De Russische
componist Sjostakovitsj werd door het Sovjetregime afwisselend verguisd en op
handen gedragen. In Het tumult van de tijd
legt Julian Barnes de tweestrijd bloot van een geniaal kunstenaar in een
totalitair regime.
Als Julian Barnes (°1946) met nieuw
werk op de proppen komt, gaat dat niet ongemerkt voorbij. In 2013 haalde de
Brit de voorpagina’s van literaire bijlagen wereldwijd met de sublieme
essaybundel Hoogteverschillen, over het
verlies van zijn vrouw Pat Kavanagh, en met zijn voorgaande titel, Alsof het voorbij was (2011), sleepte
hij de gegeerde Man Booker Prize for Fiction in de wacht.
In Het tumult van de tijd begeeft Barnes
zich opnieuw op het terrein van de fictie, al volgt hij de contouren van een waargebeurde
geschiedenis. De schrijver laat de Russische componist Dmitri Dmitriëvitsj Sjostakovitsj
(1906-1975) uit de as herrijzen en ontsluiert de innerlijke strijd die de
componist kwelde onder het dictatoriaal regime van Stalin.
Sjostakovitsj wordt geboren in Sint-Petersburg
en uit zich op zijn negende, als zijn moeder hem aan de piano zet, als een
muzikaal wonderkind. Na een scholing aan het Conservatorium baart hij in 1926 opzien
met zijn Eerste symfonie. Hij is nog geen twintig en een formidabele carrière
ligt voor hem open.
Twaalf jaar later, wanneer Barnes de roman laat aanvangen,
is de euforie van het beloftevol debuut verleden tijd. De componist, dan
eenendertig, staat op de overloop voor zijn flat bij de lift te wachten met een
valiesje aan zijn voeten. Het is nacht en enkele meters van hem vandaan, in het
appartement, liggen zijn vrouw en babydochter te slapen.
Terwijl hij waakt en de
geluiden van de lift met angst en beven ontleedt, denkt hij aan het verleden en
hoe het hem gedurende tien jaar voor de wind is gegaan. In de ogen van de
buitenwereld heeft hij met zijn werk uitgesproken successen geboekt, al heeft
“de staat vanaf het begin zijn klauwen gescherpt aan zijn ziel” en heeft hij vaak
moeten horen dat “zijn muziek afwijkt van het rechte pad van de Sovjetkunst”.
Decadent
In 1936 is het tij evenwel gekeerd. De componist zat zelf in de zaal toen zijn
opera Lady Macbeth uit Mtsensk werd
opgevoerd in het bijzijn van Stalin en deze laatste gechoqueerd de
regeringsloge verliet. ’s Anderendaags werd de opera in de officiële
Partijkrant Pravda neergesabeld.
Collega’s, journalisten en vrienden keerden Sjostakovitsj de rug toe – en nu
staat hij op de overloop vrezend voor zijn leven.
Barnes heeft de roman in drie delen
opgesplitst, die elk een sleutelmoment weerspiegelen waarin de componist
reflecteert over hoe zijn carrière en leven zijn geëvolueerd. Bij het begin van
ieder deel treffen we de componist in een situatie die de nieuwsgierigheid
prikkelt, waarna we geleidelijk inzicht krijgen in het bredere plaatje.
Hoe kan je als kunstenaar in een totalitair regime je artistieke integriteit behouden zonder terechtgesteld te worden?
De
histories die zich ontvouwen boeien, maar Barnes laat de spanning snel wegebben.
Dat ligt aan het gekozen vertelperspectief. Barnes behoudt afstand tot zijn
personage. Hij schrijft over Sjostakovitsj’, maar geeft de componist geen eigen
stem. Als hij Barnes zich waarlijk in de huid van zijn personage had verplaatst,
had hij het verhaal nog indringender kunnen maken.
Want de thematiek beklijft. Hoe kan je
als kunstenaar in een totalitair regime je artistieke integriteit behouden zonder
terechtgesteld te worden? Dat is de centrale vraag in Barnes’ roman. Zijn hele leven
zal Sjostakovitsj een tweestrijd voeren. Zijn werk wordt door het regime
afgedaan als formalistisch, decadent en gericht op een kleine kring
intellectuelen. Muziek, stellen de Sovjetidealen, moet de massa moet behagen en
banaal zijn, want de kunst is van het volk.
Dat druist regelrecht tegen de
denkbeelden van de componist in: “De kunst is van iedereen en van niemand. De
kunst is van alle tijden en van geen enkele tijd. De kunst is van hen die haar
scheppen en van hen die haar savoureren. De kunst is niet meer van het Volk en
de Partij dan ze ooit van de Adel en de Opdrachtgever was geweest. De kunst is
de fluistering van de geschiedenis, die boven het tumult van de tijd uit is te
horen.”
Zelfspot
In de Sovjet-Unie viert de
persoonlijkheidscultus rond Stalin hoogtij. Stalin is de Leider en Leraar, de Kindervriend,
de Grote Roerganger, de Grote Vader van de Natie, de Grote Spoorwegingenieur,
zelfs de Grote Tuinman. Wie kritiek uit, wordt “gezuiverd”. Veel intellectuelen
vluchten het land uit; Sjostakovitsj’ collega’s Sergei Prokofjev en Igor Stravinsky
zoeken heil in de Verenigde Staten.
De Sovjetbonzen laten Sjostakovitsj naar
hun pijpen dansen. Als hij een toespraak moet geven, mag hij zijn tekst niet
eigenhandig opstellen en in de pers verschijnen stukken die zijn signatuur
dragen maar waar hij niets van afweet. Zelfspot wordt zijn wapen: “Hij stelde
zich voor dat die karaktertrek op de gebruikelijke plaats was ontstaan: in de
kloof tussen hoe we denken, aannemen of hopen dat het leven zal uitpakken, en
hoe het daadwerkelijk uitpakt. Zo wordt ironie een verdediging van het ik en de
ziel; stelt ze je van dag tot dag in staat om adem te halen.”
De Sovjetstaat overlaadde Sjostakovitsj met eerbewijzen – stuk voor stuk bronnen van schaamte, bewijzen van verraad tegenover zichzelf
Maar achter het schild van de ironie
schuilt een gekrenkte mens. Wanneer Sjostakovitsj op een vredescongres in de New
York in de val wordt gelokt en ten overstaan van een groot publiek de door hem
zo bewonderde Stravinsky zwartmaakt die een Amerikaans staatsburger is geworden,
voelt hij zich een verrader en overweegt hij zelfmoord. Zou het iets oplossen?
De machthebbers, weet hij, zouden als volgt reageren: “Prima, ga je gang, dan
zullen we de wereld je verhaal vertellen. Het verhaal (…) dat je tientallen
jaren lang hebt geprobeerd de Sovjetmuziek te ondergraven, dat je van kwalijke
invloed bent geweest op jongere componisten, gepoogd hebt het kapitalisme in ere
te herstellen in de USSR, en een van de leidende elementen bent geweest in het
musicologencomplot dat weldra aan de wereld onthuld zal worden. En dat alles
zal in je zelfmoordbrief worden duidelijk gemaakt.”
Sjostakovitsj moet in leven blijven om
meester te blijven van zijn verhaal, maar hij moet zich plooien naar het regime
en filmmuziek schrijven, in zijn ogen een ondergeschikt genre. Door de
Sovjetstaat wordt hij overladen met eerbewijzen – stuk voor stuk bronnen van
schaamte, bewijzen van verraad tegenover zichzelf. Het grootste verraad zal – o ironie! –plaatsvinden na Stalins
dood, als de persoonlijkheidscultus rond de dictator reeds onder hevige kritiek
staat.
Muziek in onszelf
Gelukkig is er zelfs in de meest barre
tijden iets waar hij zich aan optrekt, namelijk “de muziek die in onszelf zit –
de muziek van ons wezen –, die door sommigen wordt omgezet in echte muziek. Die
tientallen jaren later, als ze sterk, echt en zuiver genoeg is om het tumult
van de tijd te overstemmen, wordt omgezet in de fluistering van de
geschiedenis.”
Barnes’ roman maakt nieuwsgierig naar het
werk van Sjostakovitsj. Meer dan veertig jaar na zijn dood prijken zijn opera’s
en symfonieën op de programma’s van concertzalen wereldwijd. Jawel, de
componist mag op beide oren rusten.
Het tumult van de tijd, Julian Barnes.
Vertaling: Ronald Vlek. Uitgeverij Atlas Contact, 224 p. Deze recensie verscheen op 13 januari in De Morgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten