Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 15 april 2011

Garmin (11)



Ik drukte op de startknop van Garmin en begon te lopen. In de tuin riepen en zwaaiden de kinderen. Een maand geleden waren ze op dit uur al in pyjama en bijna klaar voor bed, maar nu hadden ze hun kleren nog aan en fietsten ze uitgelaten over het gras. Ik zwaaide en lachte terug en voelde me schuldig. Het was woensdag, dus geen school voor hen. We waren naar de tennis gegaan en daarna hadden we op het terras lasagne gegeten en ijslollies en ik had snoep in de tuin verstopt en wat later had N.(8) op z'n DS gespeeld en E.(5) en I.(4) hadden toegekeken en toen was het tijd om te vieruren en daarna wilden ze filmpjes van Winnie de Poeh zien en om vijf uur hadden we waterpistoolgevechten gehouden.
Ik was de hele dag bij hen geweest maar tegelijkertijd niet.

Alina Condurro had weer een avontuur beleefd en dat wilde ze aan me kwijt, dus liep ik tussen het boterhammen smeren en waterpistolen vullen naar mijn laptop om te schrijven. N.(8) kwam de keuken binnen en vroeg wat ik aan het doen was en ik vertelde over m'n nieuw verhaal en toen vroeg hij of ik nog een boek schreef en hoe het met mijn ander boek was en toen zei ik, ja dat ik misschien een boek schreef, en nee, dat ik niet wist hoe het met mijn eerste boek was want dat ligt nog bij de literair agent. N. sloeg zijn ogen op en liep naar buiten en toen schreef ik weer enkele zinnen.

Een bestelwagen met bouwvakkers reed voorbij, daarna kwam een pickup van een tuinbedrijf en toen een pizzaleverancier. Terwijl ik mijn benen vooruit gooide, dacht ik aan Alina Condurro, dat ze een zegen is omdat ze onaangename gedachten uit mijn hoofd drijft en me doet lachen, maar soms ook een pest omdat ze me volledig opeist, overdag en 's nachts, en dat voelde ik nu. Ik was geestelijk zo moe dat ik lopend in slaap zou zijn gevallen als er niet plots twee honden op me af waren gestormd.
De een was wit en groot, en de ander zwart met bruin en nog groter. Ze blaften hard. Nu ben ik niet iemand die bang is voor honden, dus keek ik alleen geamuseerd en jogde rustig verder. Het probleem was dat de honden ook bleven lopen en verre van rustig waren.
Ik maakte wilde gebaren en dreigende geluiden. De witte draaide zich om en droop af. De zwart-met-bruine bleef me volgen. Hij toonde zijn tanden. Ik liep sneller, de hond ook en toen haalde hij uit naar mijn been. Daarna besloot ik te stappen. In de tuin aan de overkant van de straat schreeuwde een vrouw "Jeanne!". De grote hond keerde naar zijn huis terug; ik liep verder.

Op een of twee weken tijd had de natuur een krachttoer uitgehaald. Modderige gazonnen waren nu perken vol veldbloemen, in de bermen woekerden netels en pluizenbollen, en de bomen, tot voor kort kale karkassen, droegen sluiers van groen. Over het wegdek kropen zwarte pieren en boven de struiken hingen wolken oranje vlinders.
In de nieuwe woonwijk met de Dallashuizen pruttelde een oude rode bmw cabrio me voorbij. Z'n uitlaatgassen gingen verloren in een zoete geur. De geur kwam van een tuin op het eind van de straat. In die tuin stond een boom behangen met trossen paarse bloemen. Toen ik passeerde zag ik een oude vrouw onder het bloemendek staan. Ze had een dikke buik, droeg een jogging die tot boven de knieën was opgerold en keek triest voor zich uit.

De kinderen waren in pyjama toen ik thuiskwam. Ze vroegen wat er met mijn broek was. Niets, zei ik maar ze wezen naar de stof ter hoogte van mijn kuit en toen zag ik dat daar een gat zat. Ik las een verhaal voor over een opgroeiende draak. Toen ze in bed lagen, dacht ik aan de vakantie die nu begint en de tien dagen die we in België zullen doorbrengen. Na al die tijd in beslotenheid met mijn personage in ons afgelegen dorp in de eikenbossen voelt het een beetje zoals afdalen van De Toverberg van Thomas Mann en terugkeren naar de echte wereld. Twee weken waarin ik niet ga schrijven maar spelen en tekenen en vrienden terugzien en mijn oude kinderkamer leeghalen en paaseieren verstoppen en Nederlandstalige boeken kopen. En lachen en luisteren en zoenen. En nagelbijten misschien. Leven, kortom.

A Montanha Mágica, Nova Fronteira, 960 p.
De vorige Garmin leest u hier.

woensdag 6 april 2011

Inwoners van een klein land (Yves Petry)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Het onderwerp van het gesprek dat ik gedwongen was te voeren met de man die in het overvolle café aan mijn tafeltje kwam zitten, was, omdat ik toevallig de krant aan het lezen was en daarbij nog niet verder was geraakt dan de binnenlandse berichtgeving, de politieke impasse die het land in zijn greep hield, zoals dat in diezelfde krant vanuit een ziekelijke sensatie- en gemakzucht dag na dag werd genoemd. Maar het weinige dat over dat onzalige onderwerp nog te zeggen viel, het weinige dat ik iemand over dat onderwerp nog wilde horen zeggen, was gauw gezegd, en ik stond al op het punt de betreffende pagina om te slaan en verder te gaan met lezen in de weinig gegronde hoop dat er pagina’s zouden volgen die me boeiender stof te bieden hadden of die, als de man zijn poging om met mij tot een gesprek te komen niet bleek te willen opgeven, tenminste een interessanter onderwerp zouden opleveren. Maar ook over de crisissen in het buitenland, zo realiseerde ik me snel, zouden de man noch ik meer weten te vertellen dan wat er inmiddels al honderden keren over verteld was. Tegelijk belette de aanwezigheid van de man me om daadwerkelijk verder te lezen, om te lezen op een manier die de mogelijkheid schiep om als het ware tussen de regels door eventueel toch iets op te vangen dat niet al honderden keren was verteld. Allopatritis, verklaarde de man ineens met een nadruk waaruit geen enkele twijfel sprak aan het belang van zijn woorden en aan de interesse die ze bij mij zouden wekken, is een cultureel-mentale aandoening die slechts zelden wordt benoemd ook al is ze alomtegenwoordig. Bij alle mensen die er zoiets als een cultureel-mentaal leven op nahouden, zul je in min of meerder mate het verschijnsel aantreffen dat ik allopatritis heb genoemd. Er bestaan geen mensen die leven in een cultureel-mentale ruimte en die niet zouden kunnen leven buiten een cultureel-mentale ruimte, zei de man, die niet lijden aan allopatritis. Dat geldt natuurlijk in de eerste plaats en in de hoogste mate voor inwoners van kleine landen. Kleine landen zoals het land waar u en ik in leven, voorzien immers helemaal niet in de cultureel-mentale ruimte waaraan sommige van zijn inwoners behoefte hebben, voorzien daar niet in en kunnen daar ook helemaal niet in voorzien. De cultureel-mentale traditie van kleine landen is immers veel te schraal en veel te weinig oorspronkelijk, en de cultureel-mentale actualiteit van kleine landen is veel te onbeduidend. Bovendien hebben kleine landen helemaal niet de neiging om hun cultureel-mentale traditie in ere te houden en hoeveel zelfbedrog vraagt het niet om hun actuele gewicht ernstig te nemen. Inwoners van kleine landen, voor wie een cultureel-mentale ruimte een absoluut noodzakelijke levensvoorwaarde is, zullen zich altijd geroepen voelen tot een ander en veel groter vaderland, er zit voor hen niks anders op dan zich over te leveren aan de aandoening die ik allopatritis heb genoemd. Ik zelf bijvoorbeeld, zei de man, beschouw mij al sinds jaar en dag als een Duitser. Ik spreek geen woord Duits en ben eigenlijk nog maar twee keer in Duitsland geweest, en dan nog wel in Berlijn, wat, zoals bekend, de minst Duitse stad is van heel Duitsland. Toch beschouw ik mezelf sinds mijn vroege jeugd al als een Duitser, of tenminste toch als een inwoner van de Duitse cultureel-mentale ruimte. Als ik de Duitse cultureel-mentale ruimte niet had om in te ademen, was ik ongetwijfeld allang cultureel-mentaal gestikt. Wil ik mijn eigen muzikale wezen onderbrengen in een muzikale traditie, dan voel ik mij op een natuurlijke en om zo te zeggen volstrekt organische manier betrokken op de Duitse muzikale traditie. En zelfs al spreek ik geen woord Duits, ook mijn literaire wezen voelt zich in sterke, om niet te zeggen welhaast exclusieve mate verbonden met de Duitse literaire traditie. En welke andere geschiedenis dan de onvergetelijk obscene Duitse geschiedenis zou beter mijn behoefte kunnen vervullen om me te laten fascineren door en me een erfgenaam te voelen van wat de geschiedenis aan gruwel en blindheid te bieden heeft? Als inwoner van een klein land geef ik mij over aan mijn Duits-geaarde allopatritis omdat er anders voor mij helemaal geen cultureel-mentaal vaderland zou zijn. Dat er natuurlijk noch in het kleine land waar ik woon noch in Duitsland iemand is die mij voor een Duitser houdt, besef ik maar al te goed, zei de man. Het zou volkomen potsierlijk zijn om op mijn begrafenis, later, het Deutschlandlied te laten afspelen. Maar dat is een klein ongemak dat bij allopatritis hoort en waar een gepatenteerde allopatritis-lijder als ik allang mee heeft leren leven, ik ben op het besef van deze onverenigbaarheid zelfs gesteld, het is een teken dat ik helemaal niet gek ben, maar alleen de inwoner van een klein land, zei de man waarna hij onverwacht zweeg, al leek hij het gesprek, of wat daarvoor moest doorgaan, nog niet als beëindigd te beschouwen. Hij bleef in elk geval zitten. Van deze pauze had ik gebruik kunnen maken om een van de vele evidente bezwaren die zijn ongevraagde betoog gaandeweg in mij had opgeroepen, naar voren te brengen, maar voor ik daaraan toekwam, onderbrak hij het zich in mij ontwikkelende formuleerproces. Hoe vreselijk, zei de man op een plots geërgerde toon, is het soort allopatritis dat tegenwoordig in dit kleine land de boventoon voert. Dat is helemaal geen allopatritis die, zoals de mijne, op bescheiden individuele toon een cultureel-mentale ruimte probeert te creëren, dat is een vorm van allopatritis die op quasi officiële, op quasi ontegensprekelijke toon proclameert dat deze ruimte allang bestaat en zelfs altijd al bestaan heeft. Een groteskere leugen, nog veel grotesker dan welke leugens ik mezelf ooit heb aangepraat, heb ik nog nooit gehoord, dat is de waarheid. Het is een vorm van allopatritis die zich voordoet als autopatritis. In plaats van een ander land, wil ze een eigen land, in plaats van een groter land, een kleiner land, in plaats van meer gewicht minder gewicht, in plaats van een sterkere traditie een vagere, een nagenoeg onbestaande. Het is alleen maar te danken aan de al jaren hand over hand toenemende cultuurloosheid, de al jaren groeiende macht van de talentlozen dat deze vorm van autopatritische allopatritis zich als een nationalistische hallucinatiekoorts onder de bevolking heeft kunnen verbreiden. Want anders dan in het geval van mijn soort allopatritis, vereist de autopatritis waar het infantiel-demente rusthuispubliek dat in dit land de dienst uitmaakt, van begint te kwijlen, geen enkel talent. Het is omdat ik daadwerkelijk een muzikaal wezen ben dat ik een muzikale traditie heb gevonden, en het is omdat ik een literair wezen ben, dat ik een literaire stamboom heb, en het is omdat ik een historisch zelfbesef van enig allure wil koesteren dat ik me een kind voel van een geschiedenis waarin ik mijn eigen machtsfanatisme kan herkennen en verwerpen. Maar de cultureel-mentale ruimte die de collectief beleden vorm van allopatritis van tegenwoordig te bieden heeft, is alleen maar een ruimte waarin iedereen naar dezelfde weermannen kijkt, dezelfde spelletjesprogramma’s, dezelfde nieuwspresentatoren, waarin iedereen zich wentelt in hetzelfde gezwets en dezelfde middelmatige tijdschriften leest, dezelfde laagbijdegrondse pulpvodden. Dat is wat hen bindt. Ook zij zijn inwoners van een klein land, maar in plaats van daar de cultureel-mentale consequenties van te dragen, die onvermijdelijk uitlopen op een of andere getalenteerde vorm van allopatritis, vluchten ze in de meest perverse, de meest armoedige soort allopatritis die er bestaat en die ik autopatritis heb genoemd. Altijd weer dezelfde cultuurloze quatsch, altijd weer dezelfde talentloze kitsch. Hun autopatritis is niets anders dan de collectieve en dus talentloze en dus cultuurloze beleving van wat ik als een individuele vorm van allopatritis beleef. Collectief betekenen wij als inwoners van een klein land in cultureel-mentaal opzicht namelijk hoegenaamd niks, alleen individueel kunnen wij daarin een zekere grootheid bereiken. Natuurlijk zullen ze later, op hun begrafenis, de Vlaamse Leeuw kunnen laten afspelen zonder dat iemand dat potsierlijk vindt, en het schijnt dat sommigen bij de gedachte daaraan nu al de krop in de keel krijgen. Het is om van te kotsen, besloot de man heftig. Bij aanvang van ons gesprek, of wat aanvankelijk een gesprek leek te zullen worden, had hij zich uitgegeven voor een psychiater op rust, ten onrechte, zoals ik niet veel later zou vernemen. Wel was het zo dat hij zijn hele leven al op gezette tijden met de psychiatrie in aanraking kwam.

Yves Petry (°1967) studeerde wiskunde en filosofie. Hij debuteerde in 1999 met Het jaar van de man (De Bezige Bij). Zijn vijfde roman, De maagd Marino, verscheen in september 2010 en is genomineerd voor de Libris Literatuurpijs.

maandag 4 april 2011

Eigenlijk



Ik lag al een half uur in bed, moe en met een gevulde maag, toen ik plots zin kreeg in gekookte eieren. Dat was de schuld van Alberto Moravia. Ik las Retour à la mer uit de bundel Histoires d'amour, veertien verhalen die Moravia schreef tussen 1938 en 1951. Het hoofdpersonage van dit verhaal is Lorenzo, in een recent verleden een rijk en succesvol politicus maar nu arm en werkloos. Hij gaat met zijn vrouw picknicken aan zee op een plek waar ze vroeger vaak zijn geweest. Tijdens die uitstap hoopt Lorenzo nieuw leven in zijn huwelijk te blazen. Trouwen was indertijd niet meer dan een logische stap in zijn carrièreplan, maar nu hij zijn titel en fortuin kwijt is, is hij razend verliefd geworden op zijn vrouw. Haar liefde lijkt ook verleden tijd. Ze doet bits en afstandelijk en scheept elke toenaderingsppoging af. Hoe minder hoop Lorenzo heeft, hoe groter zijn begeerte wordt.
Hij lokt zijn vrouw een pijnbos in met het voorwendsel dat het een goede picknickplek is. Na de maaltijd probeert hij haar te omhelzen, maar zij wijst hem af. Het loopt uit op een felle ruzie. Zij vertrekt met de auto, hij blijft achter.
Op blote voeten wandelt Lorenzo urenlang over het strand. Hij bekijkt zichzelf en zijn carrière door de ogen van zijn vrouw en snapt haar reactie. In een opwelling duikt hij in het water en laat zich verdrinken.

In Histoires d'amour is de liefde of de begeerte (sommige personages durven deze twee te verwarren) vooral een bron van eenzaamheid, misverstanden, ongeluk.
Het zijn geen verhalen waar je blij van wordt. Misschien daarom dat de picknickscène zo'n hevige reactie bij me uitlokte.
De vrouw van Lorenzo eet met tegenzin een klein broodje, maar hij heeft een niet te stillen honger. Na een eerste ei eet hij een tweede en een derde en dan aarzelt hij en eet nog een vierde, gretig bijtend in het rubberachtige wit, genietend van het verbrokkelen van de dooier tussen z'n tanden.

Toen ik bij die passage kwam, zat de kille sfeer van Retour à la mer allang onder mijn huid en de gulzigheid en het genot van Lorenzo kwamen als een behaaglijk vuurtje. De avond zelf ben ik niet opgestaan maar 's anderendaags heb ik twee gekookte eieren na elkaar gegeten. Ik had een derde uit de koelkast gehaald maar dat heb ik teruggelegd. Twee was per slot van rekening al uitzonderlijk voor mij. Eigenlijk eet ik niet graag eieren.

Histoires d'amour, Flammarion, 397 p.

vrijdag 1 april 2011

Privato



'Moet dat echt?' vroeg P.
We stonden op een wandelweg boven de rotsige zuidkust van Capri. Links vertrok een smal pad het struikgewas in.
'Zeker weten.' Ik keek naar de witte letters aan mijn voeten. Privato.
'Ik wacht hier,' zuchtte P.
'Oké.'
'Voorzichtig,' riep hij me na.

Het pad was stenig en smal en liep zigzaggend tussen de bomen de heuvel af. Ik sloop door het gebladerte. Hier verlangde ik al maanden naar. Op het internet had ik alle mogelijke foto's bekeken, ik kende de geschiedenis en de sappige anekdotes, maar nu zou ik het in werkelijkheid zien: Casa Malaparte.
Ik heb een fascinatie voor huizen, huizen met iets bijzonders, een aparte geschiedenis, een vreemde architectuur of een uitzonderlijke locatie. Het brengt me soms in onaangename situaties. Kwade waakhonden en boze bewakers heb ik gehad, maar het vervelendst was misschien wel die keer toen ik een vastgoedmakelaar had overtuigd me in z'n boot mee te nemen op een rondvaart rond Cap d'Antibes om Château de la Croë te zien, het kroonjuweel van het schiereiland en het vakantiestulpje van Roman Abramovich. De zee was maar een beetje woelig, maar toch. Château de la Croë zag ik van boven een overgeefzakje.

Het huis dat nu door de struiken schemerde had een bijzondere geschiedenis én een unieke architectuur én was gelegen op een klif tweeëndertig meter boven zee waardoor het alleen te voet of per boot bereikbaar is, wat met zich meebrengt dat het oorspronkelijke meubilair nooit is weggehaald terwijl de villa toch al van 1937 dateert en gebouwd is naar een ontwerp van Adalberto Libero voor de Italiaanse schrijver Curzio Malaparte die in februari de boekenbijlage van L'Express haalde naar aanleiding van de nieuwe, vuistdikke biografie Malaparte. Vies et légendes. waarin Maurizio Serra het parcours van Malaparte met veel zin voor nuance beschrijft, van zijn tijdelijke fascistische sympathieën tot zijn rebellie tegen het regime van Mussolini en zijn overschakeling naar het communisme.
Malaparte vroeg Adalberto Libero "een huis zoals hij" te ontwerpen. Het resultaat is een kale rechthoekige constructie in rode baksteen waarvan één volledige zijde een trap vormt naar het dak. Op dat dak heeft Brigitte Bardot in 1963 rondgelopen bij de opname van de film Le Mépris van Jean-Luc Godard. Le Mépris is gebaseerd op de roman Il disprezzo van Alberto Moravia en Alberto Moravia was ooit de secretaris van Curzio Malaparte. Dat u het weet.

Indertijd was Casa Malaparte zeer apart en modern en dat is het nu nog altijd, dacht ik. Een vergrendelde poort versperde het pad enkele meters verder maar vanwaar ik stond had ik een perfect zicht op de villa. Ik vroeg me af welke romans ter plaatse waren geschreven. Als schrijver is Curzio Malaparte vooral bekend van Kaputt en La pelle (De huid), maar het enige boek dat ik van hem had gelezen was Le compagnon de voyage, een novelle die zich afspeelt in Zuid-Italië in 1943.
Na de val van Mussolini hebben de legertroepen geen aanvoerders meer. De soldaten zijn werkloos. Een van hen is Calusia uit Bergamo. Calusia heeft gezworen dat hij het stoffelijk overschot van zijn luitenant naar diens moeder in Napels zal terugbrengen. Hij maakt zelf een doodskist en vindt een ezel om de kist te vervoeren. Volgt een lange tocht van Reggio de Calabre naar Napels. Onderweg krijgt Calusia eerst gezelschap van Concetta, een jonge vrouw die niet terugwil naar het weeshuis waar ze is opgegroeid, en daarna van de stille en sterke Mariagiulia waarop hij verliefd wordt.
Zowel in plot als stijl is Le compagnon de voyage uitgepuurd. Het verhaal heeft de allures van een fabel en door de eenvoudige en precieze taal en Malapartes gebruik van de tegenwoordige tijd doet het hedendaags aan. Onder het mom van de tocht van Calusia schept Malaparte een scherp beeld van de chaos die in Italië heerst, het opportunisme van de een, het verdriet van de ander.

Ik wil meer boeken van Malaparte lezen, dacht ik terwijl ik foto's maakte van het huis. Daarna zat ik gewoon op een steen en keek. Ik zag dat een raam openstond. Dat had de conciërge waarschijnlijk gedaan. Misschien liep die ook soms het dak op zoals Brigitte Bardot in Le Mépris, voorbij die witte golvende muur, als een zeil in de wind.

Le compagnon de voyage, Quai Voltaire, 112 p.