Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 12 oktober 2011

Het Colablikje (Thomas Heerma van Voss)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

De ramen in de bus kunnen niet open. Ik ben de enige die er last van lijkt te hebben. Twee kinderen van een jaar of tien rennen nu al een kwartier heen en weer door het gangpad, met onzichtbare kapmessen in een jungle van mensenbennen. Omstebeurt trappen ze tegen een leeg Cola-blikje. Zo nu en dan roepen ze er een onverstaanbare kreet bij, maar het grootste gedeelte van de tijd zwijgen ze. Twee volwassen vrouwen kijken van een afstandje toe. Ze dragen lange, zwarte gewaden, zoals alle vrouwen in de bus; ik kan niet onderscheiden wie de moeders zijn en wie niet.
Voor de zoveelste keer ontwijk ik het langssuizende blikje. In mijn nek voel ik zweet lopen. Hoewel de zomer nog moet beginnen, is het meer dan dertig graden. De zonnestralen hebben mij uitverkoren, langer dan een paar minuten schaduw gunnen ze me niet. En bij mijn oor zoemen muggen. Ik probeer ze weg te jagen, maar ze blijven bij mij, alsof ze ruiken dat ik hier niet hoor: een blanke reiziger tussen de inlanders.
Naast mij staat een zwangere vrouw van in de twintig. Ook in zwart gewaad. Het kan niet anders dan dat zij mijn ogen op zich gericht voelt, maar ze vermijdt oogcontact. Geconcentreerd kijkt ze uit het raam, naar de bergen in de verte, de bergen waarachter villa's schijnen te staan, villa's waar zich een beter leven schijnt af te spelen. Schijnt. Wij rijden er met zijn veertigen vandaan.
In haar hand houdt de vrouw een krant, zie ik. Ze heeft er al die tijd nog geen blik op geslagen. Misschien heeft ze genoeg van het nieuws over de burgeroorlog, van de constante beloftes waar een dag later de muggen mee worden doodgeslagen. Misschien kan ze niet lezen.
Ik wil iets tegen haar zeggen, iets geruststellends, dat betere tijden in aantocht zijn, dat ik hier ben om te helpen. Maar nog voordat ik in clichés kan vervallen, komt de bus tot stilstand. Niet bij een halte, maar midden op de weg. Zanddampen komen langs de ramen omhoog. Ik moet er als enige van hoesten.
Drie mannen lopen de bus in. Eén van hen draagt een machinegeweer. Ze roepen iets, net zo onverstaanbaar als de jongetjes met het cola-blikje, maar anders. Nadrukkelijker. Woester. Nu reageert iedereen door opzij te stappen zodra de mannen langskomen. Zelfs de chauffeur komt overeind. En de zwangere vrouw drukt mij tegen de zijkant van de bus, nog steeds zonder me aan te kijken. ´Wat is er aan de hand?' fluister ik in mijn beste dialect tegen haar, maar ze reageert niet.
Langzaam lopen twee van de drie mannen de bus door. Waarschijnlijk ooit begonnen als vrijheidsstrijders, maar nu fel gekeerd tegen iedereen die niet doen wat ze zeggen. De derde wacht bij de uitgang. Ze besnuffelen enkele passagiers, mompelen soms wat waarna ze in de lach schieten, maar nergens komen ze tot stilstand. Tot ze bij de twee kinderen zijn die zojuist door de bus holden.
Er wordt iets geroepen. Hard, licht resonerend gecshreeuw. Een paar mensen omstanders slaan hun blik neer. zodra ze het horen. Ik kan het van deze afstand niet verstaan. 'Wat gebeurt er?' vraag ik zachtjes aan de zwangere vrouw.
Niets.
Een van de mannen gebaart nu dat de jongens hem moet volgen. Ze worden meegenomen, gerekruteerd. Moet ik iets zeggen? Ik ben groter dan alle drie de mannen. Moet ik me tegen hun gedrag verzetten, ingrijpen, voor de twee jongens worden meegenomen?
Het enige wat ik doe is toekijken. Laf als altijd. Aan voornemens geen gebrek, vooral thuis achter mijn laptop niet, maar nu ik in dit land ben, is het enige wat ik kan breken een ei bij het ontbijt, en zelfs dat laat ik liever over aan anderen.
'Wat gebeurt er?' vraag ik aan de zwangere vrouw, terwijl de mensen weer op hun plek gaan zitten. Ik verwacht al niet meer dat ze antwoordt. Ik stel de vraag alleen omdat het moet, omdat ik dan kan volhouden dat ik mijn best heb gedaan.
Voor het eerst kijkt ze me aan. Ik zie donkere, doorleefde ogen, ogen die al veel te veel hebben gezien, die mij aanstaren als iemand met wie ze niets te maken wil hebben, een vreemdeling, wat hij ook zou zeggen of zou doen.
'De kinderen zijn de toekomst,' zeg ik nog, tegen haar, tegen mezelf. Ik draai me om, zie het lege Cola-blikje midden in het gangpad liggen. De bus rijdt verder. Achter ons worden de heuvels steeds kleiner. Ik haal uit naar een mug bij mijn neus, maar zelfs dat voelt plichtmatig.

Thomas Heerma van Voss (1990) debuteerde op zijn negentiende. Zijn roman, De Allestafel (Uitgeverij Augustus), werd erg goed ontvangen. Heerma van Voss studeert momenteel Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam en is bezig met nieuw werk.

9 opmerkingen:

Thomas zei

De eerste die het juiste antwoord raadt, zend ik een exemplaar van mijn boek toe.

Manu zei

Geen idee, maar ik waag een gok als opener: Lieve Joris.

carmen zei

Mensje van Keulen?
En als ik er meerdere mag dan zeg ik ook Dorrestein en dan denk ik nog even verder :-)

Thomas zei

Denk gerust verder, het goede antwoord zit er nog niet tussen ;)

Mark zei

Het is moeilijk om deze tekst stilistisch aan iemand te linken. (Waarmee ik niet bedoel dat ie slecht geschreven is, quod non, verre van, maar dat ie qua stijl geen onmiddellijk herkenbare identiteit heeft.) Krijgen we een tip? Hebben we het over een non-fictie-auteur van de journalistieke soort of eerder een columnist met een voorkeur voor drama?

Thomas zei

Tip: een Nederlandse, levende romanschrijver met een journalistieke achtergrond.

Manu zei

reisverhaal, journalistieke achtergrond, nederelandse romanschrijver: Cees Nooteboom?

Mark zei

Adriaan van Dis?

Thomas zei

Adriaan van Dis, inderdaad. Gefeliciteerd. Kan je me je adresgegevens mailen (thomasheermavanvoss[at]gmail.com)?