Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 8 september 2010

De weerspiegeling van een jonge vrouw (Michiel Klein Nulent)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

De trein reed over de brug en de bevroren rivier het avondlandschap in. Er stonden maar weinig huizen. Hier en daar glinsterde een enkel licht van een boerderij. De trein stopte om te wachten voor een andere trein met voorrang.
     Aan de overkant van het gangpad stond een meisje op. Ze kwam een stuk Gilberts kant uit gelopen en schoof een bank vóór hem het raam opzij. Koude lucht stroomde naar binnen. Ze stak haar hoofd naar buiten.
     ‘Hé daar, hé daar, meneer Museeuw!’ riep ze.
     Er was niets dat Gilbert zag of had gezien, behalve de roerloze gestalten van de bomen in het bos. Maar even later stapte er een man naderbij. Het was een oude man, diep weggedoken in zijn winterjas. Hij droeg een plunjezak over een schouder. In zijn rechthand hield hij een zaklantaarn waarmee hij voor zijn voeten scheen.
     ‘Ik zag u al, meneer Museeuw. Hoe gaat het met uw vrouw?’
     ‘Natalin, ben jij dat? Wat een verrassing!’
     ‘Hoe gaat het met uw vrouw? Zeg maar dat ik snel weer langskom. Wilt u haar de groeten doen?’
     ‘Dat zal ik doen. Ze heeft erge last van haar artritis. Het komt door de kou.’
     ‘Het is ook koud. De rivier ligt dicht. Hoe lang is dat niet geleden?’
     Aan de andere kant van de trein raasde toen een intercity voorbij en sneeuw woei op. Gilbert keek op zijn horloge. Niet lang daarna zette de boemel zich in beweging.
     ‘We rijden weer,’ zei het meisje en ze stak een hand op.     ‘Dag meneer Museeuw.’
     ‘Dag,’ zei de man en hij stapte opzij en verdween in de bosrand. Het licht van zijn zaklantaarn slingerde langs de stammen en struiken.
     Met zijn ogen volgde Gilbert het meisje terug naar haar plek. Ze blies in haar handen en ging zitten. Er was een man bij haar die wat in elkaar gedoken bij het raam zat. Hij had een bleek gezicht en fletse ogen. Het scheen Gilbert toe dat hij niet lekker was. Misschien kon hij niet tegen het geschud van de trein en de dieseldampen; misschien kwam het door het gebrek aan frisse lucht. De man legde zijn hoofd op de schoot van het meisje. Ze streelde hem over zijn haren. Tegen deze man, zelf ook niet oud, stak Natalin haast piepjong af. Ze verloor haar blik in de verte en Gilbert vroeg zich af wat haar relatie met de zieke was. Hij kon zich niet voorstellen dat ze zijn vriendin was en hield het erop dat ze familie waren, broer en zus. Dat dit feeërieke kind uit de streek kwam had hij aan haar accent al gehoord. Onwillekeurig bekeek hij de welving van haar borsten onder haar dikke jas. Het gebreide mutsje dat ze droeg had de kleur van frambozenpudding. In het bagagerek stond haar mand rechtop.
     De bossen en weiden trokken aan hem voorbij. Hij wierp een blik op de tijd en verheugde zich op zijn aankomst, een goed maal en een warm bad. In de ruit aan zijn kant van de trein trof hij toen haar ogen. Hij schrok ervan, alsof ze hem betrapte op iets. Maar ze keek niet naar hem, zag hij nu, ze keek door hem heen. Haar dromerige oogopslag was wonderlijk mooi.
     De trein begon af te remmen. De naam van het station klonk door de coupé. Gilbert pakte zijn koffer uit het rek boven zijn hoofd, trok zijn jas en handschoenen aan en begaf zich naar het balkon. Hij stapte uit en zag een deur verderop ook Natalin en de zieke man naar buiten komen. Ze ondersteunde hem en nam hem mee naar een uitgang. Er waren nog een paar reizigers uitgestapt, die snel en bijna geruisloos wegbeenden. Hun voetstappen vormden kriskras door elkaar lopende sporen in de sneeuw. De trein trok op en alleen Gilbert bleef achter op het perron. Hij belde een taxi en wachtte aan de straatzijde van het stationsgebouw.

In dit achterland in een van de oostelijke provincies gebeurde niet veel en juist voor de rust was Gilbert hier naartoe gekomen. Hij had een weekend voor zichzelf geboekt in een op een heuvel gelegen kuurhotel. De taxichauffeur bracht hem erheen. Onderweg naar boven passeerden ze Natalin en de zieke man. Het was weer begonnen te sneeuwen. ‘Pas toch op,’ zei de chauffeur en met zijn duim drukte hij op de claxon, terwijl hij de wagen met twee wielen door de berm stuurde. Gilbert draaide zich om en keek door de achterruit naar het meisje. Ze liep bijna op het midden van de weg, met een arm om het middel van de zieke. Even dacht hij dat ze naar hem zwaaide, maar ze stak haar hand slechts op tegen de sneeuw die in haar gezicht woei.
     In een bocht moest de chauffeur uitwijken voor een tegenligger die met hoge snelheid naar beneden kwam. Hij vloekte en de koplampen schoten van de weg naar de sparren op de helling. De schrik sloeg Gilbert om het hart. Hij dacht aan het meisje en zei: ‘Kunnen we omkeren? Ik wil die twee van net een lift naar huis aanbieden.’ De taxichauffeur remde af en draaide. Gilbert wrikte zijn trouwring van zijn vinger en stak hem in een jaszak.
     Ze kwamen weer door de bocht en zagen de auto dwars en aan de verkeerde kant over de weg staan. De gloed van de achterlichten zette het bos in brand. De taxichauffeur stopte en Gilbert stapte uit. Hij stak zijn kraag op en ging hollend verder. Zijn voetstappen klonken gedempt in de stilte die hem omringde. In de berm zat de zieke man, gevangen in het inferno van het rode licht. Hij hield het meisje tegen zich aan; haar hoofd hing tegen haar borst. Gilbert wankelde op zijn benen toen hij haar zo zag. Hij keek omhoog en op dat ogenblik stortte de sneeuw ruisend op hem neer.

Michiel Klein Nulent (1972) debuteerde in 2009 met De tram van half zeven, inmiddels genomineerd voor de Academica Debutantenprijs 2010 en de Selexyz Debuutprijs 2010. Hij werkt momenteel aan zijn tweede roman, Het koekoeksei, die in januari 2011 verschijnt bij Uitgeverij Contact.

Wie pasticheert Michiel? Uw reactie graag hieronder.

11 opmerkingen:

Molovich zei

Tsjechov?

Michiel Klein Nulent zei

@Molovich: Interessant. Maar niet juist.

Blimundus zei

Wat een ijzige sfeer! Dat van die trouwring heb ik pas bij de tweede lezing gezien; de eerste keer iets te snel gelezen blijkbaar. Mooi detail.

Zoals gewoonlijk denk ik onwillekeurig aan tal van boeken, zonder dat ik die associaties op een geloofwaardige manier kan verdedigen als het voorwerp van de pastiche... 'De trein der traagheid' heeft net als dit stukje iets onwerkelijk (als ik mij dat goed herinner), en een trein natuurlijk.

Molovich' poging met Tsjechov, of de Russen in het algemeen, heeft wel iets, met die oostelijke provincies en zo, maar ik heb nog nooit een taxi gezien in de Russische literatuur (misschien omdat ik enkel oude Russen heb gelezen)...

Michiel Klein Nulent zei

Misschien is het tijd voor een hint: mijn schrijver is een Japanner...

Emily Gordts zei

O jee, is het echt zo makkelijk? Haruki Murakami? Nu je 't zegt, dat zou 'm kunnen zijn...

Luc dR zei

Een Jap. Er zit thematisch iets in van Kawabata's Schone slaapsters, maar nog meer van Schoonheid en verdriet. Yasunari Kawabata dus.

Luc dR zei

Maar stilistisch moest ik eerder denken aan Mishima - iets gehoekter geschreven dan YK. (Maar zo kan ik nog een paar namen noemen, en dan zul je net zien dat het Oe of Tanizaki is.) Ik houd het bij Kawabata.

Michiel Klein Nulent zei

@Luc dR: gefeliciteerd, schrijver is juist! Boektitel echter niet.

Jan zei

Dit kon geen Murakami zijn. Dit is wel goed geschreven.

Michiel Klein Nulent zei

Bedankt, Jan! ;-)

Michiel Klein Nulent zei

Het was dus (goed gezien, Luc) Sneeuwland van Yasunari Kawabata.