Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

donderdag 27 november 2014

'Ik lees de boeken van mijn ouders niet'

Solomonica de Winter schrijft sinds ze acht is. Nu is ze zeventien en ligt haar debuut in de handel, Achter de regenboog, een duister verhaal met een boze tiener in de hoofdrol. Kind zijn van het befaamde schrijversduo Leon de Winter en Jessica Durlacher ervaart ze niet als een extra druk. ‘Ik wil niet dat mijn ouders zich bemoeien met wat ik doe.’ 

De taxi glijdt door de brede, boomrijke lanen van Bloemendaal. Gelegen op een half uurtje rijden van Amsterdam, staat deze gemeente bekend als het Brasschaat van Nederland. Het adres dat de uitgeverij me heeft gegeven ligt in een uithoek, niet ver van de duinen. ‘Een van de rustigste kwartieren van Bloemendaal’, licht de taxichauffeur toe. 
Voor een hoog vrijstaand huis met grote glaspartijen stap ik uit. In de keuken zie ik een portret van Solomonica de Winter staan, hetzelfde als op de omslag van haar roman. De man die aan de tafel op een laptop aan het tikken is, moet haar vader zijn, schrijver Leon de Winter. 
Vorige week heeft Solomonica een eerste interview gehad, vertelt hij terwijl hij me voorgaat naar het salon. Bij het raam poseert dochterlief voor de fotograaf. Met haar ruglange donkere haren, reeënogen en porseleinen huid is ze een opvallende verschijning. Ietwat verlegen komt ze me een hand geven. De attitude contrasteert met de pose die ze meteen weer aanneemt voor de lens – geconcentreerd, professioneel bijna. 

'Dochter van' 
Ik wacht in de aanpalende veranda. Hoge ramen bieden een panoramisch zicht op de tuin waar de herfst het gebladerte in okertinten kleurt. Binnen straalt alles gezelligheid uit, van de warmrode muur en de verweerde houten tafel tot de met fluweel beklede stoelen met vergulde randen. Het is haar moeder, Jessica Durlacher, die het huis heeft ingericht, zal Solomonica me toevertrouwen. In de gang hoor ik de Winter met de fotograaf overleggen, maar Durlacher zelf is nergens te bespeuren. Komen zij er straks bij zitten tijdens het interview? Het schrijversechtpaar waakt nauwlettend over de perscontacten van hun dochter. Je kan het hen niet kwalijk nemen. Solomonica – ‘Moon’ voor vrienden en familie – is pas zeventien en ze heeft het potentieel om een hype worden. 
Alles aan haar verhaal is bijzonder, van haar jonge leeftijd en haar afkomst tot haar roman zelf, die in het Engels is geschreven en eerst in het Duits is verschenen. Het lijkt wel een promotiestunt, opper ik als ze bij me zit. Vader de Winter komt vragen of we iets willen drinken, maar trekt zich dan terug. 
Solomonica lacht verontschuldigend. ‘Het is een samenloop van omstandigheden. Ik heb mijn boek in het Engels geschreven omdat we zo vaak in Amerika hebben gewoond. Nu wonen we weer in Nederland sinds 2011, maar in de zomer gaan we nog elk jaar een maand naar Amerika. Door de jaren heen is Engels mijn eerste taal geworden en Nederlands mijn tweede taal. Ik ga naar de Internationale school in Amsterdam waar ik les krijg in het Engels, ik lees alleen in het Engels en ik droom en ik denk in het Engels. Toen ik het boek af had, besloten mijn ouders en ik het eerst door een buitenlandse uitgever te laten lezen omdat we een neutrale blik wilden. In Nederland kent iedereen ons. Nederlanders hebben vaak vooroordelen. Hier ben ik direct “de dochter van”.’ 
De keuze viel op de Zwitserse uitgeverij Diogenes, die de titels van Solomonica’s ouders op de Duitstalige markt brengt. ‘De uitgever zag de kwaliteiten van het manuscript, maar hij wilde een onafhankelijke mening. Hij liet mijn boek aan vier adviseurs lezen zonder mijn naam en leeftijd te vermelden en een week later had hij vier enthousiaste reacties…’ 
De roman kreeg in Duitsland een lovende ontvangst. ‘Ongelofelijk cool, zuiver en stijlvast verteld’, schreef de Frankfurter Allgemeine Zeitung. 

Duistere kant 
Solomonica’s verteller, Blue McGregor, is een boos meisje van dertien. In het eerste deel van de roman richt Blue zich tot haar psychiater. Ze heeft twee mensen vermoord en beschrijft hoe het zover is gekomen. We vernemen dat haar moeder drugsverslaafd is en dat haar vader is neergeschoten terwijl hij een bankoverval pleegde. Blue was toen acht. De dag voor hij stierf gaf hij haar het boek The Wizard of Oz. Sindsdien heeft Blue geen woord meer gezegd. Het boek is haar vlucht, haar leven, haar alles. Ze draagt het overal met zich mee en vereenzelvigt zich met Dorothy, de protagonist. Dorothy’s wereld “achter de regenboog” is haar realiteit, en wat Blue dagelijks meemaakt, pesterijen op school, het verval van haar moeder, het gemis van haar vader, beschouwt ze als nachtmerries. 
Ze heeft het haar vader nooit vergeven dat hij zijn leven voor zijn gezin heeft gewaagd. Als ze op een dag ontdekt dat hij werd afgeperst door een maffiabaas, weet ze met haar woede geen blijf. Ze vat het plan op de man te vermoorden, maar terwijl haar haat toeneemt, bloeit ook een ander gevoel op. Ze wordt verliefd op de jongen aan de kassa van de buurtwinkel, die geobsedeerd is door de film The Wizard of Oz
Mijn ouders zeggen altijd "Schrijf over wat je weet, over wat je kent". Ik wil net het omgekeerde, ik vind het juist mooi om te schrijven over wat ik niet ken
Voor een kind van dertien heeft Blue een opvallend duistere kant. Overtuigend schetst Solomonica hoe het meisje verscheurd wordt door woede, verdriet en angst en hoe die negatieve gevoelens haar wereldbeeld bepalen. Aan haar dokter schrijft Blue: “Ik haat mensen. Met de stomme, lelijke ledematen die aan hun lijf bungelen, die rare neuzen die in de mafste soorten en maten uit hun gezicht tevoorschijn komen. De knokigheid van de knieën. De wriemelworstjes die aan onze voeten plakken, met de naam tenen.” 
Zoals de jonge schrijfster voor me zit, spontaan en enthousiast, kan ik me moeilijk voorstellen dat ze zelf ook zo’n schaduwkant heeft, of heb ik het verkeerd voor? 
Ze schudt haar hoofd en lacht weer. ‘Blue komt helemaal uit mijn verbeelding. Mijn ouders zeggen altijd "Schrijf over wat je weet, over wat je kent". Ik wil net het omgekeerde, ik vind het juist mooi om te schrijven over wat ik niet ken, bijvoorbeeld over een gestoord meisje zoals Blue. Iedereen heeft ergens iets duisters, maar bij Blue is het extreem. Haar een stem geven was een uitdaging. Ik moest me heel erg inleven.’ 
Ervaring had ze al. Verhalen verzinnen doet ze sinds ze een potlood kan vasthouden. ‘Schrijven zit bij me ingebakken, maar ik had het evengoed kunnen haten. Mijn broer is totaal niet met boeken bezig. Mijn ouders hebben me niet gestimuleerd. Ik houd me niet bezig met wat zij schrijven en ik lees hun boeken niet. Ik wil niet dat zij zich bemoeien met wat ik doe.’ 

Ritueel 
Toen Solomonica aan de roman begon, woonde ze pas weer in Nederland na drie jaar in Amerika. Ze was veertien – één jaar ouder dan Blue. Het was een lastige periode, biecht ze op. 
‘In Los Angeles was ik niet echt een goede dochter. Ik ging naar een public high school op vijf minuten van ons huis, waar ik slechte vrienden had uit slechte buurten. Ik spijbelde vaak. Het is moeilijk om in Los Angeles bij jezelf te blijven omdat het zo’n wilde, chaotische stad is. Je laat je makkelijk door iets of iemand meeslepen en dat heb je minder in een kabouterlandje zoals Nederland. Maar ik was daar heel gelukkig en toen we hier terugkeerden, was ik boos. Een beetje van mijn boosheid zit ook in Blue, maar bij haar is die sterk uitvergroot.’ 
Solomonica werkte twee jaar aan het boek en schreef zes versies. ‘Eerst ging het gewoon over een meisje dat met een verslaafde moeder leeft in een slechte buurt, maar geleidelijk aan heb ik elementen, scènes en karakters toegevoegd.’ 
Negen jaar schrijven en ontzettend veel lezen hebben haar gevormd. Kafka, Dostojevski, Kundera, Sylvia Plath en Jack Kerouac voeren het lijstje van haar favoriete auteurs aan. Als ze bij het schrijven in de knoop zit, laat ze haar tekst liever even liggen dan raad te vragen aan haar vader of moeder. Ze wil “alles zelf uitvogelen”. Dat betekent niet dat ze nooit met haar ouders over schrijven spreekt. Met haar vader had ze tijdens het schrijven van Achter de regenboog een soort ritueel. ‘Na elke versie gingen we samen aan tafel zitten en vroeg hij me over het boek, over scènes, personages. Hij gaf geen advies en begeleidde me niet, dat wilde ik ook niet. Hij stelde vragen om me uit te dagen en mijn creativiteit te stimuleren, een beetje zoals Socrates deed met zijn leerlingen.’ 
Het idee The Wizard of Oz in het boek te stoppen is zo ontstaan, vertelt ze. ‘Na de tweede versie gingen mijn vader en ik weer zitten en vroeg hij, Is er iets waar Blue heel erg van houdt? Toen keken we elkaar aan en begonnen we allebei spontaan te huilen. Ik zei: "The Wizard of Oz". Honderden keren had ik die film gezien en ik kreeg er nooit genoeg van. Daar dacht mijn vader natuurlijk ook aan. Ik wist dat Blue een lichtpuntje nodig had en The Wizard of Oz, het symbool voor onschuld, paste perfect. Het verhaal wordt haar realiteit, ze verdrinkt er bijna in.’ 

Een glas koud water in ons gezicht 
Achter de regenboog overstijgt de young adult-roman. Daarvoor is de karaktertekening van Blue te geraffineerd en de opbouw van het boek te ingenieus. Hoezeer Blue in haar verbeelding leeft, blijkt na 190 bladzijden, in het tweede deel van het boek. Het idee dat we ons hebben gevormd moeten we plots bijstellen. Het is alsof Solomonica een glas koud water in ons gezicht gooit: de wending komt onverwachts, maar is verfrissend. 
De jonge schrijfster houdt wel meer surprises voor ons in petto, inhoudelijk en ook stijlmatig. Voor een zestienjarige is ze opvallend ervaren. Ze schrijft filmisch en suggestief en gebruikt een mooie beeldspraak. Het verhaal telt enkele valse noten – Blue’s moeder is bijvoorbeeld een karikaturaal personage, de band tussen moeder en dochter mist diepgang en het slot van de roman lijkt vlug afgehaspeld – maar verder glinstert het boek van de belofte. Donderdag ligt het bij ons in de rekken. Hoe voelt Solomonica zich daar bij? 
Ze zoekt naar woorden. ‘Het is spannend en een beetje onwerkelijk dat vreemde mensen nu mijn boek gaan lezen. Misschien haten sommige mensen het... De slechte recensies wil ik liever niet lezen. Ik wil afstand houden. Ik moet me focussen op mijn schoolwerk. Dit is mijn laatste jaar middelbaar. Ik heb in februari voorexamens en in mei echte examens.’ Weet ze al wat ze volgend jaar gaat doen? Haar ogen lichten op. ‘Ik wil graag iets studeren in Amerika of in Israel. In ieder geval iets met literatuur. Schrijven is vanzelfsprekend voor me. Ik wil mijn hele leven verhalen creëren. Mooie dingen maken voor mensen, daar gaat het me om. Niet zo lang geleden ben ik iets nieuws begonnen. Net voor je kwam, heb ik een half uur geschreven. Het vordert trager dan vorige keer omdat ik meer schoolwerk heb, maar ik vind het nu al beter dan Achter de regenboog.’ 
Ze aarzelt even voor ze verdergaat: ‘De grote thema’s zijn haat, wraak en jaloezie, maar meer kan ik er niet over kwijt.’ 

Cool 
Het loopt intussen tegen zes uur. De tuin is aardedonker, de veranda een lichtbel in de nacht. Mijn tijd is verstreken. Solomonica vergezelt me naar de voordeur. In de keuken is haar vader aan het telefoneren. Hij onderbreekt zijn gesprek en vraagt of ik mijn tekst kan doorsturen, “zodat Solomonica kan corrigeren”. Ik denk aan zijn gesprek met de fotograaf daarnet. Na de fotosessie vroeg de Winter of hij de beelden bij het interview mocht kiezen. De fotograaf zei dat het ongebruikelijk was en vroeg wat hij belangrijk vond. ‘Dat Solomonica heel mooi is’, ving ik op. ‘Dat is ze natuurlijk, maar dat kan jij versterken.’ 
Vader de Winter weet hoe hij de media moet bespelen, maar voor Solomonica is de persaandacht nieuw. In de omgang is ze discreet en onbevangen zoals de meeste meisjes van zeventien. ‘Over schrijven praten doe ik zelden’, bekent ze bij het afscheid. ‘Op school weet iedereen dat ik schrijf, maar mijn vriendinnen zijn niet met schrijven bezig. Als ik hen zeg "Dat boek komt uit", antwoorden ze "Cool", maar ze hebben geen idee waarover het gaat.’ 
‘Thuis spreken we ook weinig over schrijven’, besluit ze. ‘Aan tafel hebben we het over film of televisieseries. Ik voel geen druk, wat fijn is. Alles wat ik schrijf, is van mij.’ 

Achter de regenboog, Solomonica de Winter. Prometheus, 216 p.
Dit interview verscheen op 26 november in De Morgen.

woensdag 19 november 2014

Wankel geweten van een natie

Juan Gabriel Vásquez stelt in De reputaties wezenlijke vragen over de macht en verantwoordelijkheid van de opiniemakers en de feilbaarheid van het geheugen. 

Juan Gabriel Vásquez (°1973) schrijft al jaren over Colombia, maar De reputaties is het eerste boek dat hij ook in zijn vaderland heeft geschreven. Toen hij drieëntwintig was, trok hij naar Parijs om zich aan de Sorbonne te specialiseren in de Latijns-Amerikaanse literatuur en in 1997 maakte hij daar zijn fictiedebuut. Met een doctoraat op zak vestigde hij zich na een jaar in de Belgische Ardennen in Barcelona waar hij noest verder schreef en voor de roman De informanten in 2004 een eerste onderscheiding binnenhaalde. Sindsdien houdt de prijzenregen niet op. Met Het geluid van vallende dingen mocht Vásquez onder meer de Premio Alfaguara en de Impac Dublin Literary Award 2014 op zijn palmares schrijven. Zijn nieuwe titel, die ook al twee prijzen kreeg, speelt zich af in en rond Bogotá waar de schrijver sinds 2012 weer woont. 

Dreigbrief 

In De reputaties kruipen we in de huid van Javier Mallarino, een levende legende in Colombia. De bot- en kraakbeenstructuur van politici analyseren en uitvergroten is al veertig jaar lang zijn werk. Zijn spotprenten, die elke dag in de oudste liberale krant van het land verschijnen, maken of kraken reputaties. Toen hij als jonge tekenaar een anonieme dreigbrief kreeg, wuifde zijn hoofdredacteur die weg met felicitaties: “In dit land ben je pas iemand als een ander je wat wil aandoen.” Mallarino interpreteerde het als een teken aan de wand en heeft er steeds over gewaakt onzichtbaar te blijven, maar nu hij vijfenzestig is, moet hij in het daglicht treden want de Colombiaanse staat heeft een huldiging georganiseerd. 
‘s Anderendaags krijgt Mallarino een journaliste over de vloer die op de plechtigheid present was. Onder het mom van een interview komt Samanta Leal op bezoek. Een drogreden, zo blijkt. De jonge vrouw vraagt Mallarino uit over een gebeurtenis die lang geleden plaatsvond en toen leidde tot een bijzonder scherpe spotprent – één die hij misschien niet had gemaakt als hij de gevolgen had kunnen overzien. 

Op losse schroeven 

Vásquez kiest voor een boeiend perspectief om de macht en verantwoordelijkheid van de opiniemakers aan de kaak te stellen. Mallarino heeft zich ontpopt tot “het kritische geweten van de natie”. Maar is de waarheid die uit zijn spotprenten spreekt wel dé waarheid? Het gesprek met Samanta Leal ondermijnt zijn zelfvertrouwen. Heeft hij de situatie indertijd correct ingeschat? Voor het eerst twijfelt Mallarino en dat net nu hij op een voetstuk staat en zijn reputatie des te breekbaarder is. 
Ook de feilbaarheid van het geheugen en het onvermogen om het verleden echt te kennen – thema’s die als rode draden door Vásquez’ oeuvre meanderen – komen in De reputaties aan bod. Als er zoiets bestaat als valse herinneringen, in hoeverre kunnen we dan vertrouwen op de herinneringen die we authentiek achten? En wat als een zekerheid uit het verleden plots op losse schroeven komt te staan? Vásquez prikkelt onze hersencellen en doet zijn naam als een van Colombia’s meest getalenteerde hedendaagse auteurs eer aan. 

De reputaties, Juan Gabriel Vásquez. Vertaling: Brigitte Coopmans. Signatuur, 139 p.
Deze recensie verscheen op 19 november in een kortere uitvoering in De Morgen.

maandag 10 november 2014

‘Trek mij uit de Vlaamse klei’

Seppe van Groeningen schrijft met een naturel dat weinig debutanten gegund is. Aards Paradijs is een sprankelend verhaal over een jongen die in de jaren tachtig opgroeit op een Vlaamse flowerpowerboerderij en zich afzet tegen zijn goeroevader. “Ik noem het een emotionele autobiografie.” 

“Verhalen vertellen is altijd mijn ding geweest”, zegt Seppe van Groeningen (°1972). “Als tiener kladde ik schriftjes vol met akelige verhalen.” 
Aan Aards Paradijs heeft van Groeningen tien jaar gesleuteld. Omdat hij voor zijn werk als geluidstechnicus van set naar set reist en tussen twee filmproducties door telkens maar enkele weken schrijftijd heeft, boekte hij weinig vooruitgang. Uiteindelijk nam hij een sabbatjaar om het manuscript te voltooien. 
De lange incubatietijd heeft duidelijk geloond. Voor een debuut is Aards Paradijs merkwaardig matuur. Een rake toon, sterke dialogen, een goede sfeerschepping, personages die echt tot leven komen… de roman heeft het allemaal. Van Groeningen baseerde het verhaal op zijn jeugdjaren in een hippiemidden. Hij noemt Aards Paradijs een ‘emotionele autobiografie’. 
“Ik heb enkele sterke gevoelens die ik als kind had in kaart willen brengen”, zegt hij. “De jaloezie die ik als vijfjarige voelde toen mijn broer Felix werd geboren en ik de centrale plaats in het gezin verloor, bijvoorbeeld. In mijn familie speelde bijna iedereen muziek. Terwijl ik de hemel werd in geprezen omdat ik de enige was die las, benijdde ik mijn neven om hun muzikaal gehoor en tekentalent. Ook dat is een gevoel dat ik heb uitvergroot.” 
Het verhaal speelt zich af op een boerderij in het Oost-Vlaamse Poeke. Van Groeningen geeft toe dat hij de werkelijkheid naar zijn hand heeft gezet. “We hebben in een commune gewoond, later op een grote boerderij, de eigenlijke setting voor Aards Paradijs, en nog later in Gent, met allemaal muzikanten. Al die periodes heb ik laten versmelten. Sommige dingen zijn verzonnen of opgeblazen, andere geminimaliseerd. Gabriel García Márquez zei dat de moeilijkheid er voor Latijns-Amerikaanse schrijvers in bestaat de werkelijkheid geloofwaardig op papier te krijgen. Ik heb dat ook ondervonden. Bepaalde zaken kwamen niet geloofwaardig over als ik ze waarheidsgetrouw neerpende.” 
Zijn protagonist Jules “John” Castro is de eerste zoon van een in Brussel gestrande Colombiaan en een Gentse. Tot zijn zesde is Jules’ wereld ‘t Aards Paradijs, waar hij met Benoit en Marie woont (‘mama’ en ‘papa’ mag hij hen niet noemen). De hoeve is een zoete inval voor mensen uit alle windstreken. Als vliegen op de stroop komen ze op de tussen de maïsrijen verstopte wietplantage van Benoit af. 

Nevels van wiet 

Vrienden die binnen- en buitenlopen, kampvuren waar dag en nacht aan gezongen wordt, feesten in nevels van wiet… Jules weet van niet beter. Tot de dag aanbreekt dat hij naar school moet. De confrontatie met de buitenwereld komt hard aan. Met zijn ruglange blonde haardos en ongewone kleren is hij in de klas een zonderling en wordt hij uitgesloten en geplaagd. Maar de school trekt zijn blik ook in positieve zin open. Jules leert vlot en graag en op de bus heeft hij tijd om te lezen, een activiteit die zijn vader “voor intellectuelen” vindt en verbiedt. 
Benoit – in een vorig leven overigens zelf een intellectueel – wil van zijn zoon een tweede John Lennon maken. Hij noemt Jules alvast John en laat hem elke dag privéles volgen in de hoop dat een groot muzikaal talent zich op een dag zal openbaren. Het was ‘den John’ die Benoit op het spoor van ’t Aards Paradijs zette toen hij als twintiger met zijn eerste vrouw, haar koningspoedel en hun zoontje Bert nog in een villa in Ukkel woonde, als bedrijfsrevisor werkte en rondreed in een blitse Jaguar. 

Gelukzalig

Het tafereel waarin Benoit een ommezwaai aan zijn leven gaf is onwaarschijnlijk maar met zoveel aplomb neergezet dat het waarachtig blijft. Een formidabele scène. Als personage tart Benoit overigens elke verbeelding. Als een koning regeert hij over de hoeve waar hij zich laat omringen door een schare volgelingen en dartel de vrije liefde beoefent. Met zijn fabelachtige voorgeschiedenis, zijn onweerstaanbare latino looks en zijn ongelooflijke talenten lijkt hij weggelopen uit een roman van García Márquez. 
De Colombiaanse maestro behoort met Haruki Murakami en Fjodor Dostojevski tot van Groeningens favoriete schrijvers. Een verwoed lezer was hij altijd al, vooral van buitenlandse literatuur. Op school auteurs van eigen bodem ‘moeten’ lezen vond hij een straf tot hij Louis Paul Boon ontdekte en later Jeroen Brouwers. Rond zijn dertiende begon hij zelf te schrijven. Zijn ouders huurden toen een groot huis in het Gentse, waar hij voor het eerst een eigen kamer had. 
“We woonden in een herenhuis vol muzikanten. Groepen als K13 met Patrick Riguelle als frontzanger en The Skyblasters met PDW aan de drums hebben daar het licht gezien. Om aan de drukte te ontsnappen sloot ik me af en toe op in mijn kamer waar ik me ontfermde over mijn kamerplanten en lugubere korte verhalen schreef. Ik droomde van een typemachine. Dactylo op school vond ik fantastisch en dankzij dat ene uurtje per week kan ik nog altijd blind typen.” 
De episode in het Gentse herenhuis eindigde toen zijn ouders scheidden. “Naar de gelukzalige sfeer die daar hing ben ik altijd blijven verlangen”, gaat hij verder. “Rond mijn dertigste vertelde ik mijn toenmalige vriendin er in een nostalgische bui over. Zij moedigde me aan weer te schrijven, maar de inspiratie kwam pas toen ik een laptop kocht en naar hartenlust kon typen. Drie maand later lag de eerste versie van Aards Paradijs op tafel.” 
De initiële euforie waaide vlug over. Van Groeningen was zonder vooropgezet plan aan het verhaal begonnen en de eerste versie was warrig en langdradig. Tien jaar later had hij eindelijk een versie waar hij mee naar buiten durfde komen. 
“Josse De Pauw was de eerste persoon buiten de kring van vrienden en familie die het te lezen kreeg. Hij was enthousiast en stelde voor het manuscript aan zijn uitgever te laten zien.” 

Hypnotiserende cadans 

“In zijn laatste, autobiografische boek Leven om het te vertellen verklapt García Márquez dat hij altijd gestreefd heeft naar een hypnotiserende cadans die de aandacht van de lezer vanaf de eerste regel in de greep moet houden. Al mijn literaire helden beheersen die cadans, hoewel hun schrijfstijlen totaal verschillend zijn. Haruki Murakami is er ook een meester in.” 
De toon hangt nauw samen met de perspectiefkeuze. In Jules heeft van Groeningen een uitstekende verteller gevonden. Van de eigenaardige, soms bijna surrealistische taferelen die op ’t Aards Paradijs plaatsgrijpen kijkt de jongen niet op. Hij registreert droogweg, wat een komisch effect sorteert. Wanneer Jules ouder wordt, gaat de idylle barsten vertonen. Hij schaamt zich voor de fratsen van zijn vader en zondert zich zoveel mogelijk af. De kloof tussen de hoeve en de buitenwereld wordt onoverkomelijk als hij verliefd wordt op een meisje uit een klassiek, intellectueel midden. Tenslotte breekt hij met zijn familie. Het duurt een kwart leven voor hij inziet dat hij wel degelijk de zoon van zijn vader is. Tegen dan blijft van de gedreven goeroe een zielig hoopje mens over. 
Met veel hippies is het slecht afgelopen, aldus van Groeningen. “Ik heb het in mijn omgeving vaak genoeg gezien. Sommigen zijn ten onder gegaan aan drugs, anderen konden de reële wereld niet aan en zijn in de marge van de maatschappij gesukkeld. Mijn ouders hebben gelukkig geen kleerscheuren opgelopen, integendeel, de bruisende energie uit die flowerpowerperiode hebben ze gekoesterd en altijd meegedragen.” 
Aards Paradijs is geworteld in la Flandre profonde, maar het verhaal overstijgt de landsgrenzen. De roman doet verfrissend on-Vlaams aan, laat ik van Groeningen weten. Rouwig is hij daar niet om. “In Liefde voor muziek zingt Raymond van het Groenewoud ‘Trek mij uit die Vlaamse klei...’ Dat was op school mijn lijfspreuk. Het doet me plezier te horen dat het zijn vruchten heeft afgeworpen.” 

Aards Paradijs, Seppe van Groeningen. De Arbeiderspers, 227 p.
Dit interview verscheen op 5 november in De Morgen.

donderdag 6 november 2014

'Heel mijn familie heeft trauma's'

Soms is de werkelijkheid straffer dan de fictie. KASK-studente Feline Minne debuteert met een autobiografische roman over een onwaarschijnlijke jeugd op de boerderij van haar oma bij Gent. 

Feline Minne (°1990) heet eigenlijk Eveline Gevaert. Ze adopteerde het pseudoniem drie jaar geleden, toen ze aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) studeerde en haar eerste stappen zette als multimediakunstenaar. 
“Minne verwijst naar mijn over-over-grootvader, de Vlaamse kunstenaar George Minne”, vertelt ze trots. De voornaam Feline speelde al lang door haar hoofd. “Toen ik vijf was, besloot mijn oma dat ik van naam moest veranderen. Ik was naar de Disney film Bambi aan het kijken. Feline is het liefje van Bambi.” 
Oma Medea was, om het licht uit te drukken, een dominante persoonlijkheid. In korte, filmische hoofdstukken vertelt Feline Minne hoe ze zich van het juk van Medea bevrijdt en met vallen en opstaan een eigen pad baant. Je kunt Medea en ik dan ook lezen als een autobiografische coming-of-ageroman.
Het verhaal begint heftig. Feline is vier jaar en haar ouders zijn pas gescheiden. Ze woont bij haar moeder Eva. Haar vader, die bezoekrecht heeft, haalt haar op een dag op om een ijsje te eten, maar ontvoert haar. Pas drie maand later, als hij door de politie wordt gevat, ziet Feline haar moeder terug. “Ik was vijf jaar oud, maar voelde me geen kind meer”, schrijft ze in de roman. “Spelen zou ik nooit meer doen.” 

Bruine rijst met tofu 

Haar piepjonge moeder Eva (ze was zeventien toen Feline werd geboren) leidt een jachtig leven als fotomodel en heeft geen tijd om voor het kind te zorgen. Feline trekt in bij oma Medea, haar grootmoeder van moederszijde. Medea en haar tweede man Erik wonen op een boerderij bij Gent. Feline belandt er in een sprookjesachtige wereld. Opa Erik doet aan healing en reiki (alternatieve geneeswijze met manu- ele therapie) en oma Medea, die gehuld gaat in lange brokaten gewaden en schitterende juwelen, cultiveert een weelderige bloemen- en kruidentuin en is een niet te stelpen bron van verhalen. 
Feline beschrijft de wonderlijke omgeving van haar kinderjaren op een mooie, zintuiglijke manier. Het huis, dat drenkt in aroma’s van “thee, cederhout, brandnetelsoep, kolenvuur en chocolade”, appelleert aan onze meest idyllische jeugdherinneringen. Toch is Felines kindertijd geen rozengeur en maneschijn. 
Met die gekke oma is ze in de ogen van haar klasgenoten en hun ouders een buitenbeentje. Op verjaardagsfeestjes schotelt Medea de kinderen geen taart voor maar bruine rijst met tofu, en aan de schoolpoort deelt ze flesjes valeriaantinctuur aan de ouders uit “om de kinderen rustig te maken”. Feline legt zich toe op haar pony’s Benjamin en Billeke en ontwikkelt een passie voor tekenen – hobby’s waar ze obsessief mee bezig is en die haar “rust en vastigheid” geven. 
Over het feit dat haar grootouders in aparte kamers slapen stelt ze zich geen vragen tot ze opa Erik met een van zijn volgelingen op de zolder betrapt. Met Medea gaat het intussen van kwaad naar erger. Ze verbiedt Feline haar moeder te zien die een terrorist zou zijn, een hoer, een pornomodel. Ze eist Feline voor zich op en heeft perverse trekken die het kind niet kan duiden. Het beeld van de ideale grootmoeder verbrokkelt en het meisje keert zich tegen Medea. Uiteindelijk neemt ze een beslissing. “Ik zou later kunstenares worden en schoonheid scheppen uit mijn lijden”, schrijft ze.

Zeven versies 

Momenteel zit Feline in haar laatste jaar animatiefilm. Het idee voor de roman ontstond twee jaar geleden. 
“Ik heb de eerste versie in een vlaag van creatieve waanzin geschreven. Tien dagen non stop. De tweede versie duurde een maand. Schrijven is vooral herschrijven en schrappen. Ik heb mijn manuscript ongevraagd naar Houtekiet gestuurd en Leo De Haes heeft het opgepikt. Wat een eer! Hij heeft ook mijn lievelingsjeugdboek De wereld van Sofie uitgegeven. Ik kon het niet geloven.” 
In het totaal schreef Feline zeven versies, op anderhalf jaar tijd. Van vijfhonderd bladzijden bracht ze het manuscript terug naar honderd dertig bladzijden. De roman is opgedeeld in kleine hoofdstukjes die een cruciale scène of episode belichten. De filmische structuur is een bewuste keuze, maar door die opeenvolging van korte, losstaande taferelen voelt Medea en ik bij momenten aan als een opsomming van feiten. Feline durft van de hak op de tak te springen en blijft soms te summier. Daardoor blijft het potentieel van meerdere scènes onbenut. 
Op een gegeven ogenblik beslist ze bij haar vader te gaan wonen, die ze jaren niet meer gezien heeft en amper herkent. Zijn familie – de Gevaerts – was pionier in biologische voeding en richtte in 1957 het natuurvoedingsbedrijf Lima op dat failliet ging toen Feline vijf was. Ze komt terecht op een verloederde boerderij waar haar vader, oma, ooms en tantes in haat samenleven. Triest? Ja, maar het hoofdstuk was een pak sterker geworden als ze suggestiever was gebleven en de sfeer invoelbaar had gemaakt. 
Aan het verblijf bij haar vader komt een abrupt einde. Hij verdwijnt naar Marokko, krijgt problemen en belandt meermaals in de gevangenis. Inmiddels heeft Feline hem al een paar jaar niet meer gezien. Over de ontvoering hebben ze nooit gepraat. 
“Mijn vader blijft voor mij een mysterie”, zegt ze. “We spreken een andere gevoelstaal. Hij zit vol wrok en haat tegenover zijn familie en dat is wederzijds. Ik zat tussen twee vuren toen ik als veertienjarige op die grote boerderij terecht kwam. Ik heb vreselijke verhalen over hem gehoord, maar of ze steek houden weet ik niet. Het kan me niet meer schelen. Ik heb hem losgelaten. De waarheid zal ik nooit kennen. Nu wil ik hem niet meer zien, want van elke ontmoeting word ik intriest. Mijn oudere halfzus wil hem ook niet meer zien. We hebben allemaal veel verdriet gekend. 
Iedereen in mijn familie heeft zware littekens die al sinds de eerste wereldoorlog van generatie op generatie worden doorgegeven. Al mijn nichten, neven, tantes en nonkels hebben trauma's. Ik weet niet wie of wat hier de oorzaak van is. Ik geef niemand de schuld, maar pijn en verdriet werden dikwijls op elkaar afgereageerd. Er zijn gelukkig veel mensen die positieve en vrolijke herinneringen overhouden aan die coöperatieve boerderij, maar de mijne zijn spijtig genoeg schrijnend.” 
Met haar mama Eva heeft Feline wel een goede band. Eva woont samen met Magnum-fotograaf Carl De Keyzer en studeert kunstwetenschappen in Gent. Moeder en dochter zien elkaar niet dikwijls – Feline woont bij haar Engelse vriend in Brighton en werkt haar masterproef aan het KASK op afstand af – maar ze bellen wel ongeveer elke dag. Ook met opa Erik heeft Feline geregeld contact. De roman heeft hen niet uiteen gedreven, integendeel. Medea mocht het debuut van haar kleindochter niet meemaken. In het laatste hoofdstuk lezen we over haar onverwachte dood. 

Demonisch 

Leven doet Medea wel in de roman, en hoe. Tot het eind blijft ze een fascinerend personage: onzeker, hunkerend naar liefde en aandacht, mythomaan, soms demonisch. Hoe blikt Feline vandaag terug op die Medea die haar eigen dochter met voodoo iets wilde aandoen en glimlachte toen ze hoorde dat de zoon van haar partner Erik zelfmoord had gepleegd? 
“Ze was een onbegrijpelijke vrouw. Dat is wat haar mythisch maakt. Ik heb haar vergeven. Toen ze zwanger was van haar eerste en enige dochter is haar moeder in een tragisch ongeval gestorven. Ik heb een stapel ontroerende brieven gelezen tussen Medea en haar mama. Ze hadden een enorm hechte band. Medea kreeg door het hevig verdriet een zwangerschapspsychose en zag haar moeders geest uit de sneeuw oprijzen. Hier begint het verhaal van mijn mama Eva, in de jaren zeventig.” Kunnen we dan een tweede roman verwachten? Feline ontwijkt de vraag handig. “Medea en ik is een begin”, zegt ze. “Ik schilder, teken, film en nu heb ik de smaak van het schrijven te pakken. Combinaties maken het leven interessant. Mijn grenzen verleggen en aftasten, dat is wat ik wil doen.” Een verfilming van Medea en ik staat in de plannen, maar het is een project van lange adem. “Financiering vinden is het lastigst”, zegt Feline. “Ik zoek investeerders via Tax Shelter (een fiscale regeling die de productie van audiovisuele en cinematografische werken aanmoedigt, red.). Topactrice Line Pillet gaat waarschijnlijk de rol van Eva of Feline spelen. Voor Medea denk ik aan een vijftigjarige schoonheid zoals Pascale Platel. Mijn docent scenarioschrijven Jeannice Adriaansens wil allicht meewerken aan het scenario. De film zal vol nieuwe verrassingen en ontdekkingen zitten. Ik mag verder niets verklappen.” 



Medea en ik, Feline Minne. Houtekiet, 132 p.
Dit interview verscheen op 5 november in De Morgen.