Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

zaterdag 13 december 2014

'Ik wilde niet eindigen als mijn vader'

Zijn personages zijn goor en soms zo pervers dat je adem ervan stokt, maar toch moét je doorlezen. De Amerikaan Donald Ray Pollock maakte zijn debuut toen hij 54 was, nadat hij 32 jaar in een papierfabriek had gewerkt. ‘Ik heb heel veel geluk gehad.’ 

‘Sinds mijn debuut ben ik zes keer in Frankrijk uitgenodigd, maar het is mijn eerste bezoek aan België’, zegt Donald Ray Pollock. We zitten aan een tafeltje in de bovenzaal van de Gentse Vooruit. Met zijn tenger en klein figuur, kort geknipt grijs haar, brilletje en klassieke trui en broek oogt de Amerikaan keurig en onopvallend. Als je hem op straat zag, zou je niet vermoeden dat hij een drugs- en alcoholverleden heeft. Of dat hij tweeëndertig jaar lang afstompend werk heeft verricht in een fabriek. Of dat hij een rijzende ster is in Amerika en Frankrijk.

Barbaars 


Onze zuiderburen ontdekten Pollock in 2010, toen Buchet-Chastel de verhalenbundel Knockemstiff publiceerde, genoemd naar het gehucht in Ohio waar de schrijver opgroeide. Het boek kreeg lovende kritieken, maar de doorbraak kwam pas toen Al die tijd de duivel in 2012 bij Albin Michel verscheen. De roman, die zich deels ook afspeelt in Pollocks geboorteplaats, werd door het magazine Lire uitgeroepen tot beste boek van het jaar. 
“In 1957 woonden er ongeveer vierhonderd mensen in Knockemstiff, bijna allemaal aan elkaar verwant door een of andere godvergeten calamiteit, hetzij lust, noodzaak of gewoon onwetendheid”, lezen we in de proloog van de roman. 
In die besloten, vergiftigde gemeenschap groeit de zachtmoedige Arvin Eugene Russell op. Vader Willard is getraumatiseerd door de oorlog en sindsdien sluimert de waanzin in hem. Wanneer zijn vrouw Charlotte kanker krijgt, slaan zijn stoppen door. Hij verplicht Arvin in het bos dieren te offeren en nachtenlang te bidden. Tevergeefs. Charlotte sterft, Willard pleegt zelfmoord en Arvin zal onherroepelijk beschadigd blijken.

Naast de jongen volgen we in Al die tijd de duivel ook een aantal randfiguren. Pollock is ijzersterk in het introduceren van zijn personages. Elk aspect dat hij beschrijft suggereert iets over hun karakter. Geleidelijk aan krijgen zijn zinnen een verontrustende bijklank tot hij een bom dropt en we een gruwelijke waarheid inzien: de één is een seriemoordenaar, de ander is een pedofiel, nog iemand anders blijkt een huurmoordenaar. 
De personages van Knockemstiff zijn niet minder barbaars. Ze zijn verslingerd aan drank, drugs of pillen (het liefst alles samen), broeden op morbide plannen en hebben geregeld driftbuien. 
Deprimerend? Ja, maar ook verslavend. Pollocks proza druipt van de humaniteit en humor loert steeds om de hoek. Was het leven in Knockemstiff werkelijk zo erg als hij beschrijft? 
‘Ik heb het slechte aangedikt en het goede weggelaten’, zegt Pollock. ‘Het was sowieso een heftige plek om op te groeien. Geweld was niet weg te denken uit Knockemstiff. Wijd en zijd stond het bekend om zijn vechtpartijen. Ik zag mijn eerste bloedvergieten toen ik zes was. Mijn moeder had me uitgestuurd om brood te kopen. Terwijl ik mijn munten uittelde, kwam een vrouw binnengestormd. Het bloed droop van haar gezicht. Ze vroeg de winkelier de sheriff te bellen. Haar man had met een mes naar haar neus uitgehaald. Het beeld van die winkeldeur die openzwaait en die bloederige vrouw die verschijnt zal ik nooit vergeten.’ 

Een ander leven 

In Pollocks werk zijn gewelddadige vaderfiguren gemeengoed. Zijn eigen vader was ook geen doetje. ‘Mijn vader heeft een opvliegend karakter en is beresterk’, zegt hij aarzelend. ‘Ik lijk meer op mijn moeder. Zij is klein van gestalte en kalm.’ 
Pollock was een verlegen kind. Lezen deed hij amper omdat er thuis geen boeken waren. Op school ging hij weleens naar de bibliotheek, maar met een boek op straat lopen durfde hij niet. Zijn vader had een goede baan bij de papierfabriek in het nabije stadje Chillicothe en thuis hadden ze het beter dan in de meeste andere gezinnen. 
In Knockemstiff liepen veel “wino’s” rond, vertelt hij. ‘Wino’s zijn mannen die verslaafd zijn aan goedkope wijn. Er waren drie winkels, een bar en een kerk. Het gehucht lag in een vallei en er leidde maar één weg naartoe. Zodra je in de vallei kwam, had je het gevoel een kleine, insulaire gemeenschap te betreden. De meeste bewoners gingen maar een of twee keer per jaar naar de stad.’
De vallei verlaten is een droom die bij veel personages van Knockemstiff terugkeert. In het verhaal Schott’s Bridge fantaseert de jonge Todd over een toekomst in de vastgoedhandel of in een bankfiliaal. Als hij van zijn grootmoeder een aardige som geld erft, wordt weggaan mogelijk. “Hij had onmiddellijk nadat zij hem het geld en de sleutels had overhandigd naar de stad moeten vertrekken, maar Todd kwam erachter dat hij bang was om de vallei te verlaten, ook al was het leven er slecht”, schrijft Pollock. Met een vriend zet Todd een handeltje in pillen op, maar dat loopt faliekant af. 
‘Als kind wilde ik maar één ding: uit Knockemstiff ontsnappen. Ver ben ik niet geraakt. Ik woon in Chillicothe, twintig kilometer verderop.’
In Begin ik opnieuw droomt de verteller ook van een nieuw leven, al is dat onrealistisch. Bernie Givens zit vastgeklonken aan een ongelukkig huwelijk, is ontslagen (nadat hij met zijn lunchtrommel de kaak van een collega heeft gebroken) en zijn zoon Jerry is na een slechte drugstrip verstandelijk gehandicapt. “Ik ben zesenvijftig jaar oud, moddervet en zit net zo vast in Ohio als de grijns op de reet van een dooie clown”, klinkt het. In de drive-in van de hamburgertent die Bernie met vrouw en zoon aandoet start hij opnieuw, maar op een volledig foute manier. 
‘Die dromen van een ander leven zijn gebaseerd op mijn persoonlijke ervaring’, vertelt Pollock. ‘Als kind wilde ik maar één ding: uit Knockemstiff ontsnappen. Ver ben ik niet geraakt. Ik woon in Chillicothe, twintig kilometer verderop. Op mijn zeventiende mocht ik van mijn vader van school. Toen ik een jaar later ook in de papierfabriek begon, ben ik uit Knockemstiff weggegaan. Het plan was enkele jaren te werken en dan iets anders te doen, professionele baseballspeler worden of zo. Maar voor ik het wist, was ik getrouwd, had ik allerlei rekeningen te betalen en zat ik vast.’ 
Daarbij kwam dat Pollock dan al zwaar verslaafd was. Op zijn twaalfde begon hij te knoeien met pillen, weed en drank en toen hij twintig was, had hij er dagelijks behoefte aan. ‘We waren dom genoeg om Bactine te inhaleren’, vertelt hij. ‘We sprayden het ontsmettingsmiddel in een broodzak die we over ons hoofd trokken. Daarna ga je gedurende enkele minuten hallucineren.’ 

Diploma  

In tegenstelling tot zijn personages kon Pollock wél een nieuw leven beginnen. Toen hij tweeëndertig was en voor de vierde keer in een ontwenningskliniek belandde, besloot hij de drank en de drugs voorgoed te laten en begon hij aan een studie Engelse literatuur aan Ohio State University, die voor drie vierde door de papierfabriek werd gefinancierd. Op zijn veertigste had hij zijn diploma op zak. 
Vijf jaar later nam hij de beslissing die zijn leven kompleet zou veranderen. ‘In die periode ging mijn vader op pensioen. Toen ik hem zijn dagen zag doorbrengen in zijn luie zetel, klikte er iets in mijn hoofd. Zo wilde ik niet eindigen. Ik had alleen ervaring met fabrieksarbeid, maar hoe moeilijk kon het zijn om een boek te schrijven?’ Pollock lacht hardop. ‘Ik was heel naïef.’ 
‘Ik tikte de verhalen over van auteurs die ik bewonderde. Ik kon een verhaal nog zo vaak lezen, maar het was pas nadat ik het had uitgetikt dat ik inzag hoe de auteur te werk ging.’
Om de kneepjes van het vak te leren legde hij zich een aparte methode op. ‘Ik tikte verhalen over van auteurs die ik bewonderde. Hemingway, Flannery O’Connor, John Cheever, Denis Johnson... Ik kon een verhaal nog zo vaak lezen, maar het was pas nadat ik het had uitgetikt dat ik inzag hoe de auteur te werk ging. Ik heb nooit een betere manier gevonden om te leren schrijven.’ 
Zijn eerste publicatie was het verhaal Bactine, geïnspireerd op zijn eigen drugsverleden en ook opgenomen in Knockemstiff. Hij stuurde het naar The Journal, het literair tijdschrift van Ohio State University. Daar waren de redacteuren zo enthousiast dat ze Pollock aanraadden zich voltijds op fictie toe te leggen. Na 32 jaar werken in de papierfabriek nam hij ontslag en begon hij een Master of Fine Arts in Creative Writing. In het eerste jaar vond hij al een uitgever. 
‘Kort nadat ik een verhaal had gepubliceerd in Third Coast, een klein magazine, kreeg ik mail van een literaire agent in New York City. Hij had het gelezen en mijn contactgegevens aan de universiteit opgevraagd. Toen ik vertelde dat ik een negental verhalen had liggen, vroeg hij of ik al een agent had. Ik zond hem mijn manuscript en een maand later was het verkocht aan uitgeverij Doubleday.’
Pollock kijkt me ernstig aan. ‘Geloof me, er zijn schrijvers die stukken beter zijn dan ik en die niet hebben wat ik nu heb. Ik heb ontzettend veel geluk gehad.’ 
Geluk speelde wellicht een rol, maar het is ook zo dat deze bescheiden, beminnelijke Amerikaan steengoed schrijft. Hij heeft een beeldende, elegante stijl, is suggestief en betoont zich virtuoos in het bespelen van ons inlevingsvermogen. De streken van zijn personages zijn soms zo afschuwelijk dat we naar adem happen, maar curieus genoeg hebben ze ondanks hun monsterlijkheid iets aandoenlijks. 

Tour de force

Pollock slaagt erin sympathie, of toch mededogen, op te wekken voor de grootste onverlaat. Een tour de force. Ik beken hem dat ik bij het lezen soms hardop moest lachen, om meteen daarna een stomp in de maag te voelen. 
Hij glimlacht. ‘In de fabriek werkte ik met mensen die over om het even wat konden grappen, hoe triest of ellendig het ook was. Van bij het begin wist ik dat er in mijn boek humor moest, anders schiet je je na afloop een kogel door het hoofd.’ 
Ik contesteer dat niet. Alleen dankzij z’n stijl en humor is de gruwel verteerbaar. Terwijl we opstaan en onze jassen aantrekken – Pollock heeft andere verplichtingen – zeg ik hem dat ik reuzenieuwsgierig ben naar het echte Knockemstiff. Dat is nu waarschijnlijk een literair bedevaartsoord? 
Mijn vraag stuit op een schaterlach. ‘Wie Knockemstiff niet kent, kan het niet vinden. Het bord met de plaatsnaam is enkele weken voor mijn verhalenbundel verscheen gestolen en het is nooit vervangen. De drie winkels en de bar zijn al lang gesloten. Wie mijn boeken wil, moet naar Chillicothe. De meeste bewoners bezitten een exemplaar van Knockemstiff, maar volgens mij hebben ze het niet gelezen.’ 
‘Mijn ouders, die nog in Knockemstiff wonen, lezen mijn boeken ook niet’, zegt hij als we afscheid nemen. ‘Lezen maakt geen deel uit van hun leven. In mijn vaders ogen zou ik het gemaakt hebben als ik een boerderij had gekocht, niet door boeken te schrijven.’ 

Knockemstiff. Vertaling: Vertaling Charles Bors, Mon Faber, Jona Hoek en Stefanie Liebreks. Karaat, 224 p.
Al die tijd de duivel. Vertaling: Mon Faber. Karaat, 320 p.
Dit interview verscheen op 10 december 2014 in De Morgen.