Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

zaterdag 22 oktober 2011

Waterval van zinnen



Een brede rug, een hoogdravende titel: van bij de eerste oogopslag vermoedt de lezer dat De nacht der tijden van Antonio Muñoz Molina een ambitieus boek is. Dat is geen schijn. De twintigste en langste roman van de Spaanse auteur mag een huzarenstukje worden genoemd. Het boek werpt niet alleen een licht op een complexe en donkere episode in de geschiedenis van zijn land maar ook op de spelonken van de menselijke ziel.

Het verhaal overspant de periode 1935-1936. Spanje is sinds kort een republiek. Politieke spanningen verdelen het land. De nationalisten rebelleren tegen de republikeinen en krijgen steun van fascistische bewegingen in het buitenland.
Zoals veel Spaanse intelligentsia heeft de getalenteerde Madrileense architect Ignacio Abel het land verlaten. In Madrid leidt hij de bouw van een nieuwe universiteitscampus, de Ciudad Universitaria, maar de oorlog heeft de werkzaamheden lamgelegd. Zijn vrouw en twee kinderen kan hij al maanden niet meer bereiken; zij schuilen in hun zomerhuis aan de andere kant van frontlijn. Hij heeft een opdracht aangenomen in de Verenigde Staten.

In het begin van de roman stapt Ignacio Abel de stationshal van Pennsylvania Station in New York binnen. We zien het personage gestalte aannemen in de fantasie van de auteur. “Ik zag hem steeds duidelijker”, schrijft Antonio Muñoz Molina, “opgedoken uit het niets, komend van nergens, ontstaan in een flits van mijn verbeelding, met zijn koffer in zijn hand, hijgend van het oprennen van de trap bij de ingang, dwars door de schaduwen van de marmeren pilaren heen, overrompeld als hij binnenkomt in die immense ruimte waarin hij misschien niet op tijd zijn weg zal kunnen vinden (…).”
Waar een uitdrukkelijke aanwezigheid van de auteur vaak storend werkt, is dat hier omgekeerd: het verhoogt de betrokkenheid van de lezer. De schrijver schaart zich aan onze zijde, als toeschouwer.

Ignacio Abel is in Madrid ternauwernood aan het vuurpeloton ontsnapt. De treinrit van New York naar het universiteitsstadje Rhineberg waar hij een nieuwe bibliotheek zal ontwerpen, is de laatste etappe van een moeizame vlucht uit Spanje. Toch is noch de burgeroorlog, noch het werk de ware reden van zijn komst. Hij hoopt in de Verenigde Staten zijn grote liefde terug te vinden, Judith Biely.
Tijdens de twee uur lange treinreis naar Rhineberg denkt hij terug aan de ontmoeting met Judith een jaar daarvoor en hoe de jonge buitenlandse vrouw z’n leven overhoop heeft gehaald. Terwijl het land op drift raakte en de Madrileense straten een schouwtoneel werden van gruwel en terreur, leefde hij met haar in een zeepbel, in een andere tijd en ruimte waar alleen zij twee bestonden.

Zo subtiel en genuanceerd als Antonio Muñoz Molina de politieke chaos in Spanje in kaart brengt (en de tweespalt van Ignacio Abel die wel socialistische overtuigingen heeft maar de gemakken van de hogere klasse op prijs stelt), zo pakkend schildert hij de liefdesverhouding met Judith en de neveneffecten daarvan, de schuldgevoelens van Ignacio Abel, het verdriet van zijn vrouw Adela, het intuïtieve aanvoelen van zijn zoontje Miguel “met zijn nutteloze zesde zintuig, zijn seismograaf voor familiedreiging”.

Tot het allerlaatste ogenblik bindt Ignacio Abel zich oogkleppen voor. “Als je maar alles bleef doen zoals altijd zou het leven dat daarmee verbonden was geweest vanzelf doorgaan.” Het overspel kan eeuwig en ongestraft aanhouden en de politieke onrust zal snel luwen. De burgeroorlog is al uitgebroken als ook deze illusie aan diggelen wordt geslagen.

Antonio Muñoz Molina stort het verhaal over ons in een waterval van zinnen, zinnen die klateren als die van José Saramago, in een taal zuiver en zorgvuldig als die van Sándor Márai, doordrongen van een melancholie die herinnert aan de romans van Alejandro Zambra. De 736 bladzijden lopen uit in een slottafereel dat de lezer bedwelmd achterlaat. Mogen de omvang en de ietwat pompeuze titel u niet afschrikken. De nacht der tijden is een meesterwerk.

De nacht der tijden, De Geus, 736 p.

(Dit stuk verscheen op 19 oktober in de boekenbijlage van De Morgen.)

Geen opmerkingen: