Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

dinsdag 8 januari 2013

De Top Drie (23) van


Steven van Ammel (1976) is boekhandelaar bij Passa Porta. Hij verzorgde voorheen de marketing van interessante maar betreurenswaardig kleine literaire fondsen als IJzer, Voetnoot, Coppens & Frenks en Bulaaq. Sommigen beweren dat hij zijn antiquariaat de naam Rosencrantz & Guildenstern gaf enkel om bij stopzetting de woorden "are dead" in de vitrine te kunnen hangen. Zij dwalen en waren wellicht niet aanwezig op de openingsavond: de etalage was verlicht maar leeg, net als alle boekenrekken -een bewuste keuze om de collectie te bewaren voor betalende klanten- en toch verscheen duwend en trekkend doorheen feestend volk de eerste klante. Lege rekken aanschouwend kwam de vraag: "Is dit een schoenenwinkel?"
Geknield en tenen bevoelend verkocht Steven zijn eerste boek als zelfstandig antiquaar.

Negen maanden al zitten onze boeken in dozen. Stapels en stapels verhuisdozen waarmee mijn vrouw en en ik een labyrint optrokken in wat ooit de bibliotheek moet worden maar nu ons onderkomen voor de nacht is tegen steenslijpsel en ander fijn stof dat de nieuwe maar onverwacht minder instapklare woning met zich meebrengt.
In een jaar waarin ik meer namen van stukadoors, schrijnwerkers en ander werkvolk moest onthouden dan een namenregister van Tolstoj rijk is, was er bijgevolg amper tijd voor Grote Romans.
Tijd maar vooral rust voor poëzie ontbrak sowieso al sinds de geboorte van onze dochter (hoe slaagt Bernard Dewulf er toch in om poëzie te puren uit het leven met een kind, wanneer wij er amper in slagen de dochter aangekleed tot aan de schoolpoort te brengen?).
Het enige genre dat opgewassen bleek tegen een leven tussen puin is dat van het korte verhaal. Geen groter genot dan de laatste zin van een goed verhaal wanneer je zelf opgeslorpt wordt door een tijdrovend verhaal waar géén einde lijkt aan te komen.

- Everything ravaged, everything burned van Wells Tower. Een gehyped debuut uit 2009 blijkt, gelezen eens het stof is gaan liggen, nu al een onverwoestbare klassieker. De verhalen lijken los op papier gegooid met hier en daar grillige zijpaden die nergens naar toe leiden, maar maanden later vormen die net de weerhaakjes waardoor ik me hele verhalen voor de geest kan halen.

- The best of Frank O’Connor. Vorig jaar ontdekte ik in The lonely voice van O’Connor een betrouwbare gids voor het korte verhaal maar zag ik ’s mans eigen verhalen domweg over het hoofd. Aangepord door een essay van Julian Barnes trakteerde ik me dit jaar alsnog op deze verhalen, die nog het meest herinneringen oproepen aan het werk van J.D. Salinger en Joseph Mitchell. Vroegwijze jongens en verzopen eenzaten wisselen elkaar af en worden beschreven in wat wel de huisstijl moet zijn geweest van The New Yorker onder William Maxwell: stemmig poëtisch parlando.

- Verhalen van Maurice D’Haese. Het bewijs dat er wél geweldige ‘magisch realistische’ verhalen werden geschreven in Vlaanderen. D’Haeses werk neigt meer naar het surrealisme van Cortazar dan dat van Lampo, het is de dreiging die komt uit een schilderij van De Chirico –niet het doodgewerkte van een Delvaux.

Ook verhalen van Deborah Eisenberg, Nam Le, Alice Munro en Breece D’J Pancake wisten te bekoren.

Geweldige romans die ik in 2011 las maar die ook in 2012 onterecht onvertaald bleven:

- Pod Mocnym Aniołem van Jerzy Pilch (een Engelse vertaling, The mighty Angel, verscheen in 2009 bij Open Letter Books). De dronkenmansroman is een genre op zich, met evenveel varianten als er jeneversmaken zijn. Wil je zweterige angstdromen lees dan Malcolm Lowry, voor schuldbekentenissen moet je bij Jack London of Hans Fallada zijn, en Joseph Roth voorziet in de dronken parabel. De machtige engel past in het rijtje Moskou op sterk water van Jerofejev en Zoon en Vader van Emil Hakl: de dronkenmanswandeling. Vrolijk balancerend tussen slapstick, smart en meer slapstick is deze roman wat mij betreft een grand cru van het genre.

- Zazpi etxe Frantzian van Bernardo Axtaga (een Franse vertaling, Sept maisons en France, verscheen in 2011 bij Christian Bourgeois). Een van de knapste romans over de Kongo-vrijstaat, zoals Leopold II zijn wingewest doopte, werd geschreven door een Bask godbetert. Een jonge gedreven officier komt terecht in een kamp dat al jaren in handen is van corrupte vrijbuiters onder leiding van een dichter (!) met banden aan het hof. Ouderwets leesplezier, onvergetelijke personages.

- Budapeste van Chico Buarque (een Engelse vertaling, Budapest, verscheen in 2004 bij Bloomsburry). Van deze in Brazilië immens populaire componist en zanger verscheen tot op heden één Nederlandse vertaling, de roman ‘Onrust’ in 1991. Sindsdien groeide zijn reputatie echter. Ik las Budapeste op voorspraak van Jonathan Franzen en José Saramago (namen waar je als uitgever nog mee kan uitpakken). Een man die de kost verdient als spookschrijver in Rio de Janeiro valt halsoverkop voor het Hongaars (“de enige taal die de duivel respecteert”) en een mysterieuze vrouw namens Kriska.

Eindelijk vertaalde maar helaas (nagenoeg) onbesproken gebleven:

- Satanstango van Laszlo Krasznahorkai
- Geteld, geteld van Miklos Banffy
- Bloed van Curzio Malaparte


Aangenaam verpozen bij essays van :

- Julian Barnes; Through the window. Dit is lezen wat te verwachten was. Barnes is een erudiet vakman met een voorliefde voor het anti-moderne, stiff upper lip én ondeugende twinkeling in de ogen. Zijn essays over Ford Madox Ford vormden de perfecte inleiding op de verfilming van diens Parade’s End

- James Wood; The fun stuff. Het ontluisterende slot essay Packing my father-in-law’s library zou door elke bibliofiel aan de deur van de huisbibliotheek moeten worden getimmerd.

- Charles Nicholl: Traces remain. Nicholl is een parelduiker die z’n leven doorbrengt in bibliotheken waar hij speurt naar losse eindjes in de levensverhalen van historische figuren. Edward Kelley, William Shakespeare, Arthur Cravan: Nicholl weet op elk van zijn onderwerpen een nieuw licht te werpen.


Ik las weinig romans dit jaar, maar gelukkig wist een enkele toch te beklijven. Dit waren de uitschieters:

- Het klokkengelijkzetinstituut van Ahmet Hamdi Tanpinar
- Violeta en de engelen van Dulce Maria Cardoso
- Reis bij maanlicht van Antal Szerb 
- De verliefden van Javier Marias
- Open stad van Teju Cole
- De schimmelruiter van Theodor Storm
- May we be forgiven van A.M. Homes
- Satanstango van Laszlo Krasznahorkai

Maar ‘de beste’ boeken voor mij waren dit jaar…drie kookboeken.

- Jerusalem van Yotam Ottolenghi en Sami Tamimi. Liefhebbers van Ottolenghi weten inmiddels wat ze moeten verwachten: véél kruiden, granaatappelpitten en ‘funky’ groentegerechten. Maar dit is meer dan ‘Plenty’ met vleesgerechten, het is een reis door de keukens (meervoud) van Jerusalem.

- The Lebanese Kitchen van Salma Hage. Moest Libanon een boerinnenbond hebben, dit zou hun Ons Kookboek zijn. Een bijbel, weerom fraai vormgegeven door kunstboekenuitgever Phaidon.

- Polpo, a Venetian cookbook of sorts van Norman Russell. Dit zinnetje uit het voorwoord trok me over de streep: “We have a rule that a dish is ready to put on the menu only when we have taken out as many ingredients as possible”. Ik moet het eerste gerecht uit dit boek nog koken waarvan de receptuur niet klopte als een bus.

1 opmerking:

Annick Vandorpe zei

Goed nieuws. Budapeste van Chico Buarque, signaleert Herman Jacobs, is toch in het Nederlands vertaald. De Nederlandse titel luidt De spookschrijver uit Rio, verschenen bij Meulenhoff, uit het Portugees vertaald en van een nawoord voorzien door August Willemsen.