pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Hij stond helemaal achter in de tent, bij de plee’s, en ik ging even bij hem staan en we dronken wat en ik zag hem naar zijn dochters kijken die verderop dansten, de oudste danste met een lange blonde jongen met vet in zijn haar. Hij zei er niks van, maar kon zijn ogen er niet vanaf houden. Ik gaf hem een beker cola. Hij dronk snel en hij boerde en vloekte, maar niet om de cola.
Ik zei hem dat hij naar huis kon gaan, het was al laat. Ik zei hem dat ik zijn dochters naar huis zou brengen, maar daar reageerde hij niet op.
De oudste dochter ging naar de plee. Ze zei me gedag en ze lachte. Gaat het nog, pa? vroeg ze. Hij knikte. Ik wist dat hij tegen die operatie op zag en dat zijn dochters er ook tegen op zagen, vanavond echter stonden we in de feesttent en er had er een band gespeeld en na de band werd er muziek gedraaid en buiten klonken de geluiden van de botsauto’s en de Spiderbob.
Hij zag een man die hij kende uit hun dorp. Ook die man vroeg hem hoe het ging, iedereen vroeg hem hoe het ging.
Als ik er nu aan terugdenk geloof ik dat mijn oom voorbestemd was om een ouwe treurige kerel te worden, zo’n ouwe treurige kerel die je in Huize Antonia voor het raam ziet zitten, maar dat is hij toch nooit geworden, alleen die laatste jaren een beetje, toen zijn heup er aan was. Ik herinner me de dag dat hij me mee nam de polder in en dat hij voor het eerst miste, toen begon het. De weilanden vlak en verloren onder een strook mist en vanuit die mist zag ik hem aan komen lopen, ik herkende hem aan de loop van zijn buks die boven zijn schouder uit stak. Hij sprong over de sloot, soepel. Ik zag dat zijn laarzen nat waren en de onderkant van zijn broek ook.
Wakker? vroeg hij.
Ik knikte.
Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn borstzak, schudde er een sigaret uit en stak hem aan met een lucifer. Op het doosje lucifers stond het logo van de winkel in het dorp, het stond ook op mijn voetbaltas. Mijn oom gooide de lucifer in de sloot en zei: Jij ook?
Hij hield me de sigaretten voor. Ik schudde mijn hoofd en hij lachte. Dat zou je pa moeten zien.
Ja, zei ik.
Dan gaan we maar.
Ik pakte de lange stok, liep achter hem aan naar de dam, die staken we over en toen gingen we het weiland door. De grond was zompig, het gras was hoog. Nergens zag ik koeien. De laarzen van mijn oom maakten sopgeluiden. Ik liet de stok op mijn schouder liggen. Toen kwamen we bij de eerste sloot. Mijn oom nam een aanloop en sprong erover. Nu haalde hij het wel. Ik volgde hem, zette de stok in de modder vlakbij het water en zette me af, landde hoog op de oever aan de andere kant.
Goed, zei mijn oom.
We liepen een heel stuk, tot vlakbij de zandafgraving. De mist was opgetrokken. Om de zandafgraving stond heiningdraad en een baan bomen en struiken. Daar zit wel wat, zei mijn oom. We liepen door tot een paar struiken bij een hoek van een volgende sloot en daar deed mijn oom zijn buks af en ging hij op zijn knieën zitten en ik ging naast hem staan, onze schouders waren even hoog, zag ik. Hij gebaarde dat ik stil moest zijn, maar ik was al stil.
We wachtten.
Toen wees hij. Ik had de haas al gezien. Hij zat in de schaduw van een van de bomen, een stukje er vandaan, in het gras. Mijn oom schoof heel voorzichtig de buks naar zich toe, zette hem tegen zijn schouder en richtte. Weer gebaarde hij dat ik stil moest zijn. Hij schoot. Een verschrikkelijke knal dreunde door de lucht, het geluid weerkaatste tegen de begroeiing en de rest van het geluid verstomde in de verte van de polder. Ik zag de haas niet wegrennen en ook zag ik hem niet liggen, maar aan het gezicht van mijn oom zag ik dat hij gemist had.
We zochten een andere plek op, bij het kanaal, maar daar waren geen hazen en ik voelde dat hij daar niet kwaad over was, want hij hoefde niet te schieten en miste ook niet.
Jan van Mersbergen (1971) debuteerde in 2001 met de roman De
grasbijter (Meulenhoff). Zijn vier volgende romans verschenen bij
uitgeverij Cossee. Momenteel werkt hij aan een familiedrama dat zich
afspeelt tijdens het Limburgse Carnaval, in uw boekhandel op 11
november 2011. Behalve romanschrijver is hij ook redactielid van literair tijdschrift De Revisor en blogger. Zijn website werd in april door HP/De Tijd uitgeroepen tot beste literaire weblog van Nederland.
Wie pasticheert Jan? Uw reactie graag hieronder.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
23 opmerkingen:
Lijkt me een typisch geval van zelf-pastiche...
Dan mag geloof ik niet, Gerbrand. En bovendien moet je daar erg ijdel voor zijn...
Dat dacht ik dus ook. Helemaal Van Mersbergen. (Maar dan denkt Jan dat ie het niet goed gedaan heeft, nu.)
Jan, ik heb geen flauw idee. Amerikaans?
In ieder geval geen Japans, Rob.
Jans voorkeuren kennende, zou ik zeggen: Cormac mcCarthy, maar dan zou ik plains en geen polders verwachten.
Ik ben niet goed in het herkennen van stijlen, maar ik hou het ook op McCarthy, verplaatst naar Nederlandse setting.
Helaas is ook McCarthy niet goed. Deze verhaalopzet is heel specifiek.
Faulkner?
Mij?
Was getkend
Bijna Thomas, maar dan was verteller iets gestoorder geweeest en had ik geen interpunctie gebruikt. Een Sound & The Fury-monoloog...
Kleine onthulling: gezien het onderwerp is Jonathan Safran Foer het ook niet.
Na de eerste (cursieve) zin dacht ik BEE, maar daarna eigenlijk niet meer...
Een Van Mersbergentje!!! Ja toch écht.
Gerbrand Bakker??
Iets minder recent...
Stukje cursief, dan het verhaal maar ergens anders, uit 1925... Herken je toch zo?
Hemingway, lijkt me.
De Nick Adams-verhalen uit In Our Time, dus.
Die jacht deed me ook aan Hemingway denken.
Gefeliciteerd, Luc!
De Nick Adams-verhalen, en wel specifiek My old man. Op deze vreemde site http://www.rehberim.net/forum/yabanci-dil-419/78763-my-old-man-ernest-hemingway.html in zijn geheel te lezen.
Ik had het bundeltje er al bij genomen. Ik herlees zijn werk vaak. Het was een inkoppertje.
Leek mij ook...
Een reactie posten