Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 13 september 2013

Nu ben je echt

Kort verhaal. Verkozen tot een van de twintig beste inzendingen van de Lowlands Schrijfwedstrijd. 


Enkele uren geleden hebben ze kennis gemaakt ter hoogte van Marne-la-Vallée-Chessy. Hij is een Amerikaan van zeventig die van EuroDisney naar Lyon gaat en last heeft van zijn rug. Zij komt uit België en heeft de nacht op een bank in Brussel-Zuid doorgebracht. Aan de conductrice heeft ze geen vervoersbewijs voorgelegd, maar een visitekaartje en een pasfoto. Ik reis in opdracht van een uitgeverij, zei ze, ik speel een romanpersonage dat een illegale treinrit maakt naar Nice, ik moest zelfs mijn haar laten knippen. Daarna is ze met de Amerikaan meegegaan naar de restauratiewagon. Toen ze terugkwamen, anderhalf uur later, bloosden ze allebei.

Nu zit zij opnieuw. Hij staat in het gangpad en sluit zijn ogen. Sommige passagiers heffen het hoofd, werpen een blik op de rechtstaande man en lezen verder in hun krant of boek. Maar ze verliezen hun aandacht. Na enkele paragrafen richten hun hoofden zich weer op en wenden ze zich naar de oude, voor zijn leeftijd nog kwieke Amerikaan. Zo gaat dit ballet van lezen, kijken, lezen en kijken een tijd door. Andere passagiers vallen in, het ritme verandert, de leestijd wordt korter dan de kijktijd. Waarom gaat die man niet zitten, heeft hij kramp in zijn rug? Welke nationaliteit zou hij hebben, hij ziet er allerminst Frans uit. Beoefent hij een trendy soort meditatie, iets revolutionairs, de laatste trend in zijn land? Waarom draagt hij een tas rondom zijn middel, zo’n buidel is toch voor kinderen bestemd, we moeten niet naïef zijn, wat heeft hij daarin verstopt, is hij een terrorist? Deze gedachtestromen lijken besmettelijk. De blikken van de passagiers in wagon 6 scherpen zich. Kranten worden neergelegd, boeken dichtgevouwen, ruggen spannen zich op. Onrust zwermt het treinstel binnen.
De Amerikaan opent opnieuw zijn ogen en overschouwt de coupé. Zelfs het geritsel van de chipszakjes is opgehouden, het voorbije anderhalf uur was in deze wagon voortdurend plastic aan het knisperen, wat geen enkele Fransman zal verbazen want in het land van de gastronomie zijn chips niet weg te denken uit de picknickmand. De Amerikaan keert zijn ernstig professoraal gelaat naar de rijen achteraan, de blos staat nog op zijn kaken, nu blijven zijn ogen rusten op haar, ze is de enige passagier die naar drukwerk kijkt, ze bijt op haar onderlip.
Misschien, Maria, misschien droom ik als ik leef, misschien leef ik als ik droom, of misschien, ik weet het niet, zijn droom en leven bij mij vermengde, gekruiste dingen, waaruit mijn bewustzijn zich vormt doordat ze in elkaar doordringen.
Ze haalt een hand door haar stekelige haar. Het boek ligt op haar schoot, ze heeft het gesloten. Uit haar ooghoeken kijkt ze naar de Amerikaan.
Maria, zegt hij, geloof me, het komt me bijna tastbaar reëel voor dat ik een personage uit een novelle zou kunnen zijn en mij in de waarheid van een vertelling beweeg op de grote golven van een stijl.
Nadat hij is gaan zitten, blijft het stil in wagon 6. Sommige passagiers staan op om de Amerikaan te bekijken, naar hem te glimlachen, een duim op te steken.
Goed, zegt hij. Waar zijn we nu?
Wacht.
Ze draait zich naar het raam, voorzichtig, om te vermijden dat ze haar spiegelbeeld zou zien. Toen ze besloot haar haren te verkopen, was ze pas een half uur van huis weg. In die korte tijdspanne had ze gezien de weersomstandigheden een grote afstand afgelegd, haar benen leken een eigen wil te hebben, zo kordaat bewogen ze zich voort. Pas toen ze door het vlokkengordijn licht zag schemeren, een gebouw, de gevel van het station, kon ze weer denken. Onmiddellijk kreeg ze een bang voorgevoel. Ze greep naar haar portemonnee. Jawel: haar Visakaart ontbrak. Rechtsomkeert maken was geen optie, ze werd ziek als ze nog maar aan Rob dacht. Om acht uur was hij thuisgekomen. Hij was in een betere bui, dat had ze direct gezien. Hij had die bepaalde glans over zich, anders kon ze het niet uitleggen, en ze vroeg zich af of het te maken had met Mille, zijn vroegere baas die nu onder zijn leiding stond. Ze schonk haar glas wijn iets te vol en zweeg. Toen ze aan tafel zaten en Rob daadwerkelijk over Mille begon, dat hij de rollenwisseling niet aanvaardde, dat hij zijn autoriteit in vraag stelde, dat hij niet gewoon chef kon zeggen zoals de andere agenten deden maar er op een rare manier moest bij kijken, probeerde ze aan een wit vlak te denken maar ze bleef Rob horen. Schitterend idee…weet je wat ik toen deed…honderd keer pompen…het voltallig korps…een prachtig showtje. De woorden echoden door haar hoofd en zonder smaak at ze haar bord leeg. Nadat ze de keuken had opgeruimd, begon het te sneeuwen. Door de donkere gang liep ze naar de trap. Boven deed ze haar rok, panty’s en schoenen uit. Ze koos een paar dikke sokken uit en een jeans, kleedde zich aan, stopte een set reservekleren in een sporttas en ging naar beneden. De hemel zag wit van de vlokken. Ze nam de warmste jas uit de vestiairekast en trok met wol gevoerde wandelschoenen aan. Voor ze naar de woonkamer ging, zette ze de sporttas bij de voordeur. Rob zat in de zetel tv te kijken. Ze zei dat ze naar buiten ging. Hier waren twee mensen, twee gezonde jonge mensen die voor het raam konden staan en de tuin langzaam wit zien worden, naar buiten gaan en sporen vormen in de sneeuw of gewoon een gesprek voeren want ze deelden eenzelfde taal. Er waren oneindig veel mogelijkheden, zoveel dingen waartoe ze in staat waren. Nadat ze had herhaald dat ze naar buiten ging, begon ze te tellen. Toen Rob bij honderd nog niet had gereageerd, draaide ze zich om, pakte ze de sporttas en verliet ze het huis.
Ook het beursje van haar portemonnee was leeg. Liever helemaal blut dan half blut, dacht ze, dat is een beter verhaal. Het idee haar haren te verkopen volgde vanzelf, het maakte deel uit van de rol die ze had, de rol die ze nu wilde. Het moment was ongunstig. Op donderdagavond om elf uur zijn kapperszaken gesloten, maar in Matonge was misschien nog iets open, die Afrikaanse salons gespecialiseerd in vlechtenkapsels en haarextensies hebben andere uren. Ze nam een bus naar de Brusselse binnenring, de laatste bus van de dag, ze mocht gratis mee, en van de eindhalte liep ze door de sneeuw naar Matonge. Maar de kappers waren dicht en ook de bazaars die scharen verkopen hadden hun luiken neergelaten. Ze kon bij een willekeurig huis aanbellen om een keukenschaar te lenen en hoewel de optie niet aantrekkelijk was hield ze die in het achterhoofd tot ze in een straat met vier kappers en drie cafés kwam. Ze ging een café binnen, sprak enkele mensen aan. In het tweede café bleken twee kappers aanwezig. Horace kwam uit Kameroen, Désiré was geboren en getogen in Schaarbeek, ze hadden elkaar ontmoet op een virtueel kappersforum en waren twee jaar samen. Horace droeg een schaar in zijn binnenzak. Zonder aarzelen zette hij die in haar lokken. Hij bood honderd euro om de zware haarstreng te mogen houden. Na het knipwerk wilden de heren haar het resultaat tonen, maar Horace vond zijn zakspiegel niet en in het toilet was er geen spiegel. Hij zei dat ze een air van Jean Seberg had maar Désiré sprak dat tegen, in zijn ogen leek ze eerder op Twiggy. Ze wenste de bekvechtende coiffeurs een goede nacht en toen ze het café verliet, wist ze dat het belangrijk was voortaan niet meer in spiegels te kijken.

Door het raam ziet ze de voorsteden van Lyon voorbijglijden.
Ik herinner me de naam van het gedicht niet, zegt ze, maar volgens mij komt het van Pessoa. Daar ben ik vrijwel zeker van. Fernando Pessoa.
Als ze de Amerikaan nu zou zien, zou ze bemerken hoe vrolijk die woorden hem maken.
Heb je dat gevoel ook soms? vraagt ze.
Welk gevoel?
Dat je in een verhaal leeft. Dat ik in een verhaal leef. Dat jij en ik samen in een ander verhaal leven.
Stel je voor, zegt hij, stel je voor dat ik het plots in mijn hoofd haalde dat je me iets voorloog? Misschien denk ik het straks weer als ik in mijn hotelkamer ben, maar nu zit je naast mij.
Hij legt zijn hand op haar mouw.
Nu ben je echt.

Kort daarna bereikt de trein het station Lyon Saint-Exupéry. De Amerikaan stapt uit, de vrouw rijdt verder naar Nice. Via de treinconductrice vindt ze logies achter de haven, een kamer die ze in ruil voor enkele uren schoonmaken per dag niet hoeft te betalen.
Later, als haar oude leven zo ver van haar af staat dat het lijkt alsof ze het niet zelf heeft meegemaakt, zal ze af en toe aan deze ontmoeting denken. In haar hoofd zal ze de Amerikaan Pessoa noemen. Ze zal hem nooit meer terugzien.


De citaten van Fernando Pessoa komen uit Het boek der rusteloosheid (De Arbeiderspers) en werden uit het Portugees vertaald door Harrie Lemmens.

1 opmerking:

Kathleen zei

Super bij de beste 20 ! Verwonderd me niet !
Groetjes