Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

donderdag 28 oktober 2010

Gered



Ik zat met mijn neus in de kast te rommelen tussen geboortecertificaten, trouwpapieren en vergeelde diploma's en prevelde een dankwoord aan het adres van Isaac Bashevis Singer. Zijn roman Le certificat had onze reis gered.

We vlogen 's anderendaags naar België. Het vervoer naar Nice was geregeld en in Zaventem werden we ophaald. De website van de luchtvaartmaatschappij meldde geen staking. Toen ik de regenlaarzen, winterjassen en knuffeldieren had gepakt, was ik met mijn boek bij de haard gekropen omdat ik wilde weten hoe die beste David Bendiger het redt wanneer hij op zijn achttiende zonder een rooie duit maar met grote schrijversambities in Warschau aankomt.
Wat mijn nieuwsgierigheid aanwakkerde, was het verhaal achter de roman. Le certificat, in het Nederlands Het visum, verscheen een jaar na de dood van Isaac Bashevis Singer, in 1992, maar het zou zijn vroegste werk zijn.
Het verhaal speelt in het Warschau van 1922. De Poolse schrijver, die in 1933 naar de Verenigde Staten emigreerde, schreef de roman waarschijnlijk toen hij zelf nog in Warschau woonde. De ik-verteller, David Bendiger, is een joodse aspirant-schrijver en hoogstwaarschijnlijk een alter ego van Singer zelf.

David Bendiger, net als Singer achttien jaar in 1922, keert na een oninteressante baan in de provincie terug naar Warschau. De stad, zo constateert hij, is nu in de greep van de moderne tijd. Hij kent maar twee mensen meer: Sonja, een vrouw die hij op het platteland heeft leren kennen en Dov Kalmenzohn, een zionistische functionaris die hem aan een visum voor Palestina kan helpen. Daarvoor moet hij eerst trouwen met Minna, een vrouw die zo graag naar Palestina wil dat ze bereid is de kosten voor haar rekening te nemen. In de tussentijd huurt Bendiger een kamertje bij de communistische Edusha en blijft hij Sonja ontmoeten. Via zijn oudere broer, die al enige reputatie heeft als schrijver, krijgt hij toegang tot de Club des Ecrivains waar hij zijn geschriften over Spinoza en de kaballa aan de man probeert te brengen. Wanneer zijn oude vader, een orthodox-joodse rabbi, onverwachts in Warschau opduikt, wordt Bendiger geconfronteerd met zijn oude religieuze verleden.
Le certificat is het verhaal van een jonge man die aan de drempel van de volwassenheid staat en op zoek is naar zichzelf, in zijn relaties met vrouwen, zijn band tot zijn oude geloof, zijn schrijversaspiraties, tegen een achtergrond van een wereld die een oorlog heeft doorgemaakt en volop aan het veranderen is. Bendigers spontane, soms naïeve overpeinzingen gaan van vragen over de oorsprong van de kosmos en zijn relatie tot vrouwen (Waarom wil ik elk vrouw die ik ontmoet bezitten?) tot empathie voor een stel worsten in de etalage van een slager (Vroeger leefde je en heb je geleden, maar nu sta je boven het kwaad.).

Ik was nog aan het glimlachen met die laatste gedachte toen ik naar de kast liep.
Met vreugde meld ik u dat ik dit schrijf vanuit België. De belevenissen van Bendiger herinnerden me eraan dat ik de paspoorten niet mocht vergeten. Waar literatuur al niet toe kan dienen.

dinsdag 26 oktober 2010

Ikken



Ik heb een zwak voor ik-vertellers. Goede ik-vertellers. Waarachtige, onbetrouwbare ikken die de lezer verwarren. Het klassieke voorbeeld is wel Zeno Cosini van de roman Bekentenissen van Zeno van Italo Svevo, die zichzelf voortdurend om de tuin leidt en erin slaagt de lezer in zijn leugens te doen geloven.

'Gebruik alleen een ik-verteller als het personage een heel dwingende stem heeft,' is het advies van Jonathan Franzen aan beginnende schrijvers. In zijn nieuwe roman Freedom (nu al uitgeroepen tot de Amerikaanse roman van de eenentwintigste eeuw) laat Franzen zijn hoofdpersonage Patty zelfs over zichzelf schrijven in de derde persoon.
'Ik geef toe dat ik een paar scènes in de eerste persoon heb proberen te schrijven,' zegt de auteur in een interview in De Standaard. 'Ik voelde me er erg ongemakkelijk bij, ik wilde me niet al te zeer met Patty identificeren. Ten slotte wil ik ook nog opmerken dat Patty een basketbalspeler is en dus praat ze over zichzelf in de derde persoon. Michael Jordan zegt ook dingen als "Dat zou Michael Jordan nooit doen!"'
Je zou denken dat Franzen die basketbal erbij haalt om de eerste persoon enkelvoud te vermijden.
Ik-vertellers zijn aartsmoeilijk. De Nederlandse auteur Jan van Mersbergen, die na vijf romans in de derde persoon enkelvoud nu de ik-vorm aanpakt, schreef het nog in zijn weblog van 23 oktober.

Het voorbije jaar heb ik veel goede ikken ontdekt. De vrouwelijke hoofdpersoon van TussenEenPersoon van Esther Gerritsen bijvoorbeeld of Helmer van Wonderen uit Boven is het stil van Gerbrand Bakker of de vertellers in de novellenbundel De verzoeking van Hugo Claus. Het zijn stuk voor stuk zeer verschillende ik-vertellers.
In Boven is het stil houdt Gerbrand Bakker afstand van zijn personage. Hij toont veel, maar legt weinig uit en spreekt de verbeelding van de lezer voortdurend aan. Zo'n ik-perspectief is zo onopvallend dat ik, als ik het boek sluit, soms niet kan zeggen of de auteur nu een ik- of een hij/zij-verteller gebruikt heeft. De aanpak van Hugo Claus in De verzoeking staat daar haaks op. In De verzoeking is de ik-verteller heel nadrukkelijk aanwezig. Claus kruipt in het hoofd van zijn zuster Mechtild en doet het verhaal als één lange, chaotische monologue intérieur.

Deze zomer worstelde ik met vertelstandpunten.
Behield ik een zij-perspectief of keerde ik terug naar mijn oorspronkelijke ik-verteller? In een klooster ging ik nadenken over de kwestie.
Een van de boeken in mijn tas was Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen van Herta Müller. Ik begon er 's morgens aan bij het ontbijt in de kloostertuin en toen de klok twaalf sloeg, zat ik nog te lezen.

Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen is het verhaal van een jonge textielarbeidster die op weg is naar een verhoor met de Roemeense geheime dienst. De vrouw is recent ontslagen omdat ze briefjes heeft verstopt in de herenpakken voor de Italiaanse markt, in de hoop zo een buitenlandse man te strikken. Sedertdien wordt ze vaak ontboden bij de Securitate.
Het verhaal begint wanneer ze de tram opstapt en eindigt bij het afstappen, en tijdens dat korte traject krijgt de lezer een stroom observaties, herinneringen en gedachten over zich heen. Het start ogenschijnlijk licht met willekeurige (en prachtig geschreven) observaties van de natuur en de medepassagiers op de tram, maar naarmate de rit vordert wordt de toon somberder. Uit elke daad, elke gedachte spreekt onzekerheid en angst voor de toekomst.
Herta Müller, die in 2009 de Nobelprijs Literatuur kreeg voor haar oeuvre, schept in Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen een magistrale ik-verteller die de lezer van de eerste zin meevoert, intrigeert, bang maakt en laat aanvoelen hoe het is om te leven onder een dictatuur.
Zelfs een lezer op een plastic tuinstoel in een sinaasappelgaard in een klooster op een eiland in de Middellandse Zee.

Het is niet verstandig, maar mijn keuze staat vast: ik wil een ik.


maandag 25 oktober 2010

De psychologie van de kip



Sedert een maand ontgaat de actualiteit ons. Het is niet dat we door het nieuws heen slapen, al zou dat ook kunnen. Denkt u maar aan Max Gosset, de ambitieuze journalist uit Donderhart van Thomas Blondeau, die op 7 juli rustig ligt te ronken wanneer de aanslagen in de metro plaatsvinden. Als hij bij het ontwaken het nieuws hoort, beseft hij dat hij de scoop van zijn leven te pakken heeft. Met zijn hoofdredacteur spreekt hij af om een speciale Londenbijlage te maken. De geplande vakantie in Nice met zijn vriendin Veronique valt in het water, maar dat trekt hij zich niet aan: de enkele dagen extra in Londen zijn een buitenkans om af te spreken met zijn oude geliefde, Eva, nu een beroemde popzangeres. Zijn werk voor de krant, het weerzien met Eva, het loopt allemaal anders uit dan Max gedacht had.

De reden waarom wij het nieuws missen? Sedert een maand hebben we een nieuwe televisie, een buitentv zeg maar, die werkt tussen 7 uur en 19 uur. Aangekondigde nieuwe stakingen, blokkages van raffinaderijen, praatprogramma's over mei '68, interviews met strijdvaardige studenten: het ontgaat ons omdat we voor de kippenren zitten.

In een maand tijd heeft het karakter van Picasso, Jezus en Adam een evolutie doorgemaakt. Het is verbazend hoe ze nu op hun baasjes lijken. Picasso, de voormalige aanvoerster van het trio, is een dromer geworden. Komen we aanzetten met hespenrandjes of kaaskorst, dan blijft zij mijmerend rondkijken of maakt ze een elegant sprongetje. Terwijl dekip onder het toeziend en vertederd oog van E.(5) kokketeert met haar witte vederkraag, vallen Jezus en Adam aan op het voedsel. Adam, vroeger de kleinste en bangste, is nu dik, makkelijk te pakken en zeer behendig. Zodra N. (7) in de tuin opduikt, rept ze zich naar de afrastering. Tot de trots van N. die haar elke dag regenwormen en pissenbedden voert, is zijn kip de snelste en competitiefste van de drie geworden.
Jezus, de kip van I.(3), is een geval apart. Ze wijdt haar dagen aan graaf- en scharrelprojecten, trekt zich van de andere niets aan en is in haar onafhankelijkheid het evenbeeld van haar baas.

Het land staat op zijn kop, horen we als we 's avonds in de keuken naar de radio luisteren. In de luchthaven van Nice is vijfendertig procent van de vluchten niet vertrokken. Aan het tankstation is de voorraad SP-95 en SP-98 uitgeput, vertelt een vriendin aan de telefoon.
Niemand weet hoelang het duurt. In afwachting van verandering nemen we de auto alleen nog als het niet anders kan. We verdiepen ons verder in de psychologie van de kip. Pure overmacht.


vrijdag 22 oktober 2010

Het verborgen leven van bomen



Hoewel e-books voordelen hebben, pleit ik voor het traditionele boek, genaaid of garenloos, gebrocheerd of gebonden, soms met nog onversneden bladzijden. Begint lezen niet met de geur en de textuur van papier? Boeken zijn handige objecten, dat ook. Een gelezen boek is een dwarsdoorsnede van mijn leven. Aangestipte passages, vlekken van koffie of zonnebrandolie, haastig geschreven kanttekeningen, verdwaalde tram-, trein of vliegtickets, oude boodschappenlijsten, een verdroogde sprinkhaan? Ze werken als madeleines van Proust. Dat betekent niet dat ik geen uitzondering maak als een spannende digitale drukproef zich aandient zoals vorige week, toen Het verborgen leven van bomen van de Chileen Alejandro Zambra in mijn bus viel. Omdat Zambra's eerste roman, Bonsai, zo'n aparte leeservaring was, schoof ik de aangesneden papieren romans opzij en kroop ik 's avonds met mijn laptop op de bank.



