Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

dinsdag 22 maart 2011

06:00



06:00, meldt de klok van de oven. De vorige keer dat ik in de keuken kwam was het 03:57. Toen ben ik wel naar bed teruggekeerd. Alsof slaap zoeken nog een mogelijkheid was.

Ik open de luiken en loop in pyjama de tuin in. De ochtend ruikt naar gras en vochtige aarde. De lucht is purper. Er staan nog enkele sterren. Van de tuin zie ik alleen maar contouren. De rest is zwart en vlak. De bomen, het huis, de trampoline lijken een decor geknipt uit bordkarton.

In dit uur waarin alleen vormen zich laten zien, onthullen de bomen zich in al hun pracht, de robuuste stammen, de brede kruinen, de bosjes twijgen als kantwerk tegen de hemel.
Uit de takken waaien vogelgeluiden. Gezang is het niet, daar is het te chaotisch voor, te zot. Dit is geen liefdeslied, geen roep, geen oefening. Dit is pure, onbeheersbare vreugde.

Terwijl ik over het gras loop en kijk en ruik en luister, gaan mijn gedachten naar De Toverberg van Thomas Mann, over de jonge Hans Castorp die op z'n drieëntwintigste zijn neef opzoekt in een sanatorium in het Zwitserse gebergte en daar zeven jaar blijft.
De Toverberg wortelt in de graaltraditie, een literatuurgenre dat in de middeleeuwen in Europa ontstond waarin het hoofdpersonage op zoek gaat naar zichzelf. 'De graal,' zei Mann in het jaar 1939 tijdens een lezing op Princeton, 'laat zich alleen waarnemen door hem die zich een weg baant door hemel en hel, het tegen hemel en hel opneemt en een pact sluit met het geheim, met de ziekte, met het kwade en met de dood, met de andere wereld, het occulte, de wereld die in De Toverberg is getypeerd als "problematisch" - op zoek naar de "Graal" wil zeggen, naar het hoogste, naar weten, naar kennis, naar ingewijd worden, naar de steen der wijzen, naar het aurym potabile, naar de dronk des levens.'

Een klap doet me opschrikken uit mijn gedachten. Het is meneer Kat die uit zijn slaapplaats onder de dakpannen is gesprongen. De witte poes van de buren gaat hem tegemoet. Ze wrijven hun neuzen tegen elkaar.

Ik huiver, loop naar binnen. Als we ontvankelijk zijn, denk ik terwijl ik de koffie op het vuur zet, zien we hem overal, de zin van het bestaan.

La montaña mágica, Edhasa, 935 p.

Geen opmerkingen: