vrijdag 21 januari 2011
Het recht op literaire verbeelding
Omdat de Bar des Boulistes een plaats is van verlichting liep ik om halfnegen van de schoolpoort door naar het dorp. Al maanden plande ik een stuk over Bezonken rood, de roman die Jeroen Brouwers schreef in 1981 na de dood van zijn moeder, waarin hij reflecteert over de slechte band die hij met haar had en hoe een gebeurtenis in zijn kinderjaren in het Jappenkamp van Tjideng daar ten grondslag aan lag. Ik had een vertrekpunt nodig. De Bar des Boulistes was mijn laatste hoop.
De ruit van het café was beslagen. Toen ik de deur openduwde waaide een jolig rumoer me tegemoet. Aan de toog zaten een stuk of zes mannen, onder meer onze vorige postbode, die al bijzonder goed geluimd was voor dit ochtendlijke uur. Pas toen ik op mijn kruk zat herkende ik in het gezelschap ook een van les filles. De ander stond achter de toog en vroeg me wat ik wilde bestellen. Ze waren beiden een tint paarser geworden in het gezicht, maar afgezien daarvan leken ze niets veranderd, en kijk, daar ging de een nu naar buiten om een sigaret op te steken, en jawel, de ander zette snel mijn espresso voor me neer en ging haar zus achterna. Het was maanden geleden dat ik hen gezien had, het jaar was gewisseld maar sommige dingen zijn voor de eeuwigheid.
Ik roerde suiker door mijn koffie, nam een slok en sloeg met mijn rechterhand Bezonken rood open. De koffielepel prikte in mijn wang maar dat hinderde niet bij het lezen. Ik las de eerste zin twee keer want zinnen van Jeroen Brouwers zijn niet voor snelle consumptie, zo mooi als hij ze schrijft vind je ze zelden. En zoals altijd met Brouwers trok zijn taal me het boek in, en voor ik het wist was ik de roman opnieuw aan het lezen.
Bezonken rood is het tweede deel van een trilogie over de jeugd van de auteur in het voormalige Nederlands-Indië. Jeroen Brouwers wordt in 1940 geboren in Jakarta. Na de invasie van de Japanners in Java wordt hij als kleuter met zijn moeder, grootmoeder en zusje in het vrouweninterneringskamp van Tjideng opgesloten waar hij drie jaar blijft. De verschrikkelijke toestanden die hij daar elke dag ziet tekenen hem voor het leven. Na de oorlog wordt de familie herenigd. Ze keren terug naar Nederland en Jeroen wordt op kostschool gestuurd, wat hij zijn moeder nooit vergeeft. Wanneer zij sterft wellen de bezonken herinneringen aan Tjideng op, tegen wil en dank.
Bezonken rood lokte indertijd een polemiek uit tussen Jeroen Brouwers en de Nederlandse essayist Rudy Kousbroek. Volgens Kousbroek (die ook opgroeide in Nederlands-Indië en de tweede wereldoorlog doorbracht in Japanse interneringskampen) klopte Brouwers de gruwel in de kampen schromelijk op. Kousbroek noemde Bezonken rood onwerkelijk en mooischrijverij, waarop Brouwers hamerde op het recht op literaire verbeelding.
Die vermaledijde verbeelding van Brouwers had toch maar een pareltje voortgebracht, dacht ik toen ik het boek sloot. Ik zag dat de postbode en zijn kompanen vertrokken waren en dat de kapster nu present was. Ze zat aan de andere hoek van de toog met een kraslot. Ik gleed van mijn kruk, nam mijn portefeuille en telde pasgeld uit en al die tijd waren mijn gedachten bij Brouwers. Bezonken rood was een pijnlijk, prachtig geschreven verhaal van een man wiens relatie met vrouwen voorgoed is vertroebeld door wat hij als kleuter heeft meegemaakt, maar de vraag was, had ik nu een aanleiding om erover te schrijven?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Die aanleiding had je dit keer helemaal niet nodig, Annick. Heel mooi!
De aanleiding zit niet altijd in de buitenwereld - et ditmaal zat hij meer in je binnenwereld aangezien je met boek in hand de bar des boulistes binnenstapte. En het lukt mooi, misschien juist omdat het contrast tussen buiten en binnenwereld zo groot is.
Hebben 'les filles' wel enig benul van hun prominente rol in deze literaire blog?
Een reactie posten