Net als Bonsai is Het verborgen leven van bomen een kort boekje. Het eigenlijke verhaal begint op bladzijde 9 en eindigt op bladzijde 100, en daartussen zitten flink wat halve en hele blanco pagina's.
De personages van Het verborgen leven van bomen zijn Julián, een literatuurdocent die eigenlijk schrijver wil zijn (een soort alter ego van de auteur), zijn vrouw Verónica en zijn stiefdochtertje van acht, Daniela. Het verhaal beslaat één nacht.
"Maar dit is geen normale nacht," schrijft Zambra, "tenminste nóg niet. Het is namelijk niet helemaal zeker of er wel een volgende dag is, want Verónica is niet van haar tekencursus teruggekeerd. Wanneer zij terugkeert, zal de roman eindigen. Zolang zij niet terugkeert blijft het boek doorgaan. Het boek blijft doorgaan totdat zij terugkeert, of totdat Julián er zeker van is dat zij niet meer terug zal keren."

Terwijl Julián wacht en steeds ongeruster wordt, sust hij Daniela in slaap met verzonnen verhalen over het verborgen leven van bomen.
Julián denkt aan het verleden, hoe hij Verónica leerde kennen dankzij een torta de tres leches, aan de geschiedenis van Verónica en haar ex Fernando, aan zijn vorige vriendin Karla, aan het boek dat hij schrijft over een man met een bonsai.
De uren kruipen voorbij. Daniela slaapt, Julián blijft wakker. Waar hangt Verónica uit? Heeft ze autopech? Ligt ze in het bed van een andere man? Als alles in orde komt, beslist hij, gaan we zaterdag naar de sneeuw kijken.
Maar komt Verónica terug?
Julián overtuigt zichzelf van het tegendeel. Hij probeert zich een leven voor te stellen zonder Verónica. Hoe is Daniela als ze vijftien, twintig, vijfentwintig, dertig jaar is?

Op dit punt in de roman laat de auteur iets merkwaardigs gebeuren: Verónica verdwijnt op de achtergrond, Julián zelf wordt een nevenfiguur en Daniela wordt het hoofdpersonage. Geeft dit keerpunt Juliáns gesteldheid weer, hoe zijn gedachten - zoals dat 's nachts zo vaak gaat - worden uitvergroot en hun eigen leven gaan leiden? Zambra laat het aan de lezer over.
Het verborgen leven van bomen ligt in de lijn van Bonsai. Ook hier schuilt de kracht van het verhaal in de uitgepuurde stijl, in de afstand tussen de verteller en de personages, in wat niet gezegd wordt. En ook hier is het gissen naar het boek in het boek.

Het verborgen leven van bomen is een boek om in te graven, te onderstrepen, kanttekeningen te maken. Nog drie dagen geduld, dan rolt de papieren versie van de drukpers.

woensdag 20 oktober 2010

Gedicht over het hier en nu (Christophe Vekeman)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Soms hoor je als je zwijgend
en sereen de afwas doet
het eigen stemgeluid versterkt
tot ver buiten de perken
van het hier en nu

men marcheert door lege steden waar
het gonst van onsterfe-
lijkheid

want als je straks de moord steekt
zeg daar maar donder op
dan begint het dus pas

al zal het natuurlijk wél schelen
qua afwas

De Gentse schrijver en dichter Christope Vekeman (1972) debuteerde in 1999 met Alle mussen zullen sterven. Dit jaar verscheen zijn achtste boek, 49 manieren om de dag door te komen (Arbeiderspers).

Welke auteur pasticheert Christophe? Uw reactie graag hieronder.

maandag 18 oktober 2010

Honing



Ik kon het proberen, al was de kans klein. Het boek was pas een maand verschenen, tegelijkertijd in het Frans, Engels, Nederlands en nog vier andere talen, haalde de coverpagina van boekenbijlagen wereldwijd, en zou weleens de Prix Goncourt voor de neus van Houellebecq kunnen wegkapen.
Of Même le silence a une fin binnen was?

De bibliothecaris in de openingszaal van de mediatheek van Cannes keek op van zijn antiek bureau. 'Ingrid Betancourt?'
Ik knikte. De Frans-Colombiaanse politica werd op 2 juli 2008 bevrijd uit handen van de guerillabeweging FARC. Ze werkte twee jaar aan het relaas van haar zes jaar gevangenschap in de Colombiaanse jungle.
'Te recent,' zei de bibliothecaris. 'Maar we hebben vier exemplaren besteld.'
Wanneer het binnen was?
'Ouh! Dat duurt nog minstens twee maanden.'

Voor ik de kinderafdeling bezocht, doorliep ik de rekken literatuur en pikte een Isaac Bashevis Singer mee. Op de terugweg naar huis luisterde ik naar de radio. France Inter zond een interview met Ingrid Betancourt uit.
"We liepen door de jungle," vertelde ze, "ik op de rug van een guerillero. Ik was te zwak om te stappen. Het was warm. De man die me droeg, transpireerde fel. Ik voelde zijn zweet op mijn huid. De doordringende geur maakte me misselijk.
Na een tijd bleef hij staan om op adem te komen. Toen hij me op de grond legde, zag ik een zwarte wolk op me afkomen. Tien, honderd, duizenden bijen. Ik sloeg om ze weg te jagen, maar was zo uitgeput dat ik flauwviel. Toen ik bij zinnen kwam, enkele minuten later, bedekten de bijen mijn armen, mijn benen, mijn hals. De pijn die ik verwachtte, bleef uit. In de plaats van zweet rook ik een fijne, zoete geur. De bijen zogen het zout van me op en lieten een laagje honing op mijn huid na."

Ik voelde de aandrang om terug te keren naar Cannes, voor een bezoek aan de boekhandel.

vrijdag 15 oktober 2010

Zingue-zingue-zoun



Sedert kort voedt de vraag de gesprekken thuis, met vrienden en enkele dagen geleden zelfs met een onbekende in de krantenwinkel. Wat bepaalt de charme van een Provençaals dorp?
De neuzen wijzen in dezelfde richting. Een Provençaals dorp is een espresso, een croissant en een krant, liefst een zonbeschenen plein, een handvol platanen, eventueel een zicht op boulistes. Alleen de burgemeester heeft daar een andere mening over.
Ons dorp telt al jaren een bakkerij, een bar-tabac en een krantenwinkel, maar op het eind van de maand verandert dat. Sedert monsieur le Maire betaald parkeren heeft ingevoerd krijgt de krantenboer geen volk meer. Wat logisch is. Zou u bereid zijn om veertig eurocent parkeergeld neer te tellen om een krant van één euro te kopen? We hebben natuurlijk geprobeerd om niet te betalen. Maar de gemeentelijke politie heeft burelen op het plein en om de zoveel minuten treedt het vijfkoppig korps naar buiten om een ronde te doen onder de platanen. Opmerkelijk, hun oog voor ontbrekende parkeertickets.
"Zaterdag 30 oktober," zei Pascal van de Presse/Librairie dus, "is onze laatste dag."

Er moest iets gebeuren. Misschien vond ik in het Dictionnaire amoureux de la Provence van Peter Mayle argumenten om de burgemeester op andere gedachten te brengen. Jawel, Peter Mayle, de Britse ex-reclameman die in de jaren '80 een mas kocht in de Provence en zijn ervaringen neerpende in Een jaar in de Provence. Dat boek werd een wereldsucces, waarna Mayle ook Mijn Provence, Toujours Provence, Encore Provence en Ontknoping in de Provence schreef, wat argwaan schept, althans toch bij mij. 
De titel verklapt het: Dictionnaire amoureux de la Provence is niet een zoveelste Provence-roman. Mayle schreef het boek in opdracht van uitgeverij Plon. In 2000 begon Plon een collectie boekjes waarin een auteur telkens een geliefd onderwerp ontrafelt in trefwoorden en daar artikels rond schrijft die alfabetisch worden geklasseerd. Grote namen verleenden hun medewerking, denkt u maar aan Bernard Pivot (Dictionnaire amoureux du vin) en zelfs de nieuwe Nobelprijs Literatuur Mario Vargas Llosa (Dictionnaire amoureux de l'Amérique latine).

Als aanhef van Dictionnaire amoureux de la Provence citeert Mayle Thomas Jefferson, de derde president van de Verenigde Staten, die in 1787 op een reis door Frankrijk een halte maakte in Aix-en-Provence en naar zijn secretaris schreef: "Ik ben nu in het land van het graan, de wijn, de olie en de zon. Wat kan je meer verwachten van de hemel?"
Mayle's Provence-woordenboek begint met "Accent", gevolgd door "Ail" en eindigt met "Zingue-zingue-zoun" (een lokale onomatopee om vioolklanken te beschrijven) en "Zola, François" (een ingenieur die een stuwdam ontwierp nabij Aix-en-Provence en ook de vader van). Tussendoor boordt hij het favoriete onderwerp van de Provençaalse moppen aan ("Belges"), analyseert hij de aparte manier van autorijden ("Conduite à la Provençale"), vertelt hij hoe zinnen die beginnen met "Normalement" correct te interpreteren zijn, en gaat hij in op 171 andere begrippen.
De artikels, soms essay-achtig, soms puur anekdotisch, zijn vlot geschreven, leerrijk en humoristisch, en maken Dictionnaire amoureux de la Provence een heerlijk bladerboek voor de Provence-liefhebber.

Toen ik thuiskwam, doorzocht ik het boek van voren naar achteren en omgekeerd, maar ik vond niets over Presse/Librairie, Boulangerie, of Bar-Tabac. Nou ja. Wat zou het uithalen met een burgemeester zoals de onze die het merendeel van zijn tijd investeert in zijn eigen zwembadinstallatiebedrijf (jawel, monsieur le Maire reikt ook de zwembadvergunningen uit) en in onbesuisde vastgoedspeculatie? Helaas. We zullen het zonder krantenwinkel moeten doen.
's Avonds gebeurde iets dat mijn teleurstelling temperde.
Na school riepen de kinderen me de tuin in. De buurman wilde me spreken. Hij stond aan de schutting en van ver kon ik zien dat hij iets in zijn hand had.
Hij overhandigde me een fles olijfolie. Van eigen kweek.

Ik dacht aan het citaat van Jefferson. Sommige dingen vallen gelukkig buiten de macht van monsieur le Maire.

woensdag 13 oktober 2010

Dinsdagochtend, 05.30 (Niels Carels)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Ik ben ooit met dit werk begonnen omdat ik dacht dat het me misschien verder zou brengen. Omdat ik dacht dat ik er misschien wat van zou kunnen leren. Omdat ik dacht dat ik er misschien goed in zou zijn.
    Dat dacht ik toen.
    Tegenwoordig is het anders. Ik weet dat het me verder brengt. Veel verder dan ik wilde. Ik heb veel geleerd. En ik ben er goed in. Ik ben er zo goed in, dat het een tweede natuur is geworden.
    Sammy zegt dat ik het niet moet overdrijven.
    ‘Hé gast, omdat jij een talent hebt, betekent dat nog niet dat wij prutsers zijn, snap je?’ zegt hij. Zijn tanden zijn zo wit dat het bijna eng is.
    Feit: als je huid donkerder is, lijken je tanden altijd witter.
    We zitten achter het kantoor. Sammy, sigaret tussen zijn ingetapete vingers, pulkt aan een korst op zijn kin.
    Ik zeg, nee.
    Nee.
    Nee.
    Ik zeg, zo bedoel ik het niet.
Voor mensen als Sammy is de wereld ingedeeld in wij en zij. Hij ziet het allemaal als zwart en wit. Het goede en het slechte. Terwijl het zo makkelijk niet is. Was het maar zo makkelijk.
    In de verte het gedreun van de stad die weer tot leven komt en wij horen het aan, gedwee en onzichtbaar, verscholen en anoniem, net zolang totdat het verdwijnt.
    Hij is er nog niet zo lang bij, Sammy. Het is logisch dat hij denkt zoals hij doet. Toen ik begon was ik net als hij. Nerveus. Onzeker.
    Feit: Hoe onzekerder je bent, des te meer ben je er van overtuigd dat je niks voorstelt.
    Op de deur van het kantoor is een A4tje geplakt. Het hangt er al jaren, zo niet langer. Voor een willekeurige voorbijganger zijn het loze zinnen. Voor Sammy, mij, de rest, zijn het regels. Overtreding ervan heeft consequenties.
    Sammy’s voorganger gebruikte monosodium glutamate. De jongen daarvoor, acesulfame potassium. Ze hielden het niet lang vol.
    Sammy drukt zijn sigaret uit en steekt een nieuwe op.
    ‘Ik weet dat je het zo niet bedoelt,’ zegt hij. Met zijn linkerhand haalt hij zijn mes tevoorschijn. Het is een simpel mes, niet te lang, zwart handvat.

Van Niels Carels (1977) verschenen tot nu toe twee romans (Neon (2000), Betamax (2007)) onder eigen naam en twee andere boeken onder pseudoniem. Ook schreef hij het scenario voor de korte film Iedereen die iets betekent en publiceerde hij verhalen, essays, interviews, artikelen, recensies, columns en gedichten in uiteenlopende media. Momenteel werkt hij aan een filmscript, een roman en een graphic novel. Geen van drieën wil echt opschieten.

Welke auteur pasticheert Niels? Uw reactie graag hieronder.

dinsdag 12 oktober 2010

Koffie met Claus



Omdat de koffie thuis op was, liep ik op maandagmorgen van de school door naar het dorp, onder een paraplu van Spiderman en met Hugo Claus in mijn tas.

Aan de toog van Bar des Boulistes waren alle krukken bezet. Ik nam een hoog tafeltje tegen de muur en bestelde een koffie. De enige vrouwen in de bar waren les filles. Die met het langere haar was van dienst, de ander rookte buiten een sigaret. Als u nu twee jonge, Provençaalse meisjes met fluwelen wimpers en rozige kaken voor u ziet, dan hebt u het mis. Les filles zijn twee dames van middelbare leeftijd, met rozige kaken, akkoord, maar dan door overmatig drankverbruik. Af en toe riep de een van achter de toog 'Ma soeur!' Dan keek de ander of er koffietasjes stonden op de dorpels van de buurhuizen. Van de rokende gasten. Zelfs een verdwaald lepeltje ontsnapte niet aan haar spiedende blik.
De mannen aan de toog bogen zich gezamenlijk over een krant en spraken stil over de eerste champignons, en dat het een mager seizoen zou zijn.

Ik kreeg mijn koffie en sloeg De verzoeking open, een bundel van drie novellen van Hugo Claus, die ik in juli zag staan in boekhandel T. in K., waar ik toen ook Kaas kocht.
De titel (ook die van de eerste novelle) had mijn aandacht getrokken. Hugo Claus, die van zijn vierde tot zijn elfde op nonnenkostschool zat, schreef De Verzoeking in 1981. Het is de monologue intérieur van een hoogbejaarde non, Zuster Mechtild, die als jonge vrouw werd uitgehuwelijkt, maar na de dood van haar kind besloot in te treden. Incontinent en half-dement, verlaat ze haar brits nauwelijks, maar nu heeft ze de Orde van Leopold II gekregen en voor de feestelijke inhuldiging moet ze het klooster uit. Claus wisselt haar visioenen, de gedachten aan haar hemelse bruidegom ("mijn Zoet Hert") en de herinneringen aan haar voormalige wereldse echtgenoot af met wat haar overkomt tijdens de viering.

Terwijl de echo's van de stamgasten uit de verte tot me doordrongen, verdiepte ik me in het vrijwillig lijden van Zuster Mechtild en las dan de tweede novelle, Het laatste bed, al even exquis, gecondenseerd proza over twee lesbiennes die in een Belgische badplaats logeren, waar een van beiden het verhaal doet van hun hartstochtelijke, fatale liefde.
Toen ik van mijn boek opkeek, waren de krukken aan de toog leeg. Ik betaalde en ging naar huis, met vingers die jeukten om te schrijven.

maandag 11 oktober 2010

Gesprek in De Vogel



Toen ik het nieuws van de Nobelprijs Literatuur hoorde, dacht ik terug aan het eind van de jaren tachtig en aan de toenmalige spil in mijn leven, café De Geverfde Vogel, kortweg De Vogel, in K.
Elke vrijdag na school spraken mijn vriendinnen en ik daar af met de jongens van het college. Op de krukken in de donkere gelagzaal, terwijl we ons eerste bier dronken, een sigaret probeerden of verliefd werden, voerden we hoogdravende discussies over de Latijns-Amerikaanse literatuur.
We wentelden ons in de romanwerelden van Márquez, Cortázar en Vargas Llosa, citeerden de personages en, afhankelijk van het boek dat we aan het lezen waren, waanden we ons Fermina Daza (Liefde in tijden van cholera), La Maga (Rayuela) of, als we veel bier binnen hadden, Julia (Tante Julia en meneer de schrijver).

Julia is de aangetrouwde tante van Marito, een student die werkt op de nieuwsdienst van een radiostation, maar in feite literaire aspiraties heeft. Terwijl Marito en Julia een affaire krijgen, verschijnt Pedro Camacho op het toneel, een schrijver van melodramatische hoorspelen die elke dag de helft van Peru aan de radio gekluisterd houden.
Hoofdstukken over de onmogelijke liefdeshistorie tussen Marito en de tien jaar oudere Julia worden afgewisseld met Camacho's soaps vol liefde, bedrog, moord, overspel en perversiteiten. Gaandeweg groeit de verliefdheid van Marito uit tot een melodrama, zoals Camacho dat nooit had kunnen verzinnen.
Mario Vargas Llosa met 
zijn vrouw Julia Urquidi 
(Madrid, 1959) 
Tante Julia en meneer de schrijver van de nieuwe Nobelprijswinnaar Literatuur Mario Vargas Llosa is een hilarische parodie op het schrijverschap waarin de fictie met de realiteit aan de haal gaat.
Dat de Peruaanse auteur zijn hoofdpersonage Marito doopt (kleine Mario) is niet toevallig. Mario Vargas Llosa was negentien toen hij een relatie begon met de aangetrouwde, weer gescheiden Julia Urquidi, een tante die dertien jaar ouder was. Toen de hartstochtelijke affaire bekend werd, vluchtte het paar naar het platteland waar ze na veel zoeken een burgemeester van een gehucht vonden die hen wilde trouwen. Het huwelijk hield acht jaar stand. In 1977, veertien jaar na de scheiding, verscheen Tante Julia en meneer de schrijver.
Mijn Tante Julia-tijd is ondertussen voorbij. Anders zou ik wel teruggaan naar café De Geverfde Vogel, vooral op vrijdag tussen vier en zes.

vrijdag 8 oktober 2010

Moerbei



In dit huishouden kunnen we leven met discomfort, maar er zijn grenzen.
Het ochtend- en avondritueel nam al een tijd vreemde vormen aan. Bij het openen van de luiken liep ik de helft van de keren een blauwe plek op. Zodra een kier zichtbaar werd, was bukken de aangewezen houding anders zwiepte een vuistdikke tak in mijn gezicht. 's Avonds moest ik versterking zoeken. Iemand stond buiten om de takken uit de raamopeningen weg te houden, terwijl de ander binnen de luiken dicht trok.

De boom overschaduwde het huis en een groot deel van de tuin. De takken kropen over de zonnepanelen op het dak en bij het trampolinespringen verdwenen de kinderen in het loof.
Was het een den geweest, een pruimelaar, zelfs een eik, dan hadden we al lang actie ondernomen. Maar de boom voor ons huis is een zwarte moerbei. Hij heeft zoete, donkere vruchten en hartvormige bladeren waar de kinderen maskers van maken, en is een neef van de witte moerbei waarop zijderupsen worden gekweekt.

Als ik weer ternauwernood zo'n tak had ontweken, dacht ik aan zijderupsen, en aan het verhaal van Hervé Joncour.
De kweek van zijderupsen was tweehonderd jaar geleden een belangrijke industrie in Zuid-Frankrijk. In een buurdorp is er nog een oude magnanerie te bezichtigen. Tegenwoordig is het een luxehotel, maar indertijd waren er 120 mensen tewerkgesteld in de zijdeteelt.
Tegen het eind van de negentiende eeuw brak een epidemie uit in de magnaneries. De zijderupsen stierven en met de zijderupsen ook de industrie, al probeerden sommigen misschien nog gezonde rupseneitjes te halen in Japan, zoals Hervé Joncour in de roman Zijde van Alessandro Baricco.

Hervé Joncour is een handelaar in zijderupsen in de Ardèche. Elk jaar gaat hij in Egypte en Syrië rupseneitjes te kopen om de zijdekwekers in zijn dorp, Lavilledieu, te bevoorraden. Maar dan vallen de zijderupsen ten prooi aan een onbekende ziekte. Het enige land dat gespaard blijft is Japan.
Vier keer onderneemt Joncour een lange reis naar het oosten om eitjes te kopen. In een afgelegen dorp in de Japanse heuvels wordt hij ontboden bij Hara Kei, een mysterieuze man met veel macht en rijkdom. Joncour treft Hara Kei in kleermakerszit op de grond in een kale, sombere kamer. Aan zijn voeten ligt een mooie vrouw die hij over de haren streelt, als een kostbaar dier.
In een kale, precieze taal die alle zintuigen beroert beschrijft Baricco hoe tussen Joncour en de vrouw iets gebeurt. De auteur toont weinig: een enkel gebaar, een blik, het timbre van een stem. Even belangrijk is wat hij niet zegt. Hij raakt alleen een snaar maar ontlokt een melodie, zo spreekt hij de verbeelding van de lezer aan.

Zijde concentreert op 128 bladzijden een verhaal van twee culturen, van liefde en van oorlog, van verlangen, van een bijzondere industrie.
Het is een trage, sensuele, atypische roman waar ik graag aan terugdenk als ik onze moerbeiboom zie.
Zelfs nu hij gesnoeid is.

donderdag 7 oktober 2010

Nobel



Omdat de spanning nu al dagen oploopt, u het filmpje op Nobelprize.org net hebt gemist, de radio het niet doet en de nieuwssites u vandaag wandelen sturen:
De Nobelprijs Literatuur gaat dit jaar naar een van de belangrijkste stemmen binnen de Spaanstalige literatuur, een groot verhalenverteller, meesterlijk in dialoog, een voormalig presidentskandidaat ook, door het comité in Stockholm gelauwerd "voor het in kaart brengen van de machtstructuren en zijn snijdende beelden van het verzet, de rebellie en de ondergang van het individu", jawel, de auteur die ooit verkondigde alle voorzorgen te hebben getroffen opdat de prijs hem nooit zou toegekend worden, de 74-jarige Peruaan Maria Vargas Llosa!

Binnenkort leest u hier over Tante Julia en meneer de schrijver. In afwachting alvast dit.

woensdag 6 oktober 2010

Quid sit futurum cras, fuge quaerere (Ellen Heijmerikx)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Een jongen holt door het duin. Hij holt zonder een pad te volgen door snijdend gras dat reikt tot aan zijn knieën. Hij schiet tussen struiken met bottelrozen door, kruist een duinpan, springt over zeedistels, beklautert een zandverstuiving, glijdt aan de andere kant de helling af, en iedere zeemeeuw zal denken dat hij aan het spelen is, maar hij rent sneller dan in een spel, zijn mond hangt open en zijn ogen tranen.
    Zonder geluid te maken pletten zijn versleten gympen helm en zandhaver, en in zijn oren snerpen de verwijten nog na, vaag glasgerinkel. Een hoge vrouwenstem kaatst door zijn hersenpan, smerige leugens, honend, jouwend. En dan zijn eigen stem als een echo.
    Takkenwijf.
    Een vuistslag.
    Je liegt.
    Nogmaals een vuistslag, en weer hoort hij gerinkel van glas dat harder uiteenspat dan eerst. Hou op, de stem van zijn vader sist. Hij voelt de greep in zijn nek en met zijn handen weert hij af. Met zijn knie plaatst hij een hoek, raakt hem vol in zijn kruis, rukt zich los van de bankschroef in zijn nek.
    En nu is het genoeg, de stem sist opnieuw. En de vuist raakt hem weer, en weer en nog een keer.
    Hij wringt zich door braamstruiken en vlierbosjes, holt dieper het duin in. Hij komt bij een open vlakte waar aan de rand een betonblok verrijst, een half onder gestoven ingang naar een bunker. Alsof een enorme mond naar zijn laatste adem hapt.
    Hij stopt abrupt en staart blazend naar het gevaarte. Dan zakt hij in het zand. Het beton staat onbeweeglijk tussen hem en de dichtbegroeide nollen. Witte nevelflarden stijgen op vanachter de kolos. Geen konijnen, zelfs geen meeuwen.
    Hij voelt fijne dauwdruppels tegen zijn wangen. Het helmgras op de duintoppen wuift zacht in de wind. Daarbinnen in de schemerige mond van de bunker ketst een vuursteentje. Een rood puntje gloeit op en de ogen daarachter lijken hem op te merken. Een tweede sigaret ontbrandt, een gestalte komt omhoog en nadert de eerste. Die knikt en wijst, en komt langzaam zijn richting uit. Dikke slierten mist kruipen over het zand, over zijn gympen. Hij staart als verdooft naar de oplichtende gelaatscontouren, handen die gebiedend wenken.
    Hij hoort een geluid achter zich. Aarzelt een moment. Verwacht zijn vaders stem die iets in zijn oor sist, haar naam noemt, vingers die zijn nek omklemmen als een bankschroef. Maar nog voordat de onmogelijkheid ervan tot hem doordringt, steekt hij de bebloede flessenhals diep weg in het mulle zand.

Ellen Heijmerikx (1963) won in september de Academica Debutantenprijs 2010 met Blinde wereld (Uitgeverij Nieuw Amsterdam), een roman over haar jeugdjaren bij de Noorse Broeders, een strenge, sektarische geloofsgemeenschap. De jury schreef: "Beklemmend en glashelder proza. Alle pathetiek zorgvuldig vermijdend. Dit boek ademt noodzaak."

Wie pasticheert Ellen? Uw reactie graag hieronder.

maandag 4 oktober 2010

Het schrijversmetier



Het was vrijdag, twee uur 's middags. Ik was op het Festival du Livre in Mouans-Sartoux.
Het plan alleen 's morgens te blijven had ik na één zaal bijgesteld. De buit van de Espace Beaux Livres, de bouquinistes en de Espace Jeunesse lag in de auto en nu was het tijd voor de kers op de taart: de Espace Littéraire.

Door de luidsprekers klonk een interview met een schrijfster, dat vooraan in het Café Littéraire werd afgenomen. Rond het podium zaten tien toehoorders. In de gangen tussen de verschillende stands zag ik niemand, maar binnen de stands dromden de mensen van het boekenvak samen: handelaars, uitgevers en vooral auteurs. De schrijvers waren geïnstalleerd aan lange tafels, elk achter een naamkaartje en een toren boeken. De meesten zaten maar wat voor zich uit te staren.

Om de moraal op te vijzelen besloot ik bij elke auteur een halte in te bouwen, een van zijn titels te nemen en de achterflap minstens twee minuten te onderzoeken.
De eerste was Benjamin Legrand, de auteur van Le cul des anges, bij Seuil verschenen in april en aangekondigd als een "polar noir".
'Leest u graag politieromans?' vroeg hij toen ik zijn boek inspecteerde.
'Niet bepaald,' zei ik. 'Ik lees er nooit.'
'Dat is goed! In mijn boek komt geen enkele politieagent voor.'
'Maar ik lees ook geen detectives,' zei ik.
Hij lachte. 'Weeral goed! Geen detective in de hele roman te bespeuren!'
Ik herinnerde me dat ik anderhalf jaar geleden een polar had gekocht. 'Thuis heb ik een boek van Ballard,' zei ik. 'Super-Cannes. Ik moet het nog lezen.'
'De mijne speelt zich ook voor een deel af in Cannes! In La Californie.'
Ik keek naar de glanzend zwarte cover en stelde vast dat ik een vingerafdruk had nagelaten.
'Als u 19 euro over hebt voor mijn boek,' zei hij, 'kunt u me 1.90 euro doen verdienen.'
'Ik kan u ook 1.90 euro geven,' antwoordde ik, meer als grap, maar daar had ik direct spijt van.
We bleven een tijd praten over het schrijversmetier. Hij kon leven van zijn pen omdat hij behalve boeken ook scenario's schreef, zei hij, maar de meeste van zijn collega's verdienden het dagelijks brood met een ander beroep.

Na Benjamin Legrand kwam ik bij een schrijver die alleen aan een lange tafel zat. Toen ik naderde, nam hij een boek van de stapel en boog zich naar me over op een manier die aan een wanhoopsdaad deed denken. Ik keek naar de flap zonder te begrijpen wat ik las. Ik dacht aan hoe intiem een boek is en hoe deze schrijver naar me keek, alsof zijn wereld zou staan of vallen bij mijn reactie.

Daarna herzag ik mijn taktiek. De resterende stands heb ik snel en vanop afstand bekeken.

vrijdag 1 oktober 2010

Missie



Zondagmorgen was ik in de tuin toen ik verder in de straat kinderkreten hoorde. Dat is een zeldzaamheid. De leeftijd van de buren schommelt tussen 65 en 103 jaar en kleinkinderen komen alleen in juli en augustus.
Ik posteerde me bij de schutting achter een cypres. Op de oprit van Rossignol zag ik twee auto's. Dat was ongewoon. Monsieur en madame Rossignol wonen in de stad. Ze komen drie keer per jaar naar hun plattelandshuis, blijven gemiddeld drie uur en maken in die drie uur voortdurend ruzie.
Het geroep dat nu uit de richting van Rossignol kwam, was van vrolijke aard. Van mijn plek achter de cypres zag ik drie kinderen, jongens, van ongeveer dezelfde leeftijd als de onze. Ze waren papieren vliegtuigjes aan het vouwen.

In de verte hoorde ik onze kinderen spelen. Ik glimlachte. Hun toekomst lag in mijn handen. Ik had een missie te vervullen: de kennismaking. Daarna konden ze hun gang gaan en boomhutten bouwen, vijanden overwinnen, schatten zoeken, voertuigen in elkaar knutselen. De formidabele Bende van Zes.
Ik zag ze later al terugblikken op die kindertijd. Misschien zou een van de zes er een boek over schrijven, in het genre van de de autobiografische reeks Souvenirs d'enfance van Marcel Pagnol. Ik kon onze oudste misschien een duwtje in de rug geven. Als ik volgende week in de bibliotheek het eerste deel meenam, La gloire de mon père? Hoe zou N.(7) stralen bij het lezen over de peripelen van de kleine Marcel in de Provençaalse heuvels!

De kinderen zaten onder de tuintafel. Ze waren verkleed als skelet, vleermuis en Spiderman.
'Heb je gezien dat er jongens zijn bij de buren?' vroeg ik.
Ik moest de vraag drie keer herhalen voor er reactie kwam.
'Wat is er met die jongens?' vroeg N.
'Ga kijken,' zei ik. 'Toon hen je schorpioenen.'
Hij was voor het idee te vinden op voorwaarde dat zijn broers meegingen.

Van een afstandje zag ik hoe ze bij de schutting gingen staan. Nadat E.(5) en I.(3) enkele keren heel luid hadden geroepen, doken de buurjongens op aan de afrastering van Rossignol.
'Ga weg, jullie,' zei de grootste.
'We hebben schorpioenen,' zei I. met zijn piepstemmetje.
'Ga weg,' herhaalde de jongen.
E. gehoorzaamde.
'Wat een dwaas skelet,' zei een van de drie, wijzend naar N. 'Heb je die domme baby Spiderman gezien?' vroeg een ander. Ze lachten hard en liepen weg.
De kleintjes kropen weer onder de tuintafel en N. ging naar binnen. Even later zag ik hem in de tuin met een boek. Hij droeg zijn gewone kleren.
Ik vond het skeletverkleedpak verfrommeld op de sofa.