Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 14 oktober 2013

Alter ego


Enthousiasme moet je kunnen delen, anders sterft het een stille dood. Dat dacht ik toen ik donderdag las dat Alice Munro de Nobelprijs Literatuur had gewonnen en ik voor de ogen van mijn geschrokken kinderen een vreugdedans maakte rond de eettafel. Het was toen half zes. Hoewel ik al dagen naar de bekendmaking van de Nobelprijs Literatuur uitkeek, ging de uitreiking op het moment zelf volledig aan me voorbij. 

Van mijn normale ik had ik die middag afstand genomen. De persoon die niet kan leven zonder literatuur en van recensies schrijven haar broodwinning heeft gemaakt, stond op non-actief. Ergens op het internet besta ik sinds drie weken onder een andere naam. Uit nieuwsgierigheid was ik aan het experimenteren met tumblr en wordpress en plots was het gebeurd: ik had een andere identiteit. Voor ik naar bed ging, voederde ik mijn nieuwe ik met een tekstje en gaf ik haar een mailadres en een facebook account. 

Die nacht sliep ik weinig, duizelig als ik was door de mogelijkheden die zich ontvouwden. Het huis was nog stil toen ik naar de mijn computer sloop. Ik bestond wel degelijk, ik had zelfs een volger in Amerika en iemand die mijn eerste tekst had “geliked”. Onmiddellijk stelde ik mijn ambities bij. Mijn nieuwe ik zou iets groots worden. Ze zou mondiale proporties aannemen, ze zou een nieuwe carrière voor me lanceren, zij zou het brood op de plank brengen. Ik schreef een tweede tekst, koos een andere lay-out en stoffeerde mijn alter ego met een extra pagina. 

Als ik Van boeken en mensen verwaarloos, dan weet je nu waar het aan ligt. Ik vrolijk mijn nieuwe identiteit op met verse teksten, zoek vrienden en maak hobby’s aan. Het is een soort versnelde opvoeding van een kind. Een zorgenkind, helaas. Na de eerste volger duurde het een week voor er een tweede kwam. Momenteel zijn het er zes. Zes over de hele wereld gespreid, maar bij mondiale proporties had ik me toch iets anders voorgesteld. Haar vrienden zijn op drie handen te tellen. Het zijn goede vrienden, dat wel, ze sturen mails en stellen gespecialiseerde vragen. Mail is overigens zeer gevaarlijk. Schrok ik even toen iemand haar schreef “dag annick”. Bleek dat mijn alter ego met mijn naam had gesigneerd. 

Het is schandalig, maar Alice Munro moest de Nobelprijs Literatuur ontvangen voor ik die ander even onder de tafel veegde en aan dit stukje begon, over Te veel geluk, de nieuwe verhalenbundel van de Canadese schrijfster. Een maand geleden sloeg ik de nieuwe Munro tussen twee te recenseren boeken door even open en ik werd er zo door gegrepen dat ik twee dagen lang onafgebroken las. 
Munro is een buitengewone verteller. James Wood, de befaamde criticus van The New Yorker, stelt haar op één lijn met Tsjechov. Onmiddellijk ben je in de leefwereld van haar personages, hoe ver ze ook van je eigen leven afstaan. In Kinderspel ligt het aan de dwingende toon van de verteller: ‘Ik neem aan dat er later thuis bij ons over is gepraat.’ en in Tussen vrouwen is het de openingszin die iets bevreemdends heeft: ‘Ik sta er soms van te kijken hoe oud ik ben.’ Soms zijn de eerste zinnen niet bijzonder maar is het net de alledaagsheid die intrigeert zoals in Diepe-holen: ‘Sally pakte gevulde eieren in, ook al nam ze ze liever niet mee op een picknick omdat het algauw een smeerboel werd.’ 

In Dimensies, het openingsverhaal, laat Munro op het eind van de eerste, ogenschijnlijk banale zin een woord vallen dat verwijst naar de tragedie van het personage: ‘Doree moest drie bussen nemen: een naar Kincardine, waar ze op die naar London wachtte, waar ze dan weer op de stadsbus wachtte die naar de inrichting ging.’ 
Munro geeft in dit verhaal blijk van een buitengewoon psychologisch inzicht, niet alleen in haar personage, maar ook in de lezer. Subtiel zet ze ons op het verkeerde been, om ons op het eind een spiegel voor te houden en te tonen dat de werkelijkheid genuanceerder is dan hoe wij ze zien. Rillingen kreeg ik ervan. 

Hopelijk kan ik minstens één persoon overtuigen naar haar werk te grijpen. Jij bijvoorbeeld, mannelijke lezer, die haar oeuvre nog niet kent en verbaasd bent (geef maar toe: teleurgesteld) dat Murakami de Nobelprijs niet heeft gekregen. 
Uren zou ik kunnen doorbomen over het meesterschap van deze Canadese grande dame: hoe ze haar personages met een enkele zin kan typeren, hoe ze spanning opbouwt, hoe ze het suggestieve schrijven beheerst… als dat alter ego van me maar niet zo opdringerig deed. Het is me nogal een karakter. In haar jonge leventje heeft dat kind al twee keer de pers gehaald. 

Te veel geluk (Alice Munro), De Geus, 409 p.

vrijdag 4 oktober 2013

Paranoia in een spiegelpaleis

Ricardo Piglia (°1941) is een van de belangrijkste stemmen binnen de hedendaagse Argentijnse literatuur. Doelwit in de nacht verscheen in 2010, nadat Piglia al dertien jaar geen roman meer had gepubliceerd. Het boek kaapte een rist literaire prijzen mee, onder andere de befaamde Premio Rómulo Gallegos in 2011. 

Het verhaal speelt zich af in een afgelegen dorp in de Argentijnse pampa’s in het begin van de jaren zeventig. Net als in Afval en dorre bladeren van Gabriel García Márquez maakt een onbekende zijn opwachting in de gemeenschap, wat de rust verstoort. In een mum van tijd wordt deze man, die Tony Durán heet en een elegante mulat is met Puerto Ricaanse wortels, het onderwerp van afgunst en roddels. Het gerucht doet de ronde dat hij een verhouding heeft met de mooie tweeling Ada en Sofia Belladonna, de kleindochters van de stichter van het dorp.

Tony Durán, die een tas met honderd duizend dollar op zijn hotelkamer verbergt, wordt op een dag dood aangetroffen. De officier van justitie wijst een verdachte aan en wil de zaak sluiten, maar dat is gerekend buiten Croce, een gepensioneerde politiecommissaris die redenen heeft om aan de officiële versie van de feiten te twijfelen. Intussen heeft het nieuws van de moord Buenos Aires bereikt en komt Emilio Renzi, een journalist uit de hoofdstad, Croce bijstaan in zijn onderzoek. Het spoor leidt naar de autofabriek van de Belladonnafamilie, die een jaar geleden werd gesloten. De fabriek was de levensdroom van Luca Belladonna, de halfbroer van Ada en Sofia, die sindsdien teruggetrokken in de fabriekshal leeft en alles doet om een onteigening te vermijden. 

Dankzij de beeldende beschrijvingen rijst het afgelegen pampadorp in al zijn details voor ons geestesoog op. Piglia voorziet het verhaal geregeld van voetnoten, die door hun al te nauwkeurige of dan weer uitgesproken futiele informatie nogal eens op de lachspieren werken. 
Ogenschijnlijk biedt Doelwit in de nacht de karakteristieken van een klassieke detectiveroman, maar die indruk is bedrieglijk. Het speurwerk van Croce strandt in een doolhof van pistes. Hoe meer hij aan het licht brengt, hoe complexer het onderzoek wordt en hoe meer vragen rijzen. Na weken aan de zijde van de commissaris maakt Emilio Renzi, die eigenlijk recensent is, de volgende bedenking: “Er zou een nieuw detectivegenre uitgevonden moeten worden: paranoiafictie. Iedereen is verdacht, iedereen voelt zich vervolgd. De dader is niet langer een afzonderlijk individu, maar een bende met absolute macht. Niemand begrijpt wat er aan de hand is. De sporen en de getuigen spreken elkaar tegen en daardoor blijven er vermoedens bestaan. Het lijkt wel alsof ze met elke interpretatie veranderen.” 

Is er dan wel één waarheid? Niet noodzakelijk, toont Piglia aan. Doelwit in de nacht openslaan is een spiegelpaleis binnengaan. Piglia laat zijn lezers verward, maar ook verbluft achter. 

Doelwit in de nacht (Ricardo Piglia), Signatuur, 256 p. 
Deze recensie verscheen op 2 oktober in DM Boeken.