In 2013 won Lize Spit de
WriteNow!-schrijfwedstrijd. Sindsdien vochten alle grote uitgeverijen om haar te kunnen uitgeven. Met haar eerste roman Het
smelt overtreft ze de stoutste verwachtingen.
Een Kempens dorp omzoomd door weiden, een handvol
boerderijen, een bos en een waterput die’s zomers verkoeling biedt. Bovenmeer,
waar Lize Spit (°1988) haar debuutroman situeert, mag dan een fictief plaatsje
zijn, maar het vertoont parallellen met Viersel, waar de schrijfster vandaan
komt. De omgeving lijkt idyllisch, maar zo open en fris als de horizonten en de
hemels er zijn, zo besloten en benauwend is het leven van de familie die de
spil van Het smelt vormt.
Als de roman begint, op een gure decemberochtend in 2015,
bevinden we ons nog in Brussel, waar de protagonist, Eva de Wolf, al jaren woont. Ze werkt in het onderwijs en
is net als Spit 27. Eva is onderweg naar Bovenmeer, het dorp van
haar kinderjaren. In de koffer van haar auto vervoert ze een reusachtige
ijsklomp en op de passagierszetel ligt een foto van een dorpsjongen die in 2001
is gestorven. Al negen jaar is Eva niet meer in Bovenmeer gekomen, terwijl haar
ouders er nog altijd wonen. Waarom is ze zolang weggebleven, waarom keert ze nu
terug en wat voert ze in het schild?
Hoed van mayonaise
Wie de beklemmende plattelandsromans Boven is het stil van Gerbrand Bakker of Birk van Jaap Robben graag heeft gelezen, zal van dit boek smullen.
Het smelt is een turf van 480
bladzijden, maar je glijdt erdoorheen als een warm mes door de boter.
Spit
schrijft in een vlotte, erg fraaie taal, en bouwt het verhaal uitstekend op. De
roman is onderverdeeld in korte hoofdstukken die inzoomen op drie sleutelmomenten
in Eva’s leven: december 2001, de zomer van 2002 en haar terugkeer naar
Bovenmeer in december 2015. Net zo groot als de ijsklomp in Eva’s kofferbak
blijkt de last van het verleden die ze met zich mee tornt. Terwijl de
decemberdag in Bovenmeer zich langzaam ontvouwt, gaat het licht schijnen op
haar familiale achtergrond en op de gebeurtenissen die haar ontwrichtten.
Dat er bij het gezin de Wolf iets
schortte, was in het dorp een publiek geheim, maar hoe zwaar de situatie voor
Eva, haar grote broer Jolan en jongere zus Tesje was, besefte niemand. Namen
plakken op wat er met hun ouders scheelde – alcoholverslaving, depressie,
zelfmoordneigingen – konden de kinderen niet, maar dat maakte het alleen maar
pijnlijker.
Altijd was er de hoop dat het misschien wél goed zou aflopen,
bijvoorbeeld toen moeder zich opkleedde om naar de verenigingenquiz te gaan,
maar aan de quiztafel Westmalle Tripels liet aanrukken tot ze voor het
voltallige publiek tegen de muur braakte en per kruiwagen naar huis moest worden
gerold met in haar schoot een kleurentelevisie, de hoofdprijs van de tombola.
Of die keer toen moeder besloot Tesjes luizen te bestrijden door haar te laten
slapen met een hoed van mayonaise. Eva, die de kamer met haar zus deelde, werd
wakker van de misselijkheid: “De saus was door de warmte overnacht geschift,
olie glom op Tesjes slapen, haar haren vormden dikke strengen. Het zat
inmiddels overal, in haar oorschelpen, op mijn hoofdkussen. Haar hals zat vol
striemen.” Het hielp niet; Tesjes blonde lokken moesten eraf en op haar schedel
bleef het krioelen van de beestjes.
Musketiers
Subtiel schetst Spit hoe de aberrante
toestanden de drie kinderen markeerden. De scènes met Tesje zijn tragisch. Om
het met een beeld van Spit zelf te stellen: bij het lezen voel je “een krop
door je strottenhoofd klauteren, traag maar zeker, met scherpe klimijzers.”
Eva’s vluchtweg waren Pim en Laurens,
de enige dorpskinderen die ook in 1988 waren geboren. Pim kwam uit een
boerenfamilie, Laurens was de zoon van de slager. Omdat ze maar met drie waren,
zaten ze in een ‘bijzetklasje’. Met de meisjes had Eva geen affiniteiten; die
wilden ‘een Spice girl zijn’ en waren verliefd op de jongens van Get Ready!
Pim, Laurens en zij lieten zich de drie musketiers noemen en waren
onafscheidelijk.
Dat zij geen jongen was, speelde geen rol. Tot ze puber
werden, Pims broer Jan in december 2001 onverwachts stierf, en Eva plots moest
vechten voor haar plaats in het trio: “Ik ben geen vrouw, geen meisje, maar ik
ben ook niet één van hen. Ik ben het draaimolenpaardje dat altijd schokkerig op
en neer zal blijven steigeren, altijd op dezelfde paal, elk jaar opnieuw in
dezelfde banen, op dezelfde kermis, voor dezelfde kinderen.”
Het is het trauma dat ze tijdens die
zomer opliep dat haar in december 2015 naar Bovenmeer brengt. Haar terugkeer
mondt uit in een even onverwachte als ontstellende apotheose, waarin het talent
van Spit zich in volle glorie openbaart. De krop die zich tegen die tijd in je
keel heeft genesteld, laat je niet vlug los.
Het smelt, Lize Spit. Das Mag Uitgeverij, 480 p. Deze recensie verscheen op 20 januari in De Morgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten