Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

donderdag 2 februari 2012

Wintersportlicht



Dinsdag was ik aan het lezen toen ik een klap hoorde. Een loeiharde klap vooraan in de tuin, zo rond middernacht. Naar buiten lopen deed ik niet, ik ging zelfs niet naar de wc om uit het raampje de tuin in te spieden, neen, ik keek hoogstens even op en toen ik niets meer hoorde boog ik me weer over mijn boek en dacht ik er niet meer aan.

In mijn handen lag Bonita Avenue, de roman waar Peter Buwalda vier jaar van zijn leven in heeft gestopt. Buwalda heeft niet gewoon vier jaar aan dit boek geschreven, neen, hij heeft vier jaar niets anders gedaan. Ik heb ergens gelezen dat hij op een wekelijks supermarktbezoek na maar zeven keer zijn huis heeft verlaten en dat hij telkens zo snel mogelijk terug wilde om te gaan schrijven. Toen zijn eerste versie af was, las hij het manuscript opnieuw en gaf hij punten aan de hoofdstukken. Tot z'n teleurstelling scoorde hij niet hoog. Vijven, hoogstens een zes. Daarna begon een intens herschrijvingsproces. Hij schrapte en schaafde tot hij elk hoofdstuk een tien kon geven.

Het resultaat mag er zijn. Bonita Avenue is een tragisch familie-epos, strak gecomponeerd, spannend en vooral opvallend mooi qua stijl. De beelden die Buwalda gebruikt zijn fris en tegelijkertijd oud. Het zijn beelden die je intuïtief aanvoelt, die ergens in je zitten, maar die je nog nooit onder woorden hebt gebracht.

De titel is bedrieglijk. Licht of lieflijk is Buwalda's debuut niet. Het heeft helemaal niets van een vakantieromannetje. Bonita Avenue is de geschiedenis van een tenondergang. De tenondergang van een man die alles voor elkaar had, Siem Sigerius: 'een gedrongen, donkerbehaarde kerel met een stel oren waarnaar je meteen moest kijken; ze waren kroppig, ze leken gefrituurd.'
Deze "bloemkooloren" zijn een overblijfsel van Sigerius' carrière als judoka.  Toen hij na een judo-ongeluk maandenlang het bed moest houden en toevallig wiskunde-olympiadeboekjes in handen kreeg, bleek hij een wiskundewonder. Na een carrière als topwiskundige (hij won zelfs de Fields-medaille, het equivalent van de Nobelprijs voor wiskundigen) is Sigerius in 2000, het rampzalige jaar waarin alles keert, werkzaam als rector magnificus aan een Twentse universiteit.

Afwisselend kijkt de lezer mee over de schouder van drie personages. Behalve die van Sigerius zelf zijn dit die van zijn stiefdochter Joni en van haar vriendje, Aaron Bever, die erg opkijkt naar Sigerius en vaak met hem op de mat gaat om judoknepen te leren.
Het verhaal begint in 2008, acht jaar nadat de relatie tussen Aaron en Joni is afgesprongen. Aaron heeft Nederland verlaten en woont in Linkebeek waar hij als schoolfotograaf werkt. Op een treinrit door België zit hij tot zijn schrik tegenover Tineke, de vrouw van Sigerius. De aanblik van zijn ex-schoonmoeder brengt het verleden naar boven. Hij mijdt Tinekes blik en zij doet alsof ze hem niet kent, maar als ze uitstapt, holt hij haar achterna en vraagt haar naar Sigerius. Ze snauwt hem toe dat Sigerius dood is.

Langzaam ontrafelt Buwalda het verleden. De lezer kent redelijk snel de ware toedracht van Sigerius' dood, en ook het geheim dat Joni en Aaron verborgen houden en waar Sigerius weet van heeft gekregen geeft Buwalda gauw prijs, maar dat neemt de spanning niet weg, integendeel zelfs.  
Toen de klap klonk, was ik bijna bij de eindmeet. Sigerius stond in de sneeuw voor zijn huis, in een zeer beroerde situatie. Ik kon de koude voelen. Het had bij ons een hele dag gesneeuwd, wat niet meer voorgevallen was sinds 2005. Bij uitzondering had de school 's middags zijn poorten gesloten. Ploegend door dertig centimeter plaksneeuw was ik de kinderen gaan halen. We hadden sneeuwpoppen van twee meter hoog gemaakt, sneeuwballengevechten gehouden en gelachen met de kippen die niet onder de tuintafel uit durfden komen.
Toen de kinderen in bed lagen, zat ik met een kop Irish Coffee bij de haard met Bonita Avenue op mijn knieën. Ik dacht aan Sigerius die op wintersport zou vertrekken, aan zijn vrouw die met vrienden op hem wachtte in een chalet in Val d'Isère. Maar nu stond hij nog in zijn tuin. Het was donker, al was de nacht niet helemaal zwart meer. Straks zou het buurmeisje komen om de poezen eten te geven.

De klap leek een onderdeel van het boek, alsof hij speciaal geënsceneerd was voor de passage van Sigerius in de sneeuw. Ik spitste mijn oren, hoorde niets meer en las verder, in één keer tot bladzijde vijfhonderdzestig.
's Anderendaags sneeuwde het niet meer. Wintersportlicht viel over het wit. Op de motorkap van de auto lag wat ooit een spar was geweest, de naalden bedekt met dikke bladen sneeuw.


Bonita Avenue, De Bezige Bij, 560 p.

Geen opmerkingen: