maandag 21 juni 2010
Weerzien
J. en zijn vriendin waren in Europa en of het paste dat ze op bezoek kwamen?
Ze gaven een conferentie in Toulouse wat, mailde hij, de gelegenheid was eventjes om te rijden naar een vriendin in Barcelona en daarna tot bij ons want op zeshonderd kilometer meer of minder kwam het niet, toch niet als je in Canada woont en daarvoor jaren in Californië hebt geleefd.
Onze laatste ontmoeting dateerde van drie en een half jaar geleden. In het afgelopen decennium hadden we elkaar sowieso maar hoogstens enkele uren per jaar gezien, telkens rond kerst op café in Gent en elke keer was ik zwanger geweest. Nu kwamen ze plots drie dagen logeren. Met een mengeling van blijde verwachting en spanning keek ik ernaar uit want u weet ook hoe dat soms gaat met vrienden van vroeger.
Op de dag dat ze zich hadden aangemeld belde J. me om tien uur op. Ze waren nog in Barcelona, zei hij, gingen onderweg het museum van Salvador Dalí bezoeken en zouden tegen zes uur bij ons zijn.
Zijn stem was niet veranderd, dacht ik toen ik mijn telefoon weer in mijn tas ging stoppen. In de woonkamer bleef mijn blik haperen bij een roman die een maand tevoren in de bus was gevallen. Het was een prachtige gebonden uitgave van Afval en dorre bladeren van Gabriel García Márquez, het verhaal van een arts die in het dorp Macondo aankomt, veroordeeld wordt door de dorpsbewoners en ten slotte zelfmoord pleegt. Bij ontvangst had ik het boekomslag langs alle kanten bestudeerd, eraan geroken en het boek dan snel, voor de verleiding te groot was, in de rekken weggeborgen.
Márquez is de schrijver van mijn jeugd. Hij maakte me warm voor Zuid-Amerika, voor het geschreven woord, het magisch realisme, de journalistiek.
Hoe zou het zijn om hem te herlezen? Zou ik hem even goed vinden als toen ik zestien was? En, wilde ik het risico lopen op een ontgoocheling of hield ik liever dat gevoel vast dat zijn boeken me toendertijd hadden gegeven?
Een auteur herlezen die je ooit hebt aanbeden was als een weerzien met vrienden die je uit het oog hebt verloren, dacht ik, en ik liet Afval en dorre bladeren ook deze keer op zijn plank staan.
Om acht uur stonden J. en zijn vriendin op de oprit. We gilden, lachten en omhelsden elkaar.
Sedert onze laatste ontmoeting was J. huiseigenaar geworden, rookte hij niet meer, had hij deelgenomen aan de astronautenselectie van de ESA en doceerde hij sterrenkunde aan 450 studenten. Anders was hij nauwelijks veranderd. Hij verfijnde nog steeds zijn pokertechnieken, was gepassioneerder dan ooit door zijn onderzoek en bleef een allerbeste verteller.
We gingen een dag toeristen in Nice en de overige tijd laveerden we tussen de tuintafel en het barbecuestel. We haalden herinneringen op aan het half jaar dat we een flat hadden gedeeld in Porto, keken naar Venus, spraken over koolstofmoleculen in de ruimte en over Van vlees en bloed, dronken nog een glas rode wijn, hadden het over de dood en of het aannemelijk was dat religie de mens heeft geholpen om te overleven, lachten vaak, aten te veel en sliepen te weinig.
Na drie dagen vertrokken ze via Montpellier (vriendenbezoek) naar België waar J. voor de terugkeer naar Canada een klasreünie ging voorzitten.
Toen ze de straat uit waren, liep ik naar de woonkamer en nam Afval en dorre bladeren van de plank.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Zalig stukje. Jullie zien er nog alle twee even goed uit!
Een reactie posten