Kort verhaal. Verkozen tot een van de twintig beste inzendingen van de Lowlands Schrijfwedstrijd.
Enkele uren geleden hebben ze kennis gemaakt ter hoogte van Marne-la-Vallée-Chessy. Hij is een Amerikaan van zeventig die van EuroDisney naar Lyon gaat en last heeft van zijn rug. Zij komt uit België en heeft de nacht op een bank in Brussel-Zuid doorgebracht. Aan de conductrice heeft ze geen vervoersbewijs voorgelegd, maar een visitekaartje en een pasfoto. Ik reis in opdracht van een uitgeverij, zei ze, ik speel een romanpersonage dat een illegale treinrit maakt naar Nice, ik moest zelfs mijn haar laten knippen. Daarna is ze met de Amerikaan meegegaan naar de restauratiewagon. Toen ze terugkwamen, anderhalf uur later, bloosden ze allebei.
Enkele uren geleden hebben ze kennis gemaakt ter hoogte van Marne-la-Vallée-Chessy. Hij is een Amerikaan van zeventig die van EuroDisney naar Lyon gaat en last heeft van zijn rug. Zij komt uit België en heeft de nacht op een bank in Brussel-Zuid doorgebracht. Aan de conductrice heeft ze geen vervoersbewijs voorgelegd, maar een visitekaartje en een pasfoto. Ik reis in opdracht van een uitgeverij, zei ze, ik speel een romanpersonage dat een illegale treinrit maakt naar Nice, ik moest zelfs mijn haar laten knippen. Daarna is ze met de Amerikaan meegegaan naar de restauratiewagon. Toen ze terugkwamen, anderhalf uur later, bloosden ze allebei.
Nu zit zij opnieuw. Hij staat in het
gangpad en sluit zijn ogen. Sommige passagiers heffen het hoofd, werpen een
blik op de rechtstaande man en lezen verder in hun krant of boek. Maar ze
verliezen hun aandacht. Na enkele paragrafen richten hun hoofden zich weer op
en wenden ze zich naar de oude, voor zijn leeftijd nog kwieke Amerikaan. Zo
gaat dit ballet van lezen, kijken, lezen en kijken een tijd door. Andere
passagiers vallen in, het ritme verandert, de leestijd wordt korter dan de
kijktijd. Waarom gaat die man niet zitten, heeft hij kramp in zijn rug? Welke
nationaliteit zou hij hebben, hij ziet er allerminst Frans uit. Beoefent hij
een trendy soort meditatie, iets revolutionairs, de laatste trend in zijn land?
Waarom draagt hij een tas rondom zijn middel, zo’n buidel is toch voor kinderen
bestemd, we moeten niet naïef zijn, wat heeft hij daarin verstopt, is hij een
terrorist? Deze gedachtestromen lijken besmettelijk. De blikken van de
passagiers in wagon 6 scherpen zich. Kranten worden neergelegd, boeken
dichtgevouwen, ruggen spannen zich op. Onrust zwermt het treinstel binnen.
De
Amerikaan opent opnieuw zijn ogen en overschouwt de coupé. Zelfs het geritsel
van de chipszakjes is opgehouden, het voorbije anderhalf uur was in deze wagon
voortdurend plastic aan het knisperen, wat geen enkele Fransman zal verbazen
want in het land van de gastronomie zijn chips niet weg te denken uit de
picknickmand. De Amerikaan keert zijn ernstig professoraal gelaat naar de rijen
achteraan, de blos staat nog op zijn kaken, nu blijven zijn ogen rusten op
haar, ze is de enige passagier die naar drukwerk kijkt, ze bijt op haar
onderlip.
Misschien,
Maria, misschien droom ik als ik leef, misschien leef ik als ik droom, of misschien,
ik weet het niet, zijn droom en leven bij mij vermengde, gekruiste dingen,
waaruit mijn bewustzijn zich vormt doordat ze in elkaar doordringen.
Ze haalt
een hand door haar stekelige haar. Het boek ligt op haar schoot, ze heeft het
gesloten. Uit haar ooghoeken kijkt ze naar de Amerikaan.
Maria,
zegt hij, geloof me, het komt me bijna tastbaar reëel voor dat ik een personage
uit een novelle zou kunnen zijn en mij in de waarheid van een vertelling beweeg
op de grote golven van een stijl.
Nadat hij is gaan zitten, blijft het stil
in wagon 6. Sommige passagiers staan op om de Amerikaan te bekijken, naar hem
te glimlachen, een duim op te steken.
Goed,
zegt hij. Waar zijn we nu?
Wacht.
Ze draait
zich naar het raam, voorzichtig, om te vermijden dat ze haar spiegelbeeld zou
zien. Toen ze besloot haar haren te verkopen, was ze pas een half uur van huis
weg. In die korte tijdspanne had ze gezien de weersomstandigheden een grote
afstand afgelegd, haar benen leken een eigen wil te hebben, zo kordaat bewogen
ze zich voort. Pas toen ze door het vlokkengordijn licht zag schemeren, een
gebouw, de gevel van het station, kon ze weer denken. Onmiddellijk kreeg ze een
bang voorgevoel. Ze greep naar haar portemonnee. Jawel: haar Visakaart ontbrak.
Rechtsomkeert maken was geen optie, ze werd ziek als ze nog maar aan Rob dacht.
Om acht uur was hij thuisgekomen. Hij was in een betere bui, dat had ze direct
gezien. Hij had die bepaalde glans over zich, anders kon ze het niet uitleggen,
en ze vroeg zich af of het te maken had met Mille, zijn vroegere baas die nu
onder zijn leiding stond. Ze schonk haar glas wijn iets te vol en zweeg. Toen
ze aan tafel zaten en Rob daadwerkelijk over Mille begon, dat hij de
rollenwisseling niet aanvaardde, dat hij zijn autoriteit in vraag stelde, dat hij
niet gewoon chef kon zeggen zoals de andere agenten deden maar er op een rare
manier moest bij kijken, probeerde ze aan een wit vlak te denken maar ze bleef
Rob horen. Schitterend idee…weet je wat ik toen deed…honderd keer pompen…het
voltallig korps…een prachtig showtje. De woorden echoden door haar hoofd en zonder
smaak at ze haar bord leeg. Nadat ze de keuken had opgeruimd, begon het te
sneeuwen. Door de donkere gang liep ze naar de trap. Boven deed ze haar rok,
panty’s en schoenen uit. Ze koos een paar dikke sokken uit en een jeans,
kleedde zich aan, stopte een set reservekleren in een sporttas en ging naar
beneden. De hemel zag wit van de vlokken. Ze nam de warmste jas uit de
vestiairekast en trok met wol gevoerde wandelschoenen aan. Voor ze naar de
woonkamer ging, zette ze de sporttas bij de voordeur. Rob zat in de zetel tv te
kijken. Ze zei dat ze naar buiten ging. Hier waren twee mensen, twee gezonde
jonge mensen die voor het raam konden staan en de tuin langzaam wit zien
worden, naar buiten gaan en sporen vormen in de sneeuw of gewoon een gesprek
voeren want ze deelden eenzelfde taal. Er waren oneindig veel mogelijkheden,
zoveel dingen waartoe ze in staat waren. Nadat ze had herhaald dat ze naar
buiten ging, begon ze te tellen. Toen Rob bij honderd nog niet had gereageerd, draaide
ze zich om, pakte ze de sporttas en verliet ze het huis.
Ook
het beursje van haar portemonnee was leeg. Liever helemaal blut dan half blut,
dacht ze, dat is een beter verhaal. Het idee haar haren te verkopen volgde
vanzelf, het maakte deel uit van de rol die ze had, de rol die ze nu wilde. Het
moment was ongunstig. Op donderdagavond om elf uur zijn kapperszaken gesloten,
maar in Matonge was misschien nog iets open, die Afrikaanse salons
gespecialiseerd in vlechtenkapsels en haarextensies hebben andere uren. Ze nam
een bus naar de Brusselse binnenring, de laatste bus van de dag, ze mocht gratis
mee, en van de eindhalte liep ze door de sneeuw naar Matonge. Maar de kappers waren
dicht en ook de bazaars die scharen verkopen hadden hun luiken neergelaten. Ze kon
bij een willekeurig huis aanbellen om een keukenschaar te lenen en hoewel de
optie niet aantrekkelijk was hield ze die in het achterhoofd tot ze in een
straat met vier kappers en drie cafés kwam. Ze ging een café binnen, sprak
enkele mensen aan. In het tweede café bleken twee kappers aanwezig. Horace kwam
uit Kameroen, Désiré was geboren en getogen in Schaarbeek, ze hadden elkaar
ontmoet op een virtueel kappersforