Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 20 januari 2016

In de tang van het regime

De Russische componist Sjostakovitsj werd door het Sovjetregime afwisselend verguisd en op handen gedragen. In Het tumult van de tijd legt Julian Barnes de tweestrijd bloot van een geniaal kunstenaar in een totalitair regime.

Als Julian Barnes (°1946) met nieuw werk op de proppen komt, gaat dat niet ongemerkt voorbij. In 2013 haalde de Brit de voorpagina’s van literaire bijlagen wereldwijd met de sublieme essaybundel Hoogteverschillen, over het verlies van zijn vrouw Pat Kavanagh, en met zijn voorgaande titel, Alsof het voorbij was (2011), sleepte hij de gegeerde Man Booker Prize for Fiction in de wacht. 
In Het tumult van de tijd begeeft Barnes zich opnieuw op het terrein van de fictie, al volgt hij de contouren van een waargebeurde geschiedenis. De schrijver laat de Russische componist Dmitri Dmitriëvitsj Sjostakovitsj (1906-1975) uit de as herrijzen en ontsluiert de innerlijke strijd die de componist kwelde onder het dictatoriaal regime van Stalin.
Sjostakovitsj wordt geboren in Sint-Petersburg en uit zich op zijn negende, als zijn moeder hem aan de piano zet, als een muzikaal wonderkind. Na een scholing aan het Conservatorium baart hij in 1926 opzien met zijn Eerste symfonie. Hij is nog geen twintig en een formidabele carrière ligt voor hem open. 
Twaalf jaar later, wanneer Barnes de roman laat aanvangen, is de euforie van het beloftevol debuut verleden tijd. De componist, dan eenendertig, staat op de overloop voor zijn flat bij de lift te wachten met een valiesje aan zijn voeten. Het is nacht en enkele meters van hem vandaan, in het appartement, liggen zijn vrouw en babydochter te slapen. 
Terwijl hij waakt en de geluiden van de lift met angst en beven ontleedt, denkt hij aan het verleden en hoe het hem gedurende tien jaar voor de wind is gegaan. In de ogen van de buitenwereld heeft hij met zijn werk uitgesproken successen geboekt, al heeft “de staat vanaf het begin zijn klauwen gescherpt aan zijn ziel” en heeft hij vaak moeten horen dat “zijn muziek afwijkt van het rechte pad van de Sovjetkunst”. 
Decadent
In 1936 is het tij evenwel gekeerd. De componist zat zelf in de zaal toen zijn opera Lady Macbeth uit Mtsensk werd opgevoerd in het bijzijn van Stalin en deze laatste gechoqueerd de regeringsloge verliet. ’s Anderendaags werd de opera in de officiële Partijkrant Pravda neergesabeld. Collega’s, journalisten en vrienden keerden Sjostakovitsj de rug toe – en nu staat hij op de overloop vrezend voor zijn leven.
Barnes heeft de roman in drie delen opgesplitst, die elk een sleutelmoment weerspiegelen waarin de componist reflecteert over hoe zijn carrière en leven zijn geëvolueerd. Bij het begin van ieder deel treffen we de componist in een situatie die de nieuwsgierigheid prikkelt, waarna we geleidelijk inzicht krijgen in het bredere plaatje. 
Hoe kan je als kunstenaar in een totalitair regime je artistieke integriteit behouden zonder terechtgesteld te worden?
De histories die zich ontvouwen boeien, maar Barnes laat de spanning snel wegebben. Dat ligt aan het gekozen vertelperspectief. Barnes behoudt afstand tot zijn personage. Hij schrijft over Sjostakovitsj’, maar geeft de componist geen eigen stem. Als hij Barnes zich waarlijk in de huid van zijn personage had verplaatst, had hij het verhaal nog indringender kunnen maken.
Want de thematiek beklijft. Hoe kan je als kunstenaar in een totalitair regime je artistieke integriteit behouden zonder terechtgesteld te worden? Dat is de centrale vraag in Barnes’ roman. Zijn hele leven zal Sjostakovitsj een tweestrijd voeren. Zijn werk wordt door het regime afgedaan als formalistisch, decadent en gericht op een kleine kring intellectuelen. Muziek, stellen de Sovjetidealen, moet de massa moet behagen en banaal zijn, want de kunst is van het volk. 
Dat druist regelrecht tegen de denkbeelden van de componist in: “De kunst is van iedereen en van niemand. De kunst is van alle tijden en van geen enkele tijd. De kunst is van hen die haar scheppen en van hen die haar savoureren. De kunst is niet meer van het Volk en de Partij dan ze ooit van de Adel en de Opdrachtgever was geweest. De kunst is de fluistering van de geschiedenis, die boven het tumult van de tijd uit is te horen.”
Zelfspot
In de Sovjet-Unie viert de persoonlijkheidscultus rond Stalin hoogtij. Stalin is de Leider en Leraar, de Kindervriend, de Grote Roerganger, de Grote Vader van de Natie, de Grote Spoorwegingenieur, zelfs de Grote Tuinman. Wie kritiek uit, wordt “gezuiverd”. Veel intellectuelen vluchten het land uit; Sjostakovitsj’ collega’s Sergei Prokofjev en Igor Stravinsky zoeken heil in de Verenigde Staten. 
De Sovjetbonzen laten Sjostakovitsj naar hun pijpen dansen. Als hij een toespraak moet geven, mag hij zijn tekst niet eigenhandig opstellen en in de pers verschijnen stukken die zijn signatuur dragen maar waar hij niets van afweet. Zelfspot wordt zijn wapen: “Hij stelde zich voor dat die karaktertrek op de gebruikelijke plaats was ontstaan: in de kloof tussen hoe we denken, aannemen of hopen dat het leven zal uitpakken, en hoe het daadwerkelijk uitpakt. Zo wordt ironie een verdediging van het ik en de ziel; stelt ze je van dag tot dag in staat om adem te halen.”
De Sovjetstaat overlaadde Sjostakovitsj met eerbewijzen – stuk voor stuk bronnen van schaamte, bewijzen van verraad tegenover zichzelf
Maar achter het schild van de ironie schuilt een gekrenkte mens. Wanneer Sjostakovitsj op een vredescongres in de New York in de val wordt gelokt en ten overstaan van een groot publiek de door hem zo bewonderde Stravinsky zwartmaakt die een Amerikaans staatsburger is geworden, voelt hij zich een verrader en overweegt hij zelfmoord. Zou het iets oplossen? De machthebbers, weet hij, zouden als volgt reageren: “Prima, ga je gang, dan zullen we de wereld je verhaal vertellen. Het verhaal (…) dat je tientallen jaren lang hebt geprobeerd de Sovjetmuziek te ondergraven, dat je van kwalijke invloed bent geweest op jongere componisten, gepoogd hebt het kapitalisme in ere te herstellen in de USSR, en een van de leidende elementen bent geweest in het musicologencomplot dat weldra aan de wereld onthuld zal worden. En dat alles zal in je zelfmoordbrief worden duidelijk gemaakt.”
Sjostakovitsj moet in leven blijven om meester te blijven van zijn verhaal, maar hij moet zich plooien naar het regime en filmmuziek schrijven, in zijn ogen een ondergeschikt genre. Door de Sovjetstaat wordt hij overladen met eerbewijzen – stuk voor stuk bronnen van schaamte, bewijzen van verraad tegenover zichzelf. Het grootste verraad zal – o ironie!  –plaatsvinden na Stalins dood, als de persoonlijkheidscultus rond de dictator reeds onder hevige kritiek staat.
Muziek in onszelf
Gelukkig is er zelfs in de meest barre tijden iets waar hij zich aan optrekt, namelijk “de muziek die in onszelf zit – de muziek van ons wezen –, die door sommigen wordt omgezet in echte muziek. Die tientallen jaren later, als ze sterk, echt en zuiver genoeg is om het tumult van de tijd te overstemmen, wordt omgezet in de fluistering van de geschiedenis.”
Barnes’ roman maakt nieuwsgierig naar het werk van Sjostakovitsj. Meer dan veertig jaar na zijn dood prijken zijn opera’s en symfonieën op de programma’s van concertzalen wereldwijd. Jawel, de componist mag op beide oren rusten.

Het tumult van de tijd, Julian Barnes. Vertaling: Ronald Vlek. Uitgeverij Atlas Contact, 224 p. Deze recensie verscheen op 13 januari in De Morgen.

Geen opmerkingen: