Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 9 juni 2010

Zwemmen (Esther Gerritsen)

pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl

Franka Verpopke liep met een stapel schone handdoeken tussen de badgasten door, die op het gazon lagen te zonnen achter het hotel. Zij aan zij lagen de lichamen, als gestrande weekdieren die langzaam uitdroogden. Naast het zwembad, waarin niemand zwom, legde Franka de handdoeken boven op de kleine stapel die er nog lag. Ze nam de natte handdoeken uit de grote rieten mand en met twee van die vochtige bundels onder haar armen liep zij nu langs het zwembad, in de richting van het lage betonnen gebouwtje aan de overzijde van het gazon.

Franka droeg een witte katoenen jurk, die reikte tot over haar knie. Haar huid was bijna zo blank als haar jurk. Elke ochtend smeerde zij zich grondig in met zonnebrandcrème. Zij was zesenveertig jaar oud maar de twintig zomers die zij nu bij hotel Revallier werkte, hadden op haar huid geen sporen nagelaten. Franka hield haar blik naar beneden gericht terwijl zij naar het washok liep. Niemand keek haar na. Dat lag niet aan haar leeftijd. Twintig jaar geleden, toen zij hier voor het eerst liep, werd zij al genegeerd. Ook door haar leeftijdsgenoten. Zij was geen schoonheid. Alles in het gezicht van Franka Verpopke hing. Haar wangen, haar oogleden. Haar neus wierp een schaduw op haar bovenlip. Haar wenkbrauwen beschreven geen boogje. Haar mondhoeken wezen naar beneden. Zo was dat altijd al geweest en het wekte de indruk dat zij moe was. De kringen onder haar ogen hielpen niet. Als kind zag zij er al moe uit en haar ouders hadden haar steeds vroeger naar bed gestuurd, waarna Franka uren wakker lag en zich leerde bezig te houden met haar eigen gedachten. Als zij ’s ochtends opstond en er nog steeds moe uitzag, keken haar ouders haar zorgelijk aan en Franka sloeg haar ogen neer om hun zorgen niet te hoeven zien.

Ook nu, nu zij met de bundels handdoeken tussen de badgasten liep, hield Franka haar blik op haar witte sandalen gericht. Het was niet zo dat Franka zich schaamde of dat zij verlegen was, er was simpelweg veel dat Franka liever niet zag. De badgasten die haar al opmerkten hadden medelijden met de lelijke vrouw. Zij wisten niet dat Franka van hen wegkeek omdat de aanblik van hun roodverbrande huid haar met weerzin vervulde. Zij wisten niet dat zij haar blik maar even met volle aandacht op hen hoefde te richten, om hen ervan te laten doordringen dat zij hun meerdere was. Wie haar ogen niet kende, had medelijden met haar, maar wie ooit door haar was aangekeken, voelde angst.

Eenmaal in haar leven had een man haar benaderd. Het was haar eerste zomer bij hotel Revallier geweest, ze was zesentwintig jaar oud. Net als nu was ze met de natte doeken het wasgebouw binnen gelopen en had deze in de grote bovenlader gegooid. Achter zich hoorde ze de deur openen en sluiten. Voetstappen kwamen naderbij. Ze herkende de zware tred van de badmeester, het piepen van zijn rubberen sandalen. Zij gooide net een laatste handdoek die op de grond was gevallen in de machine, toen ze voelde hoe ze stevig bij haar heupen werd beetgenomen. Ze hield zich vast aan de bovenlader en wachtte op wat kwam. De badmeester hoorde bij degenen bij wie zij medelijden opriep. Hij schoof haar rok met beide handen omhoog. Toen draaide Franka zich om. Het was niet zo, dat ze per se afwijzend stond tegenover de voorgenomen handeling van de badmeester, maar ze wilde dat hij wist, dat hij zág, met wie hij deze handelingen voltrok. Uit het hangende gezicht, staarden de felle ogen de badmeester aan en die ogen zeiden: Neem mij gerust, maar kijk mij aan. De badmeester had niet gedurfd. Meer mannen waren er niet geweest.


Voor Esther Gerritsen in 2000 debuteerde met de verhalenbundel Bevoorrecht bewustzijn (De Geus), had ze al teksten voor theater geschreven. NRC Handelsblad noemde haar schrijfstijl "een soort literaire minimal art" en schreef "zoveel gevatte precisie op de vierkante millimeter wekt verwachtingen voor de toekomst". In 2005 verscheen haar eerste roman, Normale dagen, die de Dif/BNG Prijs kreeg en in 2006 op de longlist van de Libris Literatuurprijs stond. Ook haar volgende roman, Een kleine miezerige god (2008), werd goed onthaald. In augustus verschijnt Superduif, over een meisje dat al op heel jonge leeftijd weet dat zij voorbestemd is om uit te stijgen boven de middelmaat.


Wie pasticheert Esther? Uw reactie graag hieronder.

10 opmerkingen:

E. zei

Een openingsgok: Doris Lessing.

Jan zei

Sagan?

Esther zei

Hint: Het is een Nederlander.

Esther zei

...een dode Nederlander.

Achille van den Branden zei

Nederlander of Nederlandse?

Indien Nederlander zeg ik: Karel Glastra van Loon

Esther zei

Nederlander.
Reeds lang dood.
Taalgebruik aangepast aan deze tijd.

Annick Vandorpe zei

Is hij in 1923 gestorven?

Esther zei

Nee. Aanwijzing te vinden in het boekenweekgeschenk van 1938 (wie heeft 'm niet).

Jan zei

Bordewijk?

Esther zei

Bravo, Jan. Bordewijk.