pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Ed Spin beweerde dat hij harder kon lopen dan Tom. ‘Nee, ik ga het hier niet bewijzen want dan ben jij het die enorm voor schut staat en voor je het weet hebben we bonje.’ We zaten op de verkeerde trein --- weer terug naar de plek waar we onze auto hadden laten staan toen die het begaf. Ed had gezegd dat dit juist de momenten waren die alles de moeite waard maakten. Ik was daar niet zo zeker van. ‘Man, wat een kick, man o man,’ schreeuwde Ed wel achtenzestig keer nadat de conducteur ons wees op onze fout. Ed bleef maar opgefokt op en neer aan het lopen over het smalle gangpad tussen de volle banken door en bij elke ‘man o man’ gingen de andere passagiers benauwder kijken omdat ze dachten dat we keet wilden trappen. Maar ik zou niet eens meer keet kúnnen trappen zelfs als ik het ontzettend van plan was, en aan het gezicht van Tom te zien was ook zijn staat van denken op totaal iets anders gericht; alsof hij ergens was zonder Ed en zonder mij en zonder die trein met al die benauwde koppen en voorbijrazende bomen. Een bomensoep was het, of bomenpudding, die ik uit het raam zag. Kwam door dat spul. Ik werd er misselijk van. Van die hele treinreis trouwens. Ed had ons overtuigd de trein te nemen met het smoesje dat de cadans van zo’n rit ons goed zou doen na al die weken op de weg. Maar de weg, dáár deden we het toch voor? DAT was juist de kick, de weg; en dan niet eens een weg ergens naar toe maar meer de weg ergens vandaan of eigenlijk gewoon de weg --- de weg of iets dergelijks maar in ieder geval niet het spoor. ‘Woow man, woow, ik zweer je dat ik nu pas begrijp waarom ik nooit getrouwd ben, NU, hier, in deze trein!’ Ed riep het tegen niemand in het bijzonder maar blijkbaar voelde een grote neger zich aangesproken want hij stond op en zei HEEL KOEL dat Ed zijn grote vuile mond moest houden. Ik moest denken aan Freddy, die rare kerel in dat wegrestaurant drie dagen geleden, en vroeg me af of die nog ooit overeind gekomen was. De vuisten van Ed, zei Tom altijd, de vuisten van Ed zijn als twee rubberen ballen, maar dan van steen. Nu lag Tom tegenover me in een maffe roes weg te zinken. Net toen Ed wilde antwoorden, stopte de trein, en de neger liep hoofdschuddend naar de deur. Iederéén liep hoofdschuddend naar de deur, want dit was het laatste station en toen ook Ed zich dat realiseerde schreeuwde hij: ‘MAN! WOOOW! DIT IS HET EINDE!’ Hij zwaaide met zijn armen en draaide rond en ik werd alleen maar misselijker. Dat spul had op hem een heel andere uitwerking dan op Tom en mij. Maar zo was Ed, en daarom zat ik hier. Omdat Ed anders was. Je had bij ons de reguliere lokale types. Als ik gedaan zou hebben wat mijn vader me opdroeg was ik ongetwijfeld opgenomen in een gezellig clubje van dergelijke reguliere lokale types. En dan had ik de rest van mijn leven op reguliere lokale lokaties blijven rondhangen. Ed haalde me daar weg. Ed nam me mee, of ik nam Ed mee (dat weet ik niet meer precies maar het doet er eigenlijk niet toe) en samen gingen we weg. Want ook Ed was het zat. Hij schreef erover in gedichten die hij voordroeg in rokerige krotten van zaaltjes. Strontbezopen vrouwen kropen daar rond en hij imponeerde die vrouwen met zijn verzen zodat ze uiteindelijk naar hem toe kropen en zich dienstbaar maakten aan De Kunsten En Andere Verheven Zaken. Toen al kon Ed hele nachten doorgaan. Hij bleef helder en scherp. ‘Ik word alleen maar wakkerder,’ zo omschreef hij zijn nachten. ‘In die toestand moet je eens gaan autorijden,’ raadde hij me aan, ‘drie nachten niet slapen en dán achter het stuur kruipen en gas geven. En gewoon gaan rijden.’ Destijds zou ik nog gevraagd kunnen hebben ‘maar WAARHEEN dan?’ maar nu doorgrondde ik de domheid van die vraag. Het perron was leeg toen we uitstapten. Achter het stationsgebouw zagen we onze auto al staan. Een dagje rust in de roestige zon had ‘m goed gedaan, meende Ed en hij rende ver voor ons uit naar mijn wagen toe. Ik hielp Tom met lopen en ondersteunde hem door ‘je mag zo weer op de achterbank liggen’ in zijn oor te fluisteren maar na een meter of honderd moest ik zelf uitrusten. Stoppen, eigenlijk. Ik kon niet meer. We waren halverwege en ik kon niet meer. Halverwege onze reis, bedoel ik, als je er tenminste van uitgaat dat het doel van onze reis ook ons einddoel was. Maar daar durfde ik geen vinger om te verwedden, zeker niet gezien de boosaardige opgefoktheid waarmee Ed de wagen insprong en ‘m startte --- HIJ WAS GEREPAREERD! DOOR WIE? Ik keek toe hoe Ed met de versnelling in z’n vrij het gaspedaal VOL indrukte en tegelijkertijd zijn arm naar buiten stak en begon te schreeuwen. Ik moest op mijn hurken gaan zitten. Tom viel neer. Het zand dat al dagen in mijn broek, mijn schoenen en mijn eten zat, nam nu bezit van mijn gezicht. Het was een wolk, een wolk woestijnzand, een wolk maar dan zonder water, zonder water en zonder de behoefte mij te verkoelen. Zonder de drang ook maar iets met mij te doen, anders dan mij op te schuren. Ik keek naar Tom. Er liep slijm uit zijn mond. Ed begon te janken. Hysterisch te janken en hij hield het gaspedaal al die tijd volledig ingedrukt. Misschien riep hij mij. Misschien riep hij Tom. Of wellicht declameerde hij een vers. Dan zouden er weldra zatte, vieze vrouwen naar hem toe komen kruipen. Ik kon niet meer. Ik liet me achterover vallen met mijn hoofd op de dijen van Tom. Knarsend op talloze korrels vreemd zand keek ik naar een vreemde zon en het rare bewegen van het lege blauw daaromheen. Het geschreeuw van Ed werd vreemder, en vreemder, en vreemder, en vreemder, en vreemder, en vreemder.
Frans Pollux (1977) is zanger, radiopresentator, theatermaker en
columnist. Van 2003 tot 2006 was hij stadsdichter van Venlo. Hij
debuteerde in februari bij Uitgeverij Atlas met de roman Het gelijk
van Heisenberg. Zijn nieuwe album Wetse nog ligt sinds mei in de winkel.
Wie pasticheert Frans? Uw reactie graag hieronder.
woensdag 16 juni 2010
Walging, angst en de trein naar Las Vegas (Frans Pollux)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
6 opmerkingen:
Ik weet het. Check die mail, Frans.
Ik weet het ook. Check die mail, Frans.
Mot ik heej dan Hunter s Thompson in vulle? Wal erg mekkelik met dae titel!
Frans is op vakantie, maar maakt straks een internetverbinding en komt hier eens kijken. Zwier je antwoord dus maar op Van boeken en mensen.
Tja, ik realiseerde me dat het voor de lezers van dat ene werk betrekkelijk eenvoudig te herkennen was. Vandaar de titel - in de hoop dat er nog iemand Hunter T. zou invullen. Dat is gelukt, maar de mailtjes met het goede antwoord stroomden binnen. De officieuze winnaar is ene Tim op het Broek, die het antwoord binnen 5 minuten na plaatsing van het verhaal mailde. Maar ja, de echte winnaar moet ook een berichtje op deze site achterlaten. En dus waren Jan en Jur de snelsten. Zij liggen op koers, zij zijn op de goede weg, on the road. Dank!
Goeie vakantie, Frans!
Een reactie posten