Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 25 januari 2010

Snuffelen



Het was zo'n dag waarop de lucht drinkbaar lijkt.
Ik zat op een bankje op de dijk van Saint-Raphaël. In mijn rug hapten de bergen witte driehoeken uit de hemel. Het strand was leeg op een troep meeuwen na.
De dijk, daarentegen, was druk. Op dit tijdstip - donderdag, 11 uur - was alleen de vierde jeugd aanwezig. In hippe trainingspakken jogden of snelwandelden ze over de promenade. Bijna allemaal hadden ze een hond mee.

Daar kwamen er weer twee aan, uit tegengestelde richtingen. Hun honden besnuffelden elkaar: eerst de neus, dan de achterzijde. Meneer en mevrouw glimlachten gegeneerd. Ze sjorden beiden aan hun leiband, maar dat haalde niets uit. Dus begonnen ze maar een gesprek. Terwijl ze praatten, keken ze onafgebroken naar hun honden.

Ik hoopte op een onverwachte wending. De hond van meneer zou tegen de witte broek van mevrouw opspringen, zij zou een kreet slaken en het op een lopen zetten. Of beide dieren zouden zich loswerken en de zee instormen.
Hadden ze trekken gehad van het hoofdpersonage van Un chien de caractère van Sándor Márai, dan was iets gelijkaardigs beslist voorgevallen.

Un chien de caractère en Sándor Márai?
Inderdaad, de combinatie klinkt onwaarschijnlijk. Toen ik het boek begin januari in de rekken van de bibliotheek van Cannes zag staan, viel ik bijna om. Márai die over honden schrijft?
Maar dat doet hij wel, en op een bijzonder geestige manier zelfs.

De roman speelt zich af bij een bourgeois echtpaar in Budapest in de winter van 1928. De economische crisis legt het land lam. Het is kerst. Meneer en mevrouw hebben elkaar beloofd voor eens geen geschenken te kopen. Maar meneer heeft mevrouw betrapt toen ze heimelijk toch bestellingen deed. Hij wil haar ook iets geven: waarom geen hond? In de zoo is er eentje te koop, een Puli nog wel. Tchoutora is de naam.
Het dier wordt met veel liefde verwelkomd. Maar al snel loopt het mis. De hond blaft aanhoudend en verslindt de bibliotheek van meneer (die overigens een schrijver met enige reputatie is), met een voorkeur voor de afdeling Russische literatuur. Bovendien blijkt Tchoutora helemaal geen Puli, maar een bastaard: slim, dat wel, maar met een moeilijk karakter. Er komt zelfs een psychanaliste aan te pas.

Un chien de caractère (1932) is een van Márai's vroege werken. Het is een atypische Márai, vooral door de toon. Die is lichtvoetig, humoristisch en soms, à la Italo Calvino, tot in het absurde toe. Ik had voor het eerst het gevoel in het leven van Márai binnen te stappen. Want de schrijver in het verhaal? Die is volgens mij Márai zelf.

In geen van de twee honden op de dijk van Saint-Raphaël herkende ik Tchoutora. De snuffelsessie had zich zonder incidenten voltrokken. De wederzijdse interesse bleek povertjes. De honden zaten nu braaf neer, de blik op hun baasjes gericht. Maar meneer en mevrouw, druk in gesprek, zagen hen allang niet meer staan.

Geen opmerkingen: