pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Het was een rare, benauwde zomer, de zomer dat Natalee Holloway verdween, en ik vroeg me af wat ik in godsnaam te zoeken had in de stad. Die verdwijning bleef maar door mijn hoofd spoken. Het idee dat haar lichaam in zee was gedumpt, als voer voor haaien en tropisch gekleurde vissen met namen waar ik nog nooit van had gehoord, maakte me ziek, maar er was geen ontkomen aan: in elke kiosk, supermarkt en metrostation staarden de krantenkoppen me aan, tussen de schreeuwerige koppen van de roddelbladen en de omslagen met 93 recepten voor artisjok en tips om je seksleven mee te verbeteren. Het had allemaal niks met mij te maken, maar toch vroeg ik me steeds af hoe het moest zijn om op een tropisch strandje te worden verkracht en gewurgd – of gewurgd en dan verkracht. Ik kon aan niks anders denken.
Alsof het in de stad al niet erg genoeg was. De hitte bleef dik en log tussen de huizen hangen, en de grachten stonken naar rotting en bederf. ’s Nachts hoorde ik mijn buren dierlijke klanken uitstoten, die door de openstaande ramen naar buiten zweefden, waar ze werden opgevangen door zonnedronken toeristen en ander aangespoeld zwerfvolk.
Op tv ging het alleen maar over Natalee Holloway, en ook op mijn werk sprak iedereen erover, het was overal. Het was net als die keer dat ik een dode rat zag. Nog weken daarna dook het lijkje – of wat daarvan over was – ’s avonds op tussen mijn spaghetti en in het gezicht van Bob Frikking, die me er in de eerste instantie op had gewezen, en weldra had ik het gevoel alsof ik rondliep met de kop van die rat aan een touwtje om mijn nek, als een stinkend sieraad van ontbinding.
Ik wist dat er iets met me aan de hand was die zomer, want ik kon alleen maar denken aan Natalee Holoway, en aan hoe stom het van me was om allemaal nieuwe kleren te kopen, kleren die me niet stonden, en die maar hingen te hangen in de kast, nutteloos en overbodig als de kleren van een meisje dat op een tropisch strandje was verkracht en gewurgd – of gewurgd en dan verkracht. Ik dacht aan alle kansen die ik als zandkorrels door mijn vingers had laten glippen. Terwijl ik zou moeten genieten. Ik wist dat er tientallen mensen op mijn baan hadden geaast, mensen die zich ongetwijfeld afvroegen wie diegene was die ze voorbij had gestreefd, wat ze had, wat haar beter maakte, meer geschikt.
Maar ik was als verlamd. ’s Ochtends als ik de glazen deuren van het kantoor openduwde, me liet optillen in de glazen stolp die de lift was, kon ik de bijenkorf op de zesde al horen. Tegen de tijd dat ik er binnenstapte, was het gezoem aangezwollen tot gekmakende hoogten. Ik kon mijn eigen gedachten niet meer horen.
Tijdens de lunch in de kantine die iets weghad van een duur warenhuis, kon ik niet kiezen. Ik bleef heen en weer lopen tussen de counters met fruit, salades, belegde broodjes, warme prak en gefrituurde happen. Ontelbare soorten brood, van veerkrachtig wit tot grof grauw zuurdesem en alles ertussenin. Kraampjes met geurvlaggen waarmee de waren werden aangeprezen, schreeuwende kleuren, vloekende geuren, vegetarisch, veganistisch, macrobiotisch, glutenvrij – ik kon niet besluiten wat ik wilde, wat ik was, en kwam tenslotte bij de kassa aan met een droog pistoletje, een banaan en een glas heet water zonder theezakje. Ik bedoel, ik hou niet eens van bananen.
Toen, ja toen wist ik dat er wat me aan de hand was.
Marieke Groen (1966) debuteerde in 1999 met de verhalenbundel Net als barbapapa. Daarna schreef ze twee romans, Zeven meter onder water (2001) en Koortsgloed (2006). Binnenkort verschijnt een nieuwe roman, De caravan.
Wie pasticheert Marieke? Uw reactie graag hieronder.
woensdag 1 september 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
5 opmerkingen:
Sylvia Plath, The Bell Jar. Erg goed gedaan, trouwens!
ik zeg B.E.E. nice one la groens
Nog iemand een idee?
Ik heb de naam Bret Easton Ellis vaker horen vallen, maar het is toch echt... Sylvia Plath.
Heel goed, Rob van Essen!
ik dacht eigenlijk: Marieke Groen
Een reactie posten