Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 7 juni 2010

Eén bladzijde



Ik moest eigenlijk acht andere boeken lezen, maar ik dacht dat het geen kwaad kon om in de stemming te komen met een bladzijde uit Le joueur d'échecs van Stefan Zweig.

Het was de enige Zweig die in de bibliotheek van Cannes voorradig was toen ik daar in de naroes van Vingt-quatre heures de la vie d'une femme was aanbeland om alles van Zweig te confisqueren. Mijn ontgoocheling werd enigszins goedgemaakt door de wetenschap dat Le joueur d'échecs één van Zweigs meesterwerken was. In 1943, een jaar nadat de auteur met zijn vrouw zelfmoord pleegde, werd het gepubliceerd als Schachnovelle, en ik wist dat het stond voor de onmacht van het intellectuele en culturele Europa tegenover de nazi's.

Na de eerste bladzijde las ik ook de tweede. Daarna wist ik dat het verhaal zich afspeelde op een passagiersschip tussen New York en Buenos Aires, ik had kennisgemaakt met de verteller en ook met het personage dat een van de hoofdrollen zou krijgen, Miro Czentovic, de wereldkampioen schaken. Ik vermoedde dat Le joueur d'échecs net als Vingt-quatre heures de la vie d'une femme een raamvertelling zou zijn, dat de verteller dus ook hier het eigenlijke verhaal zou optekenen, en ik was even benieuwd als hem, dus las ik de laatste honderveertien bladzijden ook.

Czentovic is sedert zijn twintigste wereldkampioen. Hij verslaat moeiteloos de grootste schaakmeesters, maar zodra hij van achter het schaakbord vandaan komt, is hij een grotesk figuur. Hij kan nauwelijks schrijven, is helemaal niet gecultiveerd en om zijn domheid te verbergen, zwijgt hij zoveel mogelijk. Het enige wat hem interesseert is het schaakspel en dan vooral dat het geld dat hij ermee verdient.

De persoon van Czentovic intrigeert de verteller. Hij wil meer doorzicht krijgen in de schaakkampioen. Omdat Czentovic iedere vorm van sociale omgang uit de weg gaat, beslist de verteller zijn schaaktalenten boven te halen en een partijtje te organiseren. Hij vindt een tegenstander, MacConnor, een rijke en trotse Schot. Ze zijn nog maar even begonnen of Czentovic passeert en werpt een minachtende blik op hun spel. Als MacConnor verneemt dat Czentovic wereldkampioen is, gaat hij hem achterna en vraagt hem een spel te spelen. Czentovic gaat akkoord, mits betaling.

Het eerste spel is snel voorbij, maar MacConnor geeft de moed niet op en wil revanche. Ze beginnen opnieuw. MacConnor wordt bijgestaan door alle andere mannen in de rookkamer. Net als hij een cruciale zet wil doen, komt een vreemdeling tussen. Hij voorspelt de zetten van de tegenstander en raadt een andere strategie aan, waardoor MacConnor een gelijkspel kan bekomen. Dat gebeurt ook, tot ieders consternatie.
MacConnor wil dat zijn mysterieuze redder het opneemt tegen Czentovic, maar hij antwoordt dat het onmogelijk is en dat hij al vijfentwintig jaar niet meer gespeeld heeft, waarop hij snel de kamer verlaat.

De verteller zoekt hem op en maakt nader kennis. Monsieur B. komt uit een oude Oostenrijkse familie. Zijn vader was de lijfarts van de keizer. Toen Hitler aan de macht kwam, werd Monsieur B. gevangen genomen door de Gestapo, omdat ze informatie van hem wilden ontfutselen.
Monsieur B. wordt niet naar een concentratiekamp gebracht, maar in een hotelkamer opgesloten. Hij heeft alleen een bed, een tafel, een stoel, een wastafel en een raam dat uitkijkt op een muur. De enige keren dat hij zijn cel uit mag, is om ondervraagd te worden door de SS. De tijd gaat voorbij. Na een eind gaan zijn gedachten rondes draaien in zijn hoofd en vreest hij dat hij gek zal worden.
Op een dag, als hij al zo'n vier maanden opgesloten is, wordt hij weer eens weggeleid naar een ondervraging. In wachtkamer vindt hij een boekje. Hij smokkelt het mee naar zijn kamer: het blijkt een bundeling van beroemde schaakpartijen.
Vanaf dat ogenblik zijn de dagen van Monsieur B. niet lang genoeg. Hij speelt de schaakpartijen na (eerst met pionnen geboetseerd uit witbrood, maar al snel uit het hoofd) en als hij ze allemaal van buiten kent, begint hij zelf schaakpartijen uit te vinden tegen zichzelf. Dat leidt ten slotte tot een ontdubbeling van zijn persoonlijkheid en een zenuwinzinking.
In de kliniek ontfermt een familievriend zich over hem en zorgt ervoor dat hij vrijkomt, maar van zijn psycholoog mag hij nooit meer schaakspelen.
Wanneer Monsieur B. dit alles aan de verteller heeft gezegd, stemt hij toch toe een partij schaak te spelen, het allerlaatste van zijn leven.

De rest vertel ik u niet, maar ik kan u wel zeggen dat Zweig er zeer goed in geslaagd is al zijn wanhoop ten opzichte van het bewind van Hitler en de brute, gevoelloze macht van de nazi's in dat schaakspel te leggen.
Jawel, als het niet aan die andere acht boeken op mijn schrijftafel had gelegen, dan was ik nu weer op weg naar de bibliotheek.

Geen opmerkingen: