pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Een jongen holt door het duin. Hij holt zonder een pad te volgen door snijdend gras dat reikt tot aan zijn knieën. Hij schiet tussen struiken met bottelrozen door, kruist een duinpan, springt over zeedistels, beklautert een zandverstuiving, glijdt aan de andere kant de helling af, en iedere zeemeeuw zal denken dat hij aan het spelen is, maar hij rent sneller dan in een spel, zijn mond hangt open en zijn ogen tranen.
Zonder geluid te maken pletten zijn versleten gympen helm en zandhaver, en in zijn oren snerpen de verwijten nog na, vaag glasgerinkel. Een hoge vrouwenstem kaatst door zijn hersenpan, smerige leugens, honend, jouwend. En dan zijn eigen stem als een echo.
Takkenwijf.
Een vuistslag.
Je liegt.
Nogmaals een vuistslag, en weer hoort hij gerinkel van glas dat harder uiteenspat dan eerst. Hou op, de stem van zijn vader sist. Hij voelt de greep in zijn nek en met zijn handen weert hij af. Met zijn knie plaatst hij een hoek, raakt hem vol in zijn kruis, rukt zich los van de bankschroef in zijn nek.
En nu is het genoeg, de stem sist opnieuw. En de vuist raakt hem weer, en weer en nog een keer.
Hij wringt zich door braamstruiken en vlierbosjes, holt dieper het duin in. Hij komt bij een open vlakte waar aan de rand een betonblok verrijst, een half onder gestoven ingang naar een bunker. Alsof een enorme mond naar zijn laatste adem hapt.
Hij stopt abrupt en staart blazend naar het gevaarte. Dan zakt hij in het zand. Het beton staat onbeweeglijk tussen hem en de dichtbegroeide nollen. Witte nevelflarden stijgen op vanachter de kolos. Geen konijnen, zelfs geen meeuwen.
Hij voelt fijne dauwdruppels tegen zijn wangen. Het helmgras op de duintoppen wuift zacht in de wind. Daarbinnen in de schemerige mond van de bunker ketst een vuursteentje. Een rood puntje gloeit op en de ogen daarachter lijken hem op te merken. Een tweede sigaret ontbrandt, een gestalte komt omhoog en nadert de eerste. Die knikt en wijst, en komt langzaam zijn richting uit. Dikke slierten mist kruipen over het zand, over zijn gympen. Hij staart als verdooft naar de oplichtende gelaatscontouren, handen die gebiedend wenken.
Hij hoort een geluid achter zich. Aarzelt een moment. Verwacht zijn vaders stem die iets in zijn oor sist, haar naam noemt, vingers die zijn nek omklemmen als een bankschroef. Maar nog voordat de onmogelijkheid ervan tot hem doordringt, steekt hij de bebloede flessenhals diep weg in het mulle zand.
Ellen Heijmerikx (1963) won in september de Academica Debutantenprijs 2010 met Blinde wereld (Uitgeverij Nieuw Amsterdam), een roman over haar jeugdjaren bij de Noorse Broeders, een strenge, sektarische geloofsgemeenschap. De jury schreef: "Beklemmend en glashelder proza. Alle pathetiek zorgvuldig vermijdend. Dit boek ademt noodzaak."
Wie pasticheert Ellen? Uw reactie graag hieronder.
woensdag 6 oktober 2010
Quid sit futurum cras, fuge quaerere (Ellen Heijmerikx)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
11 opmerkingen:
Ik heb eerlijk gezegd geen idee.
Cicero als titel (Vraag niet naar morgen) en een jongetje met grotemensenproblemen: dat riekt naar Italië.
Nicolò Ammaniti?
Dag Ellen, Ik ben niet zo belezen dat ik weet van wie je pasticheert, ik weet wel dat ik het mooi vind. Zintuiglijk, ritmisch. Nog gefeliciteerd met je prijs trouwens!
Laat ik mijn gokje veranderen. Maar misschien zit ik er echt helemaal naast: Oedipus.
Hoi tao, dank voor je felicitaties. Het zintuiglijke en ritmische is toch vooral van de geplagieerde schrijver.
Luc, Gok maar behoorlijk dichter bij huis. Ik ben een bewonderaar van hedendaags Nederlandse schrijvers.
Nee, het ringt geen bell.
Sorry, ik ben niet anoniem, maar digibeet.
Daarnaast bloemist, zoals de nagebootste schrijver ooit stratenmaker was.
Ja, Ellen, kan niet missen, onze docent en leermeester twee jaar geleden: Jan van Mersbergen. Mooi geschreven zoals al je proza.
Tot zaterdag, in de klas.
Ik gok ook Jan! Telt dat nog?
Ammaniti, dat is echt een belediging Luc. Gelukkig alleen door de titel en door het jongetje...
Goed geraden, John!
Nou, ik noemde Ammaniti omdat ik ook met mijn gedachte over Italië geen enkele andere schrijver kon duiden. En ooit las ik Ik ben niet bang, wat ook over een jongetje gaat dat blablabla...
Nee, ik vrees dat ik roemloos ten onder ging in deze quiche-pastiche.
Bij nader inzien zeg ik ook: Jan.
Ha, ha! Goede zo, Luc!
Een reactie posten