, een beter idee. Daar stuur je de discussie een zijpad op en dwing je zo een verandering van het geschil af.

'Zal ik een voorbeeld geven?' vroeg mijn vriendin. 'Stel dat de baas met windkracht tien wil uitvaren. Wat doe je dan? Je knikt. Je zegt, Natuurlijk kunnen we op zee gaan, alleen zal de boot zinken en zullen we allemaal sterven.'
Ik kon mijn bewondering niet wegsteken. Was dit geen consequentiedrijverie? Kunstgreep 24?
'Maar je zegt altijd ja,' zei mijn vriendin. 'En eventueel glimlach je. Glimlachen mag ook.'

De kunst van het gelijk krijgen, Uitgeverij Boom, 88 p.

woensdag 23 november 2011

Het meisje en de pianist (Marieke Rijneveld)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Het meisje streelt met haar slanke vingers over de wit met zwarte toetsen en denkt aan hem, zoals hij haar gisterenavond nog met zijn handen had bespeeld. Steeds harder duwt ze op de witte blokken. Een haarsliert springt los langs haar bleke gezicht en maakt een komma op haar rode, verhitte wang. De eerste mineurvariatie. Hij is nu een uur te laat. De kaarsjes lijken eerder te smelten dan anders, een voorteken dat de avond al op zijn einde is gelopen. Het meisje heft haar handen als een dirigent die haar koor naar het eindstuk leidt en laat ze met een dreun neerkomen op de gladde toetsen. Het begin van een opkomende onweersbui. Het stuk heeft ze verpest.

Het meisje staat voor de boekenkast en probeert de leegte op te vullen met tweedehandsjes, die ze net voor een spotprijsje in heeft kunnen kopen op de wekelijkse rommelmarkt. Terwijl ze haar boeken sorteert denkt ze aan hem. De jongen die ze ontmoet heeft op een muziekfestival in Amsterdam. Ze had al stiekem een paar keer naar hem gekeken, toen hij geanimeerd in gesprek was met een vriend. Hij maakte bij ieder woord grote gebaren, als een echte entertainer en lachte er gelukzalig bij. Als vanzelf neuriede ze een melodietje bij hem. Bij zijn uiterlijk en zijn vrije bewegingen. Het deuntje van variatie 19. Haar lievelingstuk. Ja, dat heeft ze heel af en toe bij mensen. En dat betekent vaak iets bijzonders. Iets zei haar dat ze die mensen moet koesteren. Daarom maakte ze oogcontact met hem. Ze lachte lief. Ze bleken overeenkomsten te hebben. En wanneer komt dat voor? Nu. Het meisje ging die avond bij hem achterop de fiets, terwijl ze haar armen vertrouwd om zijn middel sloeg en haar lange benen angstvallig inhield om niet in de spaken van zijn krakkemikkige fiets te komen. Het was een zwoele avond. Een toonladder die ze net had geleerd, danste door haar hoofd.

Het meisje had nog niet veel mannen lief gehad. Hem had ze meteen lief. Die ochtend, toen ze wakker werd en ze zijn warmte niet meer voelde, wist ze het eigenlijk al meteen. Even fantaseerde ze nog, haar kinderlijke karaktertrek ontwijkend, en hoopte ze om hem te zien met een dienblad met twee onthoofde eieren, zoals ze deze het liefste at. Samen de eierschaal leeg peuzelen. Zonder woorden om alleen maar te glimlachen om wat ze die nacht samen hadden beleefd. Hij kwam niet meer. Variatie 29 stormde door haar hoofd. In gedachten beukte ze op het klavier in de openingsmaten. In dat ritme stampte ze door de straten naar huis.

Die nacht sliep ze niet, probeerde het wel wanhopig. “Slaap je niet, dan lig je toch”, zei haar moeder altijd. De volgende dag had hij gebeld, hij zou langskomen. Echt. Acht uur, goed? Natuurlijk. Tot dan. Maar hij kwam niet en daarna heeft het meisje nooit meer wat van hem gehoord. Jaren later las ze dat hij een beroemde pianist was geworden. De muziek had hij gevonden, maar de liefde nooit.

Marieke Rijneveld (1991) schrijft gedichten en korte verhalen. Ze volgt een studie Proza aan de Schrijversvakopleiding in Amsterdam.

dinsdag 22 november 2011

Iedereen tevreden?



In een winkel in Cannes hoorde ik een conversatie die me deed denken aan De kunst om gelukkig te zijn van Schopenhauer. De Duitse filosoof, die bekendstaat om z'n pessimistische visie, geeft hier vijftig leefregels die helpen om het leven ondanks alle ellende op gelukkige wijze te leiden door beroep te doen op vindingrijkheid en praktisch verstand.
Het gesprek ging zo:

Klant : Ik koop die jas tijdens een zogezegd voordelige privéverkoop, ik betaal de volle prijs en wat zie ik? Een week later hangt hij in de winkel aan drie vierde van de prijs. Vindt u dat normaal?
Verkoopster: Het is vervelend.
Klant: Het is niet alleen vervelend, ik voel me bedrogen. Begrijpt u dat ik geen zin meer heb om naar uw winkel te komen?
Verkoopster: We hebben nooit eerder zo'n plotse prijsverandering gehad.
Klant: U begrijpt dat op die manier twijfels ontstaan over de kwaliteit van de jas?
Verkoopster: Euh. Nee.
Klant : Het is misschien psychologisch, maar nu vind ik 'm minder mooi.
Verkoopster: Excuseer?
Klant: Ik wil 'm ruilen.
Verkoopster: Was het dat wollen jasje?
Klant: Ja.
Verkoopster: Ik herinner het me weer.
Klant: Ja?
Verkoopster: Het stond u goed.
Klant: Hm.
Verkoopster: Wat wil u in de plaats?
Klant: Euh.
Verkoopster: Kijkt u maar rond.
Klant: Oké.
Verkoopster: U kunt de jas ruilen tegen dezelfde jas aan de nieuwe prijs. Met het prijsverschil kunt u iets bijnemen.
Klant : Ja?
Verkoopster: We hebben jeans binnen. Ze vallen mooi.
Klant: Mag ik ze zien?
Verkoopster: Past u maar aan.
...
Klant: Ik neem 'm. Met dezelfde jas.
Verkoopster: Een goede keuze.
Klant: Iedereen tevreden.
Verkoopster: Zoals u het zegt. Iedereen tevreden.
Klant: Tot ziens dan.
Verkoopster: Vergeet u niet te betalen?
Klant: Huh?
Verkoopster: U moet opleggen.
Klant: Voor de jeans?
Verkoopster: U krijgt hem aan minder dan de helft van de prijs. Een goede zaak toch?

Ik probeerde me de leefregels die Schopenhauer in De kunst om gelukkig te zijn uiteenzet voor de geest te halen.
Voor het geluk van de mens, herinnerde ik me, is het noodzakelijk dat hij iets doet, iets onderneemt, of alleen maar iets leert.
Wie van beiden was nu gelukkiger, de klant of de verkoopster?

Over die vraag dacht ik na terwijl ik naar de auto liep. De tas met de jas en de jeans zwaaide aan mijn arm.

De kunst om gelukkig te zijn, Uitgeverij Boom, 102 p.

maandag 21 november 2011

De vrouw op de muur



Toen ik de parkeergarage in Cannes uitreed zag ik een vrouw. De vrouw zat op een muur en rookte een sigaret. Ze droeg een bril en had wijnrood gepermanenteerd haar. Hoewel ze niet dik was (tenzij haar benen niet in proportie waren met haar bovenlijf, dat kon ik niet zien want haar benen zaten achter de muur) deed ze me denken aan La grosse van Françoise Lefèvre. Ik begreep de samenhang niet, maar dat waren de feiten: ik reed de straat op, zag die vrouw en herinnerde me La grosse.

Iedereen noemt haar la grosse, maar eigenlijk heet ze Céline Rabouillot. Ze woont langs een afgelegen spoorlijn waar één keer per dag een trein passeert. De slagboom tijdig neerlaten en weer opheffen voor de trein van 0h37 is haar dagtaak, daarvoor is ze verhuisd naar dit dorp in la France profonde, dit dorp dat ze van haar noch pluim kende, waar de mensen zo ver uit elkaar wonen dat de slager geen winkel heeft maar een vrachtwagen. Op vaste tijdstippen stopt hij in de buurt van Célines huis, dan komt ze buiten, in een lange jurk en met haar vuurrode lokken dansend tot op haar middel, om spek te kopen voor de vogels in de tuin. Als ze met haar pakje spek naar huis terugkeert, of beter, naar huis schrijdt want Céline loopt niet, ze schrijdt, haar lichaam is "een eik op wandel", lachen de slager en de klanten achter haar rug om.
De mensen weten niets van Céline, niets van het verdriet dat haar wegteert. Zolang ze maar kunnen roddelen, over haar omvang, haar excentrieke uiterlijk of haar relatie met Anatolis, de buurman die veel ouder is en die ze elke dag opzoekt. Anatolis die al drie jaar strijdt tegen kanker, die Céline aanbidt en die haar met z'n wijsheid en liefde kracht geeft om door te gaan.

La grosse is een intense en poëtische vertelling over hoe een samenloop van omstandigheden iemand naar de rand van de maatschappij, de rand van het leven kan drijven.

Terwijl ik wachtte voor het stoplicht dacht ik hierover na. Ondertussen verloor ik de vrouw op de muur niet uit het oog. In tegenstelling tot Céline Rabouillot viel ze niet op, als ik die vrouw op straat zou kruisen zou ik ze waarschijnlijk onmiddellijk vergeten, maar nu had ze iets intrigerends. Er was iets met haar houding, hoe ze daar zat op die muur. Misschien straalde ze eenzelfde soort eenzaamheid uit als Céline Rabouillot. Het licht sprong op groen. De vrouw op de muur had me gezien; ze keek terug. Ik gaf haar een knipoog en duwde het gaspedaal in.

La grosse, Actes Sud Collection Babel, 104 p.

vrijdag 18 november 2011

De boetiek van de Grote Gevoelens



Tegen een writer's block is niets zo probaat als een bezoek aan de boetiek van de Grote Gevoelens. Het voordeel is dat de stock daar nooit uitgeput raakt. Ik weet niet hoe de verkoper zijn voorraad beheert, maar op elk moment heeft hij alles bij de hand. Binnengaan is een risico. Je gaat buiten met minstens één artikel, dat moet je weten. Als je niets ziet dat je bevalt, komt de verkoper wel op je af. Achter zijn toonbank heeft hij een schuif Avant-garde, dat is misschien iets voor jou. Tenzij je op zoek bent naar Buitenlandse Gevoelens?

De eerste tafel is die met de Modieuze Emoties. Altijd gevuld, zelfs na een klantentoeloop. Errond scharen zich de Grote Gevoelens. Bij de Positieve Gevoelens wil je niet zijn. Alle gelukkige families zijn dezelfde, weet je wel. De Negatieve Gevoelens dus. Binnen dat gamma zijn Verdriet, Furie en Ontgoocheling klassiekers. Je hebt ze in verschillende sterktes, je kan zelfs cocktails samenstellen. Hun werking? Impeccable. Maar (dit zeg ik je erbij want van de verkoper zal je het niet horen, die wil vooral verkopen): vergeet niet om de kleine lettertjes te lezen. De Grote Gevoelens brengen veel aan de gang maar ze hebben bijwerkingen. Daar moet je tegenkunnen.

Wil je een veilige keuze, ga dan voor Verontwaardiging. Meestal komt Verontwaardiging in de vorm van een boek. La femme de Gilles van de Belgische schrijfster Madeleine Bourdouxhe werkt bijvoorbeeld goed. Die roman verscheen in 1937. Madeleine Bourdouxhe was toen negenentwintig en La femme de Gilles was haar debuut. Van bij het begin voel je de passie die het personage en de schrijfster doorvoert.

Het verhaal gaat over Elisa, de vrouw van Gilles, die onvoorwaardelijk van haar man houdt en zich opoffert voor hem. Op een dag ontdekt ze dat hij vreemdgaat. Het verdriet neemt haar liefde niet weg. Als ze ziet hoe moeilijk haar man het heeft met zichzelf, beslist ze te doen alsof ze niets weet, te wachten tot de affaire over is. Je voelt de knoop die zich in de maag van Elisa heeft gelegd en die nooit weggaat, niet als ze haar kinderen verzorgt, niet als ze op Gilles wacht, niet als ze met hem in bed ligt. Je ergert je aan haar, je hebt zin om haar door elkaar te schudden, om te roepen dat ze zich niet mag laten doen, maar tegelijkertijd sidder je. Want die liefde die Elisa voelt, daar word je stil van.
Madeleine Bourdouxhe schrijft op een ingetogen, sensuele manier. En op het eind geeft ze je een klap in het gezicht.

Verontwaardiging komt nog vaker voor in de vorm van hedendaagse romans (de verhuis naar de tafel met de Modieuze Gevoelens lijkt imminent). Als je de verkoper niet specifieert dat je iets klassieks wil, is de kans groot dat hij je Het hoorcollege van Pola Oloixarac meegeeft, wat een goed alternatief is, zeker als je een staaltje literatuur 2.0 wil proeven. Hedendaagser kan niet. Bovendien is het in zijn soort bijzonder doeltreffend. Nog niet eens halverwege bereik je al die verhoogde staat van alertheid die zo noodzakelijk is om te schrijven.
Pas wel op (het staat niet in de kleine lettertjes, maar ik zeg het je erbij): na deze roman wordt alles wat je ziet een verhaal. Daar moet je ook tegen kunnen.

La femme de Gilles, Actes Sud Collection Babel, 155 p.
De romans en verhalen van Madeleine Bourdouxhe zijn in het Nederlands vertaald en uitgegeven door Atlas in het boek
Verzameld werk.

donderdag 17 november 2011

Pedant of briljante satire?



Het is niet dat ik het me niet kon voorstellen, maar het was gewoon niet gebeurd. Nooit had ik een boek twee keer na elkaar gelezen, ik bedoel vlak na elkaar zonder iets leesbaars tussendoor, geen krant, geen magazine, geen letter.
Nu is het toch gebeurd en wel met een boek dat ik niet goed vond. "Ergerlijk, chaotisch, barok" schreef ik toen ik het uit had. En toen bladerde ik terug en begon ik opnieuw. Dat boek was Las teorías salvajes, de debuutroman van de Argentijnse Pola Oloixarac (°1977).

“In dit land is het enige verschil tussen links en rechts aan welke kant van je broek je lul zit, meer niet” laat Oloixarac een van de personages zeggen. Het is niet de enige maatschappijkritiek die ze in de roman verwerkt. Toen Las teorías salvajes in 2008 verscheen, deinde een schokgolf door de Argentijnse literaire kringen. De universitaire middens beschuldigden Oloixarac van rechtse sympathieën, sommige critici verkondigden dat het boek “zonder liefde en zonder poëzie” was geschreven, andere beweerden dat het goed verkocht omdat Oloixarac een mooie vrouw is. Maar de lof overheerste. Ricardo Piglia, literaire paus in eigen land, noemde Oloixarac “de revelatie in de nieuwe Argentijnse literatuur”. Ze werd vergeleken met Fogwill en andere grote namen van de Argentijnse literaire canon. In 2010 riep het prestigieuze magazine Granta haar uit tot een van de 22 beste Spaanstalige auteurs onder vijfendertig.

Intussen verovert “De wilde theorieën” ook Europa. In Spanje wordt Oloixarac alvast de Argentijnse Houellebecq genoemd. De roman ligt nu bij ons in de handel als Het hoorcollege, een ongelukkige titel. Niet alleen omdat die de inhoud niet spiegelt maar vooral omdat de knipoog naar Roberto Bolaño verloren gaat (de Chileense cultauteur van De wilde detectives) en dergelijke intertekstualiteit kenmerkend is voor het proza van Oloixarac.
Het verhaal speelt zich af in Buenos Aires. De ik-verteller, Rosa Ostreech, studeert filosofie en is bezeten van Augusto García Roxler, een oude professor aan de faculteit die zijn carrière heeft gewijd aan een vergeten antropologische theorie. Rosa Ostreech, beeldschoon en zeer arrogant, is ervan overtuigd dat zij een noodzakelijke schakel is in de ontwikkeling van die theorie. Haar inzichten zullen een doorbraak betekenen – en Augusto verleiden.
Parallel loopt een tweede verhaallijn met als hoofdpersonages Kamtchowsky en Pabst, jongeren uit de avant-garde kunstscène in Buenos Aires, allebei foeilelijk en daarom slimmer dan de anderen (“lelijke mensen zouden intelligenter zijn doordat ze subtielere methoden hebben ontwikkeld om te vechten voor hun bestaan”), een mening die ze moeten herzien na de ontmoeting met de mooie Mara en Andy, zij fotografe, hij werkzaam in de film. De vier vinden elkaar, nemen drugs, hebben seks en gieten hun observaties en ervaringen in (al dan niet pseudo-)intellectuele discours.

Via deze verhaallijnen worden allerhande theorieën op de lezer afgevuurd. Oloixarac dist fragmenten op uit verhandelingen over oorlogsstrategieën, weidt uit over initiatieriten bij inheemse volkeren, strooit met begrippen uit de filosofie en de sociologie en stoelt voortdurend op de politieke geschiedenis van Argentinië. Hoe groter de achtergrondkennis van de lezer, hoe boeiender en helderder de roman wordt. De “gewone” lezer paait Oloixarac met zwarte humor. Jawel, de Argentijnse heeft een strategie om de lezer te verleiden
De roman is een hinkelspel tussen literaire genres. De lezer krijgt essayistiek, gedichten en dagboekfragmenten over zich heen maar net zo goed computertechnische documentatie of het scenario van een virtueel oorlogsspel.

Een plezierige leeservaring is Het hoorcollege niet. De opeenstapeling van genres (telkens met hun specifieke jargon) en de veelheid aan informatie overdonderen en het pedante toontje werkt op de zenuwen. Het maakt allemaal deel uit van Oloixaracs masterplan. Ze wil de lezer aanzetten zelf verbanden te leggen, en de betweterige toon hoort bij een parodie van de academische wereld.
Dat ze de traditionele vertelkunst beheerst, blijkt in het tweede deel van de roman waar we lezen over de Nederlandse antropoloog Johan van Vliet en hoe die in het begin van de 20ste eeuw uit het bestuderen van primitieve stammen een zijnsleer over het menselijk handelen afleidde, de Theorie van de Egotransmissies, die Augusto García Roxler van de teloorgang redde en die Rosa Ostreech zelf zal testen als ultieme poging om Augusto te verleiden. Daarvoor kiest ze Collazo, een ex-guerrillero met een levensstijl die haaks staat op zijn revolutionair verleden.
In het derde deel komen de verhaallijnen samen in een verrassende finale, die een geniale metafoor is voor de trieste realiteit van Argentinië en zijn cyclische geschiedenis van geweld.

Politieke roman? “Zeitgeist book”? Zwarte komedie? Filosofische roman? Satirische ideeënroman op maat van het internettijdperk? Net als Oloixarac zelf (die naast schrijfster ook blogster, filosofe, zangeres en model is) kan Het hoorcollege niet in een vakje worden ondergebracht. Het is in elk geval een debuutroman. Oloixarac heft het boek aan met een beschrijving van de passageriten bij de Orokai-volken op Papoea Nieuw-Guinea, waarbij kinderen helse schrik en martelingen moeten doorstaan om volwassen te worden – als ze overleven. De anekdote past in de theorie van de Egotransmissies maar is ook leesbaar op een metaniveau: ze slaat op Oloixarac zelf, haar intrede in de letterenwereld, een beproeving die ze glorievol doorstaat en die nieuwsgierig maakt naar wat volgt.

Het hoorcollege, Meulenhoff, 288 p.

(Dit stuk verscheen op 16 november in Uitgelezen, de boekenbijlage van De Morgen.)

woensdag 16 november 2011

Als er een schaap was (Marian Boyer)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Ik pakte de brief die hij mij had gegeven zonder mij aan te kijken, en ik vroeg me af of het iets betekende dat hij mij zo nadrukkelijk niet had aangekeken, maar ik vergat deze gedachte omdat ik alleen nog aan de brief kon denken en aan wat daar in zou kunnen staan. Later dacht ik dat het misschien aan mijn bril had gelegen dat hij mij niet aankeek, hij had me al vaker gezegd dat hij mijn ogen niet goed kon zien als ik mijn bril ophield, en ik had geleerd hem af te zetten in zijn bijzijn, maar die ochtend was ik dat vergeten. Ik vergeet dingen op momenten dat ik ze zou moeten onthouden, en ik onthoud ze op de momenten dat ik ze zou moeten vergeten. Hij had al eens tegen me gezegd dat hij het lastig vond dat ik dingen vergat die ik zou moeten onthouden en andersom, hij zei me dat hij anders in elkaar zat en dat ik het voor hem ingewikkeld maakte om mij altijd te kunnen volgen. Ik kon mij ook niet altijd volgen, en ik dacht eraan of ik daar iets aan zou moeten doen. Maar ik wist niet waar ik de tijd vandaan moest halen om iemand te zoeken die me met zulke dingen zou kunnen helpen, en daarmee doelden we allebei op een psychiater, daarover waren hij en ik het vrijwel meteen eens. Ik had er alleen geen tijd voor, ik moest in die tijd erg veel vertalingen inleveren.
Hij had ook tegen me gezegd dat mijn verkeerde vergeten en onthouden geen probleem hoefde te vormen, maar dat hij niet kon garanderen dat het op een dag niet zou veranderen. Toen hij dit tegen me zei keek ik naar de sterrenhemel vanaf onze picknickdeken, we waren een leuk stel vond ik, we woonden in een leuk huis op een stuk land dat we samen hadden gekocht, en nu keken we vanaf onze deken naar de hemel, die voor een deel onze hemel was en waarvan ik erg veel hield om onder te werken, en ik zei hem dat verandering moest kunnen, zonder goed te weten welke verandering ik precies bedoelde. Hij kuste mijn hand en zei dat hij wilde dat hij en ik eeuwig zouden duren, maar hij zei erbij dat hij ook wel wist dat eeuwig niet bestond, en dat zulke dingen hem verdriet deden, hoe dan ook. Ik vergat erover na te denken waarom hij niet mijn gezicht had gekust, zoals hij gewend was te doen.
En nu stond ik met de brief in de hal van ons huis, met een schoen aan mijn voet van het paar dat daar al een week stond en waarover we al een paar keer ruzie hadden gekregen omdat werkschoenen volgens hem niet en volgens mij gerust in een hal konden staan. Ik vond dat werkschoenen goed pasten in de hal van ons robuuste huis. Ik keek naar de schoen aan mijn voet, en de linker werkschoen zat aan mijn rechtervoet. Op de een of andere manier had ik wel iets gevoeld, maar het was niet echt tot me doorgedrongen, en ik dacht aan de dingen die tot mij doordrongen, maar toen dacht ik dat ik wilde werken op het land, en ik wisselde de schoen om.
Ik bedacht me hoe het zou zijn als we ouder waren en hij nog steeds zou zeggen dat hij mijn schoenen niet in onze hal vond passen, op die leeftijd zou hij dat nog altijd vinden, en ik dacht erover na hoe andere middelbare stellen dat deden, want ik dacht graag aan onszelf als een middelbaar stel dat gelukkig was in hun mooie huis. Ik was dan zo gehecht aan mijn schoenen dat ik ze altijd wilde zien, en ik wilde ze altijd direct kunnen aantrekken. Als ze in een kast of in de schuur zouden moeten staan kon ik nooit snel naar buiten rennen om daar ons schaap te redden dat vastzat in de sloot. Dat zei ik hem toen hij die avond terug naar ons huis kwam. Ik zei: ik kan ons schaap niet snel genoeg redden. Hij zei dat hij me weer niet kon volgen, want wat was dat nu met een schaap, dat wij niet hadden. Ik legde het hem uit. Stel, wij hebben een schaap als we middelbaar zijn. Maar hij wilde het niet over dat schaap hebben. Ik zei dat ik het fijn zou vinden om ouder te worden en dan dieren te hebben, in huis de poezen en de hond, maar ook op het erf. Ik vroeg hem waar een erf anders goed voor was, bij een huis als dat van ons, om er geen schapen op te zetten soms? Hij zei dat hij van mijn stem hield als die wat lager klonk. Ik zei het hem nog eens, met mijn lagere stem. Als we een middelbaar stel zijn, zei ik laag, dan wil ik het schaap uit de sloot kunnen redden, zonder pardon. Dat klonk niet fijn met die stem, dat gaf ik meteen toe. Maar toch vertikte hij het om op die manier over ons te denken, als over een middelbaar stel met een schaap. Hij kon er niet aan denken, en hierbij klonk zijn stem als die van mij toen ik kwaad op hem was. Ik wil niet zo aan ons denken, zei hij, en het was alsof ik mijn eigen kwade stem hoorde, wat ik een afschuwelijk geluid vond. Ik zei dat ik in de war raakte van ons gesprek en ik ging de kamer uit.
Hij heeft dat geloof ik nooit gedaan, aan ons denken als een middelbaar stel. Dat bleek wel uit de brief, die was nog van voor hij officieel bij me weg was gegaan.


Marian Boyer (°1954) heeft achttien opgevoerde theaterteksten op haar naam, die deels als gebundelde uitgave zijn gepubliceerd. Haar prozadebuut Het engelentransport (De Geus, 2001) werd genomineerd voor twee literaire prijzen. In 2009 verscheen haar eerste verhalenbundel, Een kleine storm. De Revisor publiceert binnenkort haar verhaal Jongensochtend. Haar derde roman Een geslaagd leven verschijnt in september 2012 bij De Geus. Boyer geeft toneelschrijven aan de eindejaars van de Schrijfopleiding Hogeschool voor de Kunsten Utrecht.

dinsdag 15 november 2011

De garagist



Het was zes uur en stikdonker. De garagist zei dat ik hem moest volgen. Hij werkte sinds dertig jaar in het kanton en had veel straten bereden maar van het bestaan van deze straat was hij niet op de hoogte. Dat hij al jaren takelde bleek aan de behendigheid waarmee hij de wagen door de smalle straat loodste. In achteruit nog wel.


De weg naar het dorp was verlaten. Ik schakelde de radio aan. France Inter zond een special uit over Scandinavische literatuur. De presentator had pas voorgelezen uit Italiaanse schoenen van Henning Mankell. Ik was blij dat het voorbij was. Ik heb Italiaanse schoenen in augustus gekocht in Illiers-Combray waar Marcel Proust als kind zijn zomers doorbracht, het dorp van de madeleine. Toen we daar passeerden moest ik een boek kopen, vond ik. Het Maison de presse ligt tegenover de kerk waar Proust ging. De verkoopster, een Aziatische dame, prees Henning Mankell aan. In mijn leesdagboek heb ik de titel genoteerd en de datum waarop ik de roman heb uitgelezen (24 augustus), verder is het blad blank. Van het verhaal herinner ik me de afzondering van het hoofdpersonage, het eiland in de fjorden waar hij zich heeft teruggetrokken na een fout die hij als beging, z'n jeugdliefde die plots opduikt, haar ongeneeslijke ziekte, de revelatie dat ze samen een dochter hebben.
Ik vond er weinig aan. De roman die ik daarna las was Rosa candida van Audur Ava Ólafsdóttir. Die was wel goed. De presentator van France Inter las een fragment voor en daarna begon hij aan een kortverhaal van Knut Hamsun.

Hij was nog aan het lezen toen we bij de garage kwamen. De garagist stapte uit en ontgrendelde de ijzeren poort. De maan bescheen het werf. Ik zag karkassen van auto's in diverse staten van ontbinding. Van de garage was alleen de expositieruimte verlicht. In een hoek stond een bureautje. Daar zat een dame met grijs haar. Ze staarde voor zich uit.
De garagist toonde me waar ik moest parkeren en vroeg me de motor uit te schakelen, wat jammer was want Hamsun was nog aan de gang. Hij opende de motorkap. Het was snel gebeurd. Daarna moest de motor weer aan.
'Honderd zevenenvijftig duizend vierhonderd negentig,' hoorde ik hem zeggen. 'Compris, maman?'
Die aanspreking deed me opschrikken. Ik kan me voorstellen dat ik hem enigszins verwilderd aankeek. Maar zijn hoofd was de andere richting opgedraaid. De dame met het grijs haar stond naast de motorkap. Ze droeg een schort en krabbelde in een schriftje.

Toen ik wegging moest ik wachten voor ik de baan over kon. Het liep tegen zeven uur. De lichten van de auto's hadden iets feestelijks. De mensen daarbinnen gingen misschien op restaurant of hadden een afspraak met vrienden. Ik draaide me om, vraag me niet waarom. Over de autowrakken heen zag ik dat de garagist het atelier gesloten had. De expo was verlicht, zijn moeder zat weer aan het bureau.



Italiaanse schoenen, De Geus, 344 p.

maandag 14 november 2011

De Côte d'Azur van Scott en Zelda



Mijn vriendin zei dat ze uitgenodigd was op een feest volgende vrijdag. Ze twijfelde of ze zou gaan. Ik vroeg of ze iets anders had op die dag. Ze zei, Nee. Ik vroeg of ze alleen was uitgenodigd. Ze zei dat haar man ook was gevraagd, dat hij graag wilde gaan. Ik vroeg of het haar een saai feest leek. Ze zei, Integendeel. Ik vroeg wie het feest gaf. Ze zei dat het een verrassingsfeest was voor een vrouw die veertig werd, ze kende de vrouw pas een jaar en alleen oppervlakkig, daarom vroeg ze zich af waarom ze uitgenodigd was: voelde de man van die vrouw zich misschien verplicht om haar te vragen? Ik vroeg, Lijkt die man iemand die belang hecht aan verplichtingen? Ze dacht van niet, ze zei dat hij uitvinder was, hij had een vest uitgevonden waarmee je kan vliegen, reisde voortdurend de wereld rond en Brad Pitt was een kennis van hem. Ik vroeg, Komt Brad Pitt ook? Ze had de mogelijkheid nog niet overwogen, ze zei dat het zou kunnen. Ik vroeg, Waar wonen die mensen? Ze vroeg, Weet je het groot domein liggen op de heuvelflank boven de afrit van de autosnelweg? Ik dacht van wel, dat ik dat gezien had. Ze zei dat hun villa daar stond, maar dat het feest doorging in het kasteel van Christian Dior, dat het een "black tie"-feest was en dat de vrouwen iets aan moesten dat te maken had met Christian Dior, dat was het probleem. Ik zei dat ze lipstick van Dior aan kon of panty's of anders kon ze een kleed huren, dat was zeker mogelijk in Cannes. Ze knikte maar kon niet verbergen dat het een halfslachtige knik was. Ik zei, Wat ga je anders doen, de hele avond thuiszitten en denken aan dat feest? Ik zei, Weet je welke kans je hebt, je kan de sfeer opsnuiven van les années folles, The Jazz Age, de Côte d'Azur van Francis Scott Fitzgerald, die in de jaren twintig met Zelda op Cap d'Antibes neerstreek, de auteursrechten opsoupeerde van The Great Gatsby, die roman over de rijke Amerikanen tijdens het interbellum, over het toppunt van The American Dream verpersoonlijkt door de mysterieuze Gatsby die elke avond feesten geeft in zijn villa maar zich nooit aan de gasten vertoont, over de relaties tussen al die mensen onderling, hun huwelijken en hun affaires, ja, met de auteursrechten van die roman financierde Scott Fitzgerald het frivole leven van Zelda en hemzelf, de excentrieke feesten die hem inspireerden tot z'n roman Tender is the Night, die niet zo bekend als The Great Gatsby maar ook steengoed, en dan wil jij thuisblijven?
Ik zei, Jij doet wat je wil, maar als jij niet gaat ga ik. Met jouw man.

The Great Gatsby, Charles Scribner's Sons, 218 p.

vrijdag 11 november 2011

Dan weet je het wel



Je staat op, je hoofd is zwaar. Je duwt de luiken open. Je ziet dat de mimosa is geknakt, de nieuwe boom die geen miezerige knopjes geeft zoals de wilde achteraan maar volle stralend gele bloemen, dik als druiven.
Je sluit het raam. Je hoofd is zwaar. Je hebt zin in sigaretten.
Je geeft de kinderen ontbijt. Je morst de Miel Pops op de grond. Je zet koffie. Je gaat naar de badkamer, stapt in de kuip, zet de kraan open, je zeept je in, spoelt de zeep weg, je droogt je af. Je trekt je kleren aan. Je hoofd is zwaar.
Je krijgt het kippenhok niet open. Je hangt met je gewicht aan de deur, hoort de kippen radeloos kakelen, haalt een hamer en rukt aan de deur. Het hengsel komt mee, de deur blijft dicht. Je wrikt de hamer in een spleet, je sjort, je sleept, je wankelt achteruit. Je hoofd is zwaar.
Binnen zie je dat het tien over acht is. Je laat de hete koffie staan, trommelt de kinderen op. Voor de schoolpoort spreken vrouwen je aan: "Gaat het wel?" Je probeert te glimlachen, je voelt dat een glimlach het erger maakt. Je hoofd is zwaar.
Als je thuiskomt is de koffie koud. Je warmt melk, giet de koffie erbij en denkt aan Proust. Je schakelt je computer aan en bereidt je voor op de opdracht die je moet uitvoeren. Je hebt veel ideeën, althans dat dacht je. Voor het scherm verstom je. In de plaats van te werken schrijf je een blog over de kippen en de kat. Je hoofd is zwaar.
's Middags heb je geen trek en zeker niet in iets gezonds. Je rijdt naar de vallei om boodschappen te doen. Je denkt aan sigaretten. In de supermarkt zoek je in je tas. Je herinnert je dat je boodschappenlijst op de keukentafel ligt. Je koopt van alles maar vergeet het artikel dat je nodig had, tandpasta.
Van de supermarkt rijd je naar de telefoonwinkel. Je wacht tien minuten voor de deur, dan komt de uitbater uit de aangrenzende pannenkoekenzaak, je herkent hem aan de gel in zijn haar, de jeans met strijkstrepen, zijn kauwgom. Je legt je probleem uit. Je kijkt hoe de man alles intikt, op z'n sjiek kauwt, vloekt, een nummer draait, naar een computerstem luistert, zijn schouders ophaalt en zegt dat het altijd hetzelfde is.
Drie klanten komen binnen en gaan weer weg. Je hoofd is zwaar. Je zegt dat je een boodschap moet doen, rijdt naar het tuincentrum en koopt kippenvoer. Als je terug in de winkel komt, zie je dat er twee nieuwe klanten zijn. Je neemt een slok water van het flesje in je tas. Een nieuwe klant zegt "A votre santé". Je antwoordt "Merci" en je denkt, sukkel, hoelang ga jij wachten?
Na 63 minuten rijd je naar huis. Je belt een vriendin, je valt op haar antwoordapparaat. Je klapt je computer open. Je hoofd is zwaar. Terwijl je naar het scherm kijkt, denk je aan je opdracht en de deadline die enkele uren naderbij is gekomen. Je vriendin belt terug, ze stelt voor na school af te spreken. Je smeert brood met Nutella en Speculoospasta en gaat de kinderen halen.
Thuis probeer je het haardvuur aan te steken. Je probeert al een kwartier als op de deur wordt gebonsd: je vriendin. Je maakt thee, zet cakejes op tafel, gaat zitten. Je vertelt dat je sigaretten wil, dat je geen zin hebt in eten. Je vriendin zegt dat je lichte zelfdestructieve neigingen hebt. Ze vertelt dat de bank per ongeluk 49,000 euro van haar rekening heeft genomen. Je zegt dat het zo'n dag is, daar is zij het mee eens. Als je afscheid neemt, zie je dat de maan op is en vol boven de bomen rijst. Je vriendin heeft het ook gezien. Je herkent triomf in haar glimlach, je trekt je wenkbrauwen op. Je hoofd is zwaar.
Ze zegt, Denk aan de getijden en houd in gedachten dat we voor zeventig procent uit water bestaan, dan weet je het wel.
Je hoort haar wegrijden en denkt aan Un homme qui dort van Georges Perec, over een man die op een morgen besluit niet op te staan. Op zo'n dag, lijkt je, is in bed blijven geen slecht idee.


Un homme qui dort, Folio, 143 p.

donderdag 10 november 2011

Dierengedachten



Donderdagmorgen, negen uur.
Op het terras valt een vlek zon; daar zit Meneer Kat, met zijn voorpoten onder zich gekruld en z'n ogen halfdicht. Een week is lang. Een week onafgebroken regen.
Het leek bijna de regen van Honderd jaar eenzaamheid, die duurde vier jaar, elf maanden en twee dagen en spoelde alles weg, "als een voorproefje van de profetische wind die Macondo jaren later van het aanschijn der aarde zou wegvagen". Gabriel García Márquez. Alsof Meneer Kat de roman niet heeft zien staan in de bibliotheek naast de haard?

Kip Soldaat komt aanlopen. Kip Rosalie Penelope en Kip Celia ijsberen in de ren. Soldaat is de kampioen-vlieger, dat moeten zij aanvaarden. De concurrentie is niet eerlijk (hun vleugels zijn geknipt), maar zo gaat het leven, dat houden Rosalie Penelope en Celia elkaar voor. Op goede dagen, tenminste. Af en toe moet een van beide Soldaat een pik in de nek geven. Ook dat is het leven.

Soldaat nadert het terras. Meneer Kat zit nog in sfinxhouding maar hij heeft zijn kop gedraaid. Met half geloken ogen volgt hij Soldaat.
Zij gebaart alsof ze Meneer Kat niet ziet en pikt vlakbij een broodkruimel op. Katten in de ogen kijken moet je vermijden, dan kan je alles bekomen, zelfs de verse natte brokken die zij nooit krijgt terwijl ze er toch verzot op is. Traag de bak naderen, een pik links, een pik rechts en dan vooruit, de bak in. Het enige wat Meneer Kat doet is zijn kop opheffen, haar aanstaren met die eeuwig verveelde blik van hem, zich omdraaien en wegsluipen. En dan is zij een domme hoen?

Ze richt zich op en strekt haar nek. Een vreemde kakel komt uit haar keel.
Het blijft enkele seconden stil. In de tuin lijkt alles versteend. Zelfs Celia en Rosalie Penelope verroeren niet meer in de ren. Net als Soldaat hebben ze de kop geheven.

Meneer Kat luistert aandachtig. Het is een kwestie van elementair respect. Op een dag hebben kippen meer van die momenten, dat heeft hij na een jaar samenleving ervaren. Dan denken ze dat ze kunst bedrijven. Je laat hen beter in de waan.
Na de vijfde kakel slaat Soldaat haar vleugels uit. Ze fladdert enkele keren ter plaatse en rent dan met wapperende vleugels het terras af.
Meneer Kat zwaait zijn staart net op de tijd de lucht in. Een kippenpoot op zijn vacht, dat mankeerde er nog aan. Ja, dat is nu het vervelendste aan kippen: je laat hen uit je bak eten, je luistert als ze musiceren en als ze kuikens krijgen en de aanblik van dat jonge vlees je het water in de mond brengt, bedwing je je jachtinstinct, en wat krijg je ervoor terug?
Nada. De schrik op het lijf, hoogstens.
Als hij kon schrijven, wist hij wel waarover. Goede literatuur onstaat toch uit ongelukkige situaties?

Hij springt van het terras. Langzaam loopt hij de tuin, enkele meters. Daar gaat hij zitten in het drijfnat plantsoen.

Honderd jaar eenzaamheid, Meulenhoff, 496 p.

woensdag 9 november 2011

Voorval met Koeznetsov (Tania Heimans)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Niet over de rijweg – zoals Pantelej Rysakov beweert – over het trottoir liep ik naar de levensmiddelenzaak voor worst. Rode worst waarvan je het vel met één haal los kunt trekken. Nog voor ik voorbij het huis was waar de vrouw van de professor altijd als een uitgedroogde paardenvijg op de divan ligt, zag ik hem.
‘Burger Koeznetsov!’ brulde ik in opperbeste stemming. Het vooruitzicht van rode worst – mits deze niet naar kaas stinkt – brengt mij altijd in opperbeste stemming.
Zoals te verwachten was, ging Koeznetsov ervandoor onder het roepen van ‘O-ho-ho!’
‘Over de rijweg?’ zou Pantelej Rysakov vragen. Maar die vraag zou ik in geen geval beantwoorden. Zodra je Pantelej Rysakov aandacht geeft, zit je de hele dag, nee erger nog, je hele leven aan hem vast.
‘Burger Koeznetsov!’ Ik rende de goede man achterna. Als iedereen wilde ik de vijf bulten op zijn hoofd aanschouwen. Het hele land sprak over die vijf bulten, al waren de meesten vergeten dat het allemaal met meubelmakerslijm begonnen was.
Natuurlijk had ik beter moeten weten. Het is vrij zinloos iemand bij zijn naam te noemen als hij overduidelijk zijn geheugen kwijt is. Ik had net zo goed ‘Burger Petoechov!’ of ‘Burger Sapogov!’ kunnen roepen. Het had geen enkel verschil gemaakt. Stoppen zou hij niet. Daarom sloeg ik hem met zijn eigen meubel op het hoofd. Want dat heb ik nog niet verteld, maar ik herkende Koeznetsov niet aan zijn bulten. Nee, dat was onmogelijk geweest! De beste man droeg een hoed. Een vrouwenhoed met een opzichtige pauwenveer. Vraag me niet waarom. Misschien om zijn bulten onder te verbergen. Wie zal het zeggen? Ik herkende hem aan zijn houten krukje dat hij ongezien bij het vuil langs de straat had gezet. Met luid gekraak liet ik het op de schedel onder die afzichtelijke vrouwenhoed neerkomen.
‘O-ho-ho!’ jammerde Koeznetsov. Al zal dit verhaal leren dat het burger Koeznetsov niet eens was. Het was zelfs geen man. ‘O-ho-ho!’ Erg uitgebreid was haar vocabulaire niet, dat is het enige wat ik over deze vrouwspersoon kan zeggen.
Op dat moment kwam Pantelej Rysakov eraan. Negeren was onmogelijk; hij zwaaide met een rode worst die volgens hem maar drie roebel had gekost. Maar als je goed keek, zag je dat de ratten het vel eraf hadden geknaagd, zodat het alle opwinding niet waard was. En zonder hem te groeten vervolgde ik mijn weg over het trottoir.

Tania Heimans (°1969) geeft schrijfcursussen en lezingen. Met haar debuut, Hemelsleutels (Artemis & co), werd ze tweede bij de Academica Debutantenprijs 2009. Haar derde roman - De uitzonderlijke gave van William Praise - verschijnt in april 2012. Wie raadt wie de gepasticheerde auteur is, krijgt rond die tijd een exemplaar thuisgestuurd.

maandag 7 november 2011

De Franse culturele opvoeding



We stonden in de badkamer. Ik keek naar het neonlicht en P. tuurde in mijn linkeroog.
'Ben je het zeker?' vroeg hij.
'Heel zeker.' Ik sperde mijn oog wijder open en probeerde een pijngrimas om te leiden naar een glimlach.

Het was een ingeving geweest. Eerst hadden we hout binnengehaald, elk drie keer zoveel stronken als z'n leeftijd. N. berekende dat I. er veertien moest, E. achttien en hij zesentwintig.
'Hoeveel jij moet weet ik niet,' zei hij aan mij. 'Te moeilijk.'
Met hun armen vol houtblokken waggelden de kinderen naar het terras. De dunne gingen in de eerste bak; de dikke in de tweede.
Toen de bakken vol waren wilden N. en E. badmintonnen.
'Wat gaan we nu werken?' vroeg I.
Het antwoord groeide naast ons: een cotoneaster.
'We gaan de prikplanten snoeien.'

Na drie cotoneasters had I. er genoeg van. Mijn oog viel op de taxusstruiken. Wanneer hadden die hun laatste beurt gekregen? Twee jaar geleden? Naar de ovalen van toen moest je gissen. Bleekgroene twijgen piekten alle richtingen op.
Eerst topte ik alleen, maar bij elke knip werd ik drastischer.
Monsieur Gilbert kwam zijn tuin uit met ijsjes voor de kinderen. Was dat een voorwendsel om de werkzaamheden te inspecteren? Ondanks de kramp in mijn hand voerde ik het tempo op.
'Wacht,' zei hij. Even later was hij terug met een groot apparaat.
'Gewoon op de twee knoppen duwen,' zei hij, 'en dan zo.' Hij zwaaide de machine over een bultige struik. In enkele halen veranderde die in een gladde geometrische vorm.

Ik werkte tot de batterij leeg was. De pijnscheuten had ik toen al. Ze kwamen als ik uit mijn linkerooghoek keek.
Zou lezen een probleem zijn? Welke boeken zou ik kiezen als ik er maar tien meer kon?
Half Mens, Bittere bloemen, The Tiger's Wife en The Stranger's Child lagen al op mijn stapel. En Het hoorcollege en De laatste middagen met Teresa ging ik recenseren, dus die ook. De gewichtslozen van Valeria Luiselli moest, de nieuwe van Alejandro Zambra ook. Maar wat met Fred Vargas?

Een vriendin had Sans feu ni lieu in mijn handen gedrukt. Fred Vargas lezen was volgens haar een onderdeel van de Franse culturele opvoeding.
Sans feu ni lieu gaat over een geheime seriemoordenaar in Parijs, opgespeurd door een agent op rust die niet gelooft in de schuld van de hoofdverdachte.
Het is een goede politieroman. Hij doorstaat de test van de tweede lezing, wat zeldzaam is in het genre. Dat komt omdat Vargas evenveel belang hecht aan humor als aan spanning. En haar personages zijn leuk. In het echte leven zou je een koffie of een biertje met hen willen drinken - met de goede personages althans. En ja, het is fijn om weten dat Fred Vargas de nom de plume is van een vrouw, een archeozoöloge op de koop toe. Maar om er een nationale hype van te maken?
Tenzij. Tenzij één roman onvoldoende was om haar genie te vatten? Moest ik nog een Fred Vargas lezen? Dat maakte een totaal van negen.

In de badkamer leek tien boeken onrealistisch.
'Ik zie niets,' zei P. 'Waarom heb je de ladder niet gebruikt?'
'Die was ver.'
'Had de stofbril dan opgezet.'
'Stofbril?'
'Daarom heb ik niet graag dat je in de tuin werkt, snap je?' Hij liep naar buiten.
Ik kleedde me uit. Hopelijk zou de naald wegspoelen onder de douche. En anders nam ik luisterboeken. Zelfs Fred Vargas bestaat in audioversie.

Sans feu ni lieu, J'ai lu, 282 p.

woensdag 2 november 2011

morgen komt per post (Daphne Huisden)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

laatste vriend alex,

als je dit leest, wil dat zeggen dat je vanochtend bent opgestaan. je bent er nog, en dat is goed. je hebt deze brief onder je kussen gevonden, en ook dat is goed. straks komt zuster sofia met de pap, dat is minder, maar vergeet niet dat ze het goed bedoelt. ze heeft de harigste onderarmen die ik ooit zag. wat kun je ervan zeggen? we zijn oude mannen geworden, alex. bang voor de laatste vrouw aan ons bed. en we wachten, op koude pap en op wat niet meer komt.
joshua bij het raam -kijk maar, met die paarse vlek rond zijn rechteroog-, joshua gelooft dat hij de weg naar huis nog kent. ja. hij zal er met je over willen praten. straks, na de pap. je moet niet luisteren alex. het stemt je somber. want je vraagt je af: wat heb je aan een weg als die leidt naar iets dat niet meer bestaat? ons huis is er niet meer, alex. het is verdwenen met onze families, onze buren, collega's en promoties. zelfs de rekeningen krijgen wij niet meer te zien.

alex, weet je alles nog?
elke ochtend houdt sofia onze borden ondersteboven, ze wil niet dat we iets laten liggen, maar we willen niet meer staan alex. jij en ik.
wij willen niet meer meedoen aan het kringgesprek, het kaartuurtje, wij willen niet meer recreëren. onthoud dat goed alex. we moeten naar onszelf kijken, zolang het kan.
ze denken dat we gek zijn, maar dat zijn we niet. we zijn moe, van het wakker blijven als al het andere stil is. als joshua niet meer huilt en droomt over rotondes met één afslag, dan kunnen wij naar elkaar kijken. in de scheerspiegel op het nachtkastje. niet vergeten.

soms ben ik bang dat je zult vergeten waar het papier ligt om ons te schrijven -tweede la-, maar dan weet ik dat jij net zo bang bent als ik. vannacht moet jij wakker blijven. want als we slapen, wordt de binnenkant stil. en jij hebt net als ik gezien wat er gebeurt als de binnenkant stil wordt.
kun je je geniepige igor nog voor de geest halen? die middag dat hij onder de rokken van onze tante gluurde, toen zij ons slaapkamerraam zeemde? lang lang geleden? ze viel van de ladder. igor is ons nog een kreupele tante verschuldigd. alex, weet je het nog? hij niet. igor kent niemand meer. igor slaapt en eet pap. dat is tenminste wat ik gehoord heb. ze hebben igor verplaatst naar een andere afdeling. dat mag ons niet gebeuren.

alex, zul je niets vergeten? pap eten, niet luisteren naar joshua, en goed naar jezelf kijken? wakker blijven, vannacht als alles stil is? en mij schrijven. mij schrijven...........mij schrijven...........mij schrijven..........mij schrijven............ons schrijven................mij schrijven...........mij schrijven..........mij schrijven............mij schrijven................mij schrijven.........
en niets vergeten.

je toegenegen evenbeeld,
alex

Daphne Huisden (1988) beëindigde in 2009 haar eerste manuscript. Toen ze niet meteen een uitgeverij vond zette ze een bijzondere campagne op. Onbekenden reageerden lovend op een boek dat ze nog niet hadden gelezen. Haar vriend nam alles op en publiceerde de filmpjes op www.allesisaltijdfictie.nl. Zo trok ze de aandacht van Uitgeverij Prometheus, bij wie Alles is altijd fictie in 2010 verscheen.

zaterdag 29 oktober 2011

Identiteitswissel



U breekt zich misschien nog altijd het hoofd over de roman van 19 september.
Dat boek met die zin die op het eerste gezicht gratuit lijkt?
Van een Nobelprijswinnaar, herinnert u het zich nu?
Neen, niet Gabriel García Márquez.
Het verhaal speelt zich af in Istanbul. Het begint als een speurdersroman. Galip, een jonge advocaat, ontdekt dat zijn vrouw Rüya is verdwenen. Hij probeert haar halfbroer te contacteren, de beroemde columnist Celal Bey. Van de krantenredactie krijgt Galip te horen dat Celal afwezig is. Daar maken ze zich geen zorgen; de columns die Celal al dertig jaar schrijft en waar heel Istanbul reikhalzend naar uitkijkt blijven gewoon doorgaan want hij heeft een reservemap achtergelaten.

Op zoek naar Rüya onderneemt Galip een odyssee door Istanbul. Hoofdstukken over de evolutie van die speurtocht worden afgewisseld met krantencolumns van Celal in de ik-vorm. Een vernuftige constructie, zo zal blijken.
Galip ontdekt dat Celal in het geheim het appartement van zijn kindertijd weer heeft betrokken. Wanneer hij daar binnendringt, is Celal vertrokken, maar al zijn teksten liggen er wel. Galip begint de oude columns uit te pluizen, overtuigd dat de sleutel van Rüya's verdwijning in die teksten verborgen zit.

Stilletjes verandert Galip. Hij laat zijn baan zitten, zijn vertrouwde routine, het appartement waar hij met Rüya woonde. Hij verliest zijn zekerheden. De zoektocht naar Rüya en Celal wordt in feite een zoektocht naar zijn eigen identiteit.
Wanneer hij merkt dat de reservecolumns van Celal uitgeput raken, installeert hij zich aan de werktafel in Celals flat en begint stukken te schrijven die hij uit Celals naam naar de krant stuurt. Hier openbaart zich het vernuft van Pamuks constructie: de ik-verteller verschuift en wordt Galip.

Vindt Galip Rüya en Celal?

Uiteindelijk wel, maar dat is dan niet meer belangrijk. Wat belangrijk is zijn de verhalen gaandeweg.
De columns van Celal/Galip zijn puzzelstukken die samen een prachtig cultuurhistorisch portret vormen van Istanbul en (dat laat zich vermoeden) een verborgen autobiografie van de schrijver - die, jawel, nu weet u het wel, niemand minder is dan Orhan Pamuk.

Geniaal, Het zwarte boek.

Het zwarte boek, Arbeiderspers, 566 p.

woensdag 26 oktober 2011

Tram (Peter Zantingh)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Zondagavond. Op Amsterdam Centraal stapte ik in de tram. Het was het begin van de herfst, zo'n avond waarop je je plotseling weer herinnert dat het ’s avonds donker wordt. Een grijs, langzaam zichzelf voortduwend wolkendek hing boven de stad. Langzaam won het aan duisternis, elk half uur kwam er een tintje bij. De tint van dit half uur was grauw, maar mooi grauw. Een waardig sterfbed voor de zomer, mocht u het graag zo getypeerd zien.
Het regende niet.
Nog niet.
Ik nam plaats naast een oudere man. Op zijn hoofd lag dun, wit haar, haast doorzichtig wit. Hij had een bruine, lederen jas aan, een grijze broek met plooi en zijn handen omklemden een rugtas die op zijn schoot lag. Onderweg naar huis, stelde ik me zo voor, waar zijn vrouw net thee heeft gezet. Misschien stond de televisie wel al aan. Rob Trip, of Philip Freriks. Mannen met dassen.
De tram kwam in beweging.
De man hoestte. Een diepe rochel, iets dat van ver kwam. Daarna hield hij zich weer stil, alsof het zich niet had voorgedaan. Hij keek door het raam naar buiten, waar een meisje met een paardenstaart en een felrode jas haar fiets door de stad trapte. Ze leek haast te hebben. Er zat een flinke slag in haar achterwiel, wat het fietsen niet ten goede kwam.
Enfin.
De man hoestte nogmaals.
Nu hoestte ik ook. Waarom, dat weet ik niet zo goed, soms heb je dat zomaar.
De tram draaide naar rechts, de Martelaarsgracht op. Grimmige stenen panden schoven langs de ramen en onttrokken zich daarna weer aan het zicht.
De man trok zijn rugtas open, stak zijn hand erin en haalde er een doorzichtige puntzak uit. Bovenop lagen keelsnoepjes, elk in een eigen blauwe wikkel. Hij pakte er eentje uit en begon de wikkel eraf te draaien. Toen hield hij de zak in mijn richting.
‘Ik hoorde u ook hoesten,’ zei de man. ‘Daar heb ik dit voor. Het helpt.’
Hielp het? Ik twijfelde eraan, maar dat zei ik niet. Ik bedankte hem hartelijk. We zogen allebei op ons snoepje.
Daarna gebeurde er even niets.
De Dam.
Nieuwezijds Kolk.
En toen ’t Spui. Hier moest ik de tram verlaten.
Voor ik uitstapte, wenste ik de man een fijne avond. Hij leunde lichtjes naar me toe, tuurde even om zich heen alsof hij me een geheim ging vertellen, en zei toen: ‘U ook een prettige avond’.
Ik stapte uit en liep rechts de hoek om. De tram begon weer vaart te maken op zijn rails, draaide eerst een beetje naar rechts en dook toen de bocht in, richting de gracht, waar hij naar links afsloeg, de Singel op.
Ik was weer alleen, met mijn hoest, en de blauwe wikkel van het keelsnoepje in mijn hand. Ik besloot te schuilen onder de roodwitte luifel van de boekhandel, want het was zojuist gaan regenen.

Peter Zantingh (°1983) is webredacteur voor de nieuwswebsites nrc.nl en nrcnext.nl, en muziekredacteur voor het online cultuurmagazine 8WEEKLY. Zijn debuutroman, Een uur en achttien minuten, is deze maand verschenen bij De Arbeiderspers.
De eerste die goed raadt krijgt het boek toegestuurd!

dinsdag 25 oktober 2011

Hij had een vrouw besteld



'Het is tragisch voor mijn oom,' zei E. 'Hij en papy kibbelden voortdurend, maar ze waren onafscheidelijk. Nu moet mijn oom alleen voor de boerderij zorgen.'
'Is hij vrijgezel?' vroeg ik.
'Hij had een vrouw besteld,' zei E.
'Besteld?
'Zo kun je het noemen. Hij plaatste een zoekertje in Chasse et Pêche. Een vrouw van de Maldiven reageerde. Ze kwam naar Frankrijk en trok in op de boerderij. Ze trouwden. Kregen een dochter. Na twee jaar liet ze hem zitten.'
'Nee.'
'Geloof je me niet?'
'Toch, maar het is net een roman.'
E. lachte triest.
'Echt,' zei ik. 'Ik heb zo'n boek gelezen, L'Annonce van Marie-Hélène Lafon. Ken je dat?'

E. schudde haar hoofd. Ze bracht haar koffiekopje naar haar lippen.
'Dat gaat over zo'n man, Paul, een vrijgezel van 46 jaar in een piepklein gehucht in de Auvergne. Met zijn ongetrouwde zus woont hij op de boerderij van z'n stokoude nonkels. Hij plaatst een advertentie in Le chasseur français om een vrouw te zoeken. Zo leert hij Annette kennen, een 37-jarige vrouw uit Noord-Frankrijk. Met haar zoon trekt ze in op de boerderij.'
'Blijft ze?' onderbrak E. me.
'Zolang het verhaal duurt wel. Maar het is niet gemakkelijk. Annette is een indringer op de boerderij en in het dorp. Ze moet het vertrouwen van iedereen winnen.'
'Dat herken ik,' zei E. 'In die streek is iemand uit een naburig dorp al een indringer.'

L'Annonce is in de eerste plaats, dacht ik, het verhaal van twee eenzame mensen: een vrouw uit de stad die jarenlang een gewelddadige, alcoholverslaafde partner heeft gehad en een wereldvreemde man zonder sociale vaardigheden. Het verhaal van twee ongelukkige levens die samenkomen, aftasten, en op zoek gaan naar een toekomst. Het is een ingetogen en tegelijkertijd exuberante roman. Lafon behoudt afstand tot haar personages. Ze beschrijft de relatie tussen Paul en Annette op een ingehouden manier die contrasteert met de weelderige taal, de overvloed aan beelden, de ritmische meanderende zinnen. Een combinatie die wonderwel werkt.

'Heb je dat boek thuis?' vroeg E.
'Zal ik het morgen meebrengen?'
'Morgen rijden we naar de Auvergne,' zei E. 'Naar papy's begrafenis. Volgende week?'

L'Annonce, Buchet Chastel, 195 p.

zaterdag 22 oktober 2011

Waterval van zinnen



Een brede rug, een hoogdravende titel: van bij de eerste oogopslag vermoedt de lezer dat De nacht der tijden van Antonio Muñoz Molina een ambitieus boek is. Dat is geen schijn. De twintigste en langste roman van de Spaanse auteur mag een huzarenstukje worden genoemd. Het boek werpt niet alleen een licht op een complexe en donkere episode in de geschiedenis van zijn land maar ook op de spelonken van de menselijke ziel.

Het verhaal overspant de periode 1935-1936. Spanje is sinds kort een republiek. Politieke spanningen verdelen het land. De nationalisten rebelleren tegen de republikeinen en krijgen steun van fascistische bewegingen in het buitenland.
Zoals veel Spaanse intelligentsia heeft de getalenteerde Madrileense architect Ignacio Abel het land verlaten. In Madrid leidt hij de bouw van een nieuwe universiteitscampus, de Ciudad Universitaria, maar de oorlog heeft de werkzaamheden lamgelegd. Zijn vrouw en twee kinderen kan hij al maanden niet meer bereiken; zij schuilen in hun zomerhuis aan de andere kant van frontlijn. Hij heeft een opdracht aangenomen in de Verenigde Staten.

In het begin van de roman stapt Ignacio Abel de stationshal van Pennsylvania Station in New York binnen. We zien het personage gestalte aannemen in de fantasie van de auteur. “Ik zag hem steeds duidelijker”, schrijft Antonio Muñoz Molina, “opgedoken uit het niets, komend van nergens, ontstaan in een flits van mijn verbeelding, met zijn koffer in zijn hand, hijgend van het oprennen van de trap bij de ingang, dwars door de schaduwen van de marmeren pilaren heen, overrompeld als hij binnenkomt in die immense ruimte waarin hij misschien niet op tijd zijn weg zal kunnen vinden (…).”
Waar een uitdrukkelijke aanwezigheid van de auteur vaak storend werkt, is dat hier omgekeerd: het verhoogt de betrokkenheid van de lezer. De schrijver schaart zich aan onze zijde, als toeschouwer.

Ignacio Abel is in Madrid ternauwernood aan het vuurpeloton ontsnapt. De treinrit van New York naar het universiteitsstadje Rhineberg waar hij een nieuwe bibliotheek zal ontwerpen, is de laatste etappe van een moeizame vlucht uit Spanje. Toch is noch de burgeroorlog, noch het werk de ware reden van zijn komst. Hij hoopt in de Verenigde Staten zijn grote liefde terug te vinden, Judith Biely.
Tijdens de twee uur lange treinreis naar Rhineberg denkt hij terug aan de ontmoeting met Judith een jaar daarvoor en hoe de jonge buitenlandse vrouw z’n leven overhoop heeft gehaald. Terwijl het land op drift raakte en de Madrileense straten een schouwtoneel werden van gruwel en terreur, leefde hij met haar in een zeepbel, in een andere tijd en ruimte waar alleen zij twee bestonden.

Zo subtiel en genuanceerd als Antonio Muñoz Molina de politieke chaos in Spanje in kaart brengt (en de tweespalt van Ignacio Abel die wel socialistische overtuigingen heeft maar de gemakken van de hogere klasse op prijs stelt), zo pakkend schildert hij de liefdesverhouding met Judith en de neveneffecten daarvan, de schuldgevoelens van Ignacio Abel, het verdriet van zijn vrouw Adela, het intuïtieve aanvoelen van zijn zoontje Miguel “met zijn nutteloze zesde zintuig, zijn seismograaf voor familiedreiging”.

Tot het allerlaatste ogenblik bindt Ignacio Abel zich oogkleppen voor. “Als je maar alles bleef doen zoals altijd zou het leven dat daarmee verbonden was geweest vanzelf doorgaan.” Het overspel kan eeuwig en ongestraft aanhouden en de politieke onrust zal snel luwen. De burgeroorlog is al uitgebroken als ook deze illusie aan diggelen wordt geslagen.

Antonio Muñoz Molina stort het verhaal over ons in een waterval van zinnen, zinnen die klateren als die van José Saramago, in een taal zuiver en zorgvuldig als die van Sándor Márai, doordrongen van een melancholie die herinnert aan de romans van Alejandro Zambra. De 736 bladzijden lopen uit in een slottafereel dat de lezer bedwelmd achterlaat. Mogen de omvang en de ietwat pompeuze titel u niet afschrikken. De nacht der tijden is een meesterwerk.

De nacht der tijden, De Geus, 736 p.

(Dit stuk verscheen op 19 oktober in de boekenbijlage van De Morgen.)

woensdag 19 oktober 2011

De hond (Eva Meijer)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Niemand wist waar de hond vandaan kwam. Misschien kwam hij uit een andere stad. Hij kwam toen de oorlog net begonnen was.
Een van de soldaten in het huis op de hoek gaf hem eten. Brood, soep, wat er verder over was. De hond wist niet dat het oorlog was. De hond had honger. Hij wist niet dat het de vijand was die hem te eten gaf.
Ze spraken er schande van, dat hij een hond goed eten gaf. Ze hielden het nauwlettend in de gaten.
Misschien had hij thuis een hond, zei de vader. Misschien had hij heimwee.
Je was stiekem jaloers, je had ook een hond gewild. Alle jongens wilden een hond. Maar dat zei je niet want het was oorlog. Dat soort dingen zei je niet meer.
Toen de soldaten vertrokken bleef de hond een tijdje bij het huis rondhangen. De jongen zag hem later nog een keer in het bos met de hoge naaldbomen, daarna nooit meer. ’s Nachts hoorde hij soms honden blaffen. Er waren altijd honden die blaften maar de jongen zag ze nooit, je zag ze niet.

De soldaat die hem eten had gegeven kwam dertig jaar later terug. Ik weet niet waarom hij terugkwam. Misschien kwam hij terug om te kijken hoe het veranderd was. Was hij nog een vijand? Hij was geen vijand meer. Hij droeg geen uniform. Hij droeg gewone kleren, niet anders dan de andere mensen die op dat moment rondliepen, iemand had hem per ongeluk herkend. Waar herken je zo iemand aan? Aan zijn gezicht, hij had een grote neus. Ja, ik denk dat hij aan zijn neus herkend is.

Eva Meijer is beeldend kunstenaar, schrijver en singer-songwriter. Haar debuutroman Het schuwste dier verscheen in 2011 bij uitgeverij Prometheus. Ze is mede-oprichter van het schrijverscollectief De Jagers.