Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 10 november 2014

‘Trek mij uit de Vlaamse klei’

Seppe van Groeningen schrijft met een naturel dat weinig debutanten gegund is. Aards Paradijs is een sprankelend verhaal over een jongen die in de jaren tachtig opgroeit op een Vlaamse flowerpowerboerderij en zich afzet tegen zijn goeroevader. “Ik noem het een emotionele autobiografie.” 

“Verhalen vertellen is altijd mijn ding geweest”, zegt Seppe van Groeningen (°1972). “Als tiener kladde ik schriftjes vol met akelige verhalen.” 
Aan Aards Paradijs heeft van Groeningen tien jaar gesleuteld. Omdat hij voor zijn werk als geluidstechnicus van set naar set reist en tussen twee filmproducties door telkens maar enkele weken schrijftijd heeft, boekte hij weinig vooruitgang. Uiteindelijk nam hij een sabbatjaar om het manuscript te voltooien. 
De lange incubatietijd heeft duidelijk geloond. Voor een debuut is Aards Paradijs merkwaardig matuur. Een rake toon, sterke dialogen, een goede sfeerschepping, personages die echt tot leven komen… de roman heeft het allemaal. Van Groeningen baseerde het verhaal op zijn jeugdjaren in een hippiemidden. Hij noemt Aards Paradijs een ‘emotionele autobiografie’. 
“Ik heb enkele sterke gevoelens die ik als kind had in kaart willen brengen”, zegt hij. “De jaloezie die ik als vijfjarige voelde toen mijn broer Felix werd geboren en ik de centrale plaats in het gezin verloor, bijvoorbeeld. In mijn familie speelde bijna iedereen muziek. Terwijl ik de hemel werd in geprezen omdat ik de enige was die las, benijdde ik mijn neven om hun muzikaal gehoor en tekentalent. Ook dat is een gevoel dat ik heb uitvergroot.” 
Het verhaal speelt zich af op een boerderij in het Oost-Vlaamse Poeke. Van Groeningen geeft toe dat hij de werkelijkheid naar zijn hand heeft gezet. “We hebben in een commune gewoond, later op een grote boerderij, de eigenlijke setting voor Aards Paradijs, en nog later in Gent, met allemaal muzikanten. Al die periodes heb ik laten versmelten. Sommige dingen zijn verzonnen of opgeblazen, andere geminimaliseerd. Gabriel García Márquez zei dat de moeilijkheid er voor Latijns-Amerikaanse schrijvers in bestaat de werkelijkheid geloofwaardig op papier te krijgen. Ik heb dat ook ondervonden. Bepaalde zaken kwamen niet geloofwaardig over als ik ze waarheidsgetrouw neerpende.” 
Zijn protagonist Jules “John” Castro is de eerste zoon van een in Brussel gestrande Colombiaan en een Gentse. Tot zijn zesde is Jules’ wereld ‘t Aards Paradijs, waar hij met Benoit en Marie woont (‘mama’ en ‘papa’ mag hij hen niet noemen). De hoeve is een zoete inval voor mensen uit alle windstreken. Als vliegen op de stroop komen ze op de tussen de maïsrijen verstopte wietplantage van Benoit af. 

Nevels van wiet 

Vrienden die binnen- en buitenlopen, kampvuren waar dag en nacht aan gezongen wordt, feesten in nevels van wiet… Jules weet van niet beter. Tot de dag aanbreekt dat hij naar school moet. De confrontatie met de buitenwereld komt hard aan. Met zijn ruglange blonde haardos en ongewone kleren is hij in de klas een zonderling en wordt hij uitgesloten en geplaagd. Maar de school trekt zijn blik ook in positieve zin open. Jules leert vlot en graag en op de bus heeft hij tijd om te lezen, een activiteit die zijn vader “voor intellectuelen” vindt en verbiedt. 
Benoit – in een vorig leven overigens zelf een intellectueel – wil van zijn zoon een tweede John Lennon maken. Hij noemt Jules alvast John en laat hem elke dag privéles volgen in de hoop dat een groot muzikaal talent zich op een dag zal openbaren. Het was ‘den John’ die Benoit op het spoor van ’t Aards Paradijs zette toen hij als twintiger met zijn eerste vrouw, haar koningspoedel en hun zoontje Bert nog in een villa in Ukkel woonde, als bedrijfsrevisor werkte en rondreed in een blitse Jaguar. 

Gelukzalig

Het tafereel waarin Benoit een ommezwaai aan zijn leven gaf is onwaarschijnlijk maar met zoveel aplomb neergezet dat het waarachtig blijft. Een formidabele scène. Als personage tart Benoit overigens elke verbeelding. Als een koning regeert hij over de hoeve waar hij zich laat omringen door een schare volgelingen en dartel de vrije liefde beoefent. Met zijn fabelachtige voorgeschiedenis, zijn onweerstaanbare latino looks en zijn ongelooflijke talenten lijkt hij weggelopen uit een roman van García Márquez. 
De Colombiaanse maestro behoort met Haruki Murakami en Fjodor Dostojevski tot van Groeningens favoriete schrijvers. Een verwoed lezer was hij altijd al, vooral van buitenlandse literatuur. Op school auteurs van eigen bodem ‘moeten’ lezen vond hij een straf tot hij Louis Paul Boon ontdekte en later Jeroen Brouwers. Rond zijn dertiende begon hij zelf te schrijven. Zijn ouders huurden toen een groot huis in het Gentse, waar hij voor het eerst een eigen kamer had. 
“We woonden in een herenhuis vol muzikanten. Groepen als K13 met Patrick Riguelle als frontzanger en The Skyblasters met PDW aan de drums hebben daar het licht gezien. Om aan de drukte te ontsnappen sloot ik me af en toe op in mijn kamer waar ik me ontfermde over mijn kamerplanten en lugubere korte verhalen schreef. Ik droomde van een typemachine. Dactylo op school vond ik fantastisch en dankzij dat ene uurtje per week kan ik nog altijd blind typen.” 
De episode in het Gentse herenhuis eindigde toen zijn ouders scheidden. “Naar de gelukzalige sfeer die daar hing ben ik altijd blijven verlangen”, gaat hij verder. “Rond mijn dertigste vertelde ik mijn toenmalige vriendin er in een nostalgische bui over. Zij moedigde me aan weer te schrijven, maar de inspiratie kwam pas toen ik een laptop kocht en naar hartenlust kon typen. Drie maand later lag de eerste versie van Aards Paradijs op tafel.” 
De initiële euforie waaide vlug over. Van Groeningen was zonder vooropgezet plan aan het verhaal begonnen en de eerste versie was warrig en langdradig. Tien jaar later had hij eindelijk een versie waar hij mee naar buiten durfde komen. 
“Josse De Pauw was de eerste persoon buiten de kring van vrienden en familie die het te lezen kreeg. Hij was enthousiast en stelde voor het manuscript aan zijn uitgever te laten zien.” 

Hypnotiserende cadans 

“In zijn laatste, autobiografische boek Leven om het te vertellen verklapt García Márquez dat hij altijd gestreefd heeft naar een hypnotiserende cadans die de aandacht van de lezer vanaf de eerste regel in de greep moet houden. Al mijn literaire helden beheersen die cadans, hoewel hun schrijfstijlen totaal verschillend zijn. Haruki Murakami is er ook een meester in.” 
De toon hangt nauw samen met de perspectiefkeuze. In Jules heeft van Groeningen een uitstekende verteller gevonden. Van de eigenaardige, soms bijna surrealistische taferelen die op ’t Aards Paradijs plaatsgrijpen kijkt de jongen niet op. Hij registreert droogweg, wat een komisch effect sorteert. Wanneer Jules ouder wordt, gaat de idylle barsten vertonen. Hij schaamt zich voor de fratsen van zijn vader en zondert zich zoveel mogelijk af. De kloof tussen de hoeve en de buitenwereld wordt onoverkomelijk als hij verliefd wordt op een meisje uit een klassiek, intellectueel midden. Tenslotte breekt hij met zijn familie. Het duurt een kwart leven voor hij inziet dat hij wel degelijk de zoon van zijn vader is. Tegen dan blijft van de gedreven goeroe een zielig hoopje mens over. 
Met veel hippies is het slecht afgelopen, aldus van Groeningen. “Ik heb het in mijn omgeving vaak genoeg gezien. Sommigen zijn ten onder gegaan aan drugs, anderen konden de reële wereld niet aan en zijn in de marge van de maatschappij gesukkeld. Mijn ouders hebben gelukkig geen kleerscheuren opgelopen, integendeel, de bruisende energie uit die flowerpowerperiode hebben ze gekoesterd en altijd meegedragen.” 
Aards Paradijs is geworteld in la Flandre profonde, maar het verhaal overstijgt de landsgrenzen. De roman doet verfrissend on-Vlaams aan, laat ik van Groeningen weten. Rouwig is hij daar niet om. “In Liefde voor muziek zingt Raymond van het Groenewoud ‘Trek mij uit die Vlaamse klei...’ Dat was op school mijn lijfspreuk. Het doet me plezier te horen dat het zijn vruchten heeft afgeworpen.” 

Aards Paradijs, Seppe van Groeningen. De Arbeiderspers, 227 p.
Dit interview verscheen op 5 november in De Morgen.

Geen opmerkingen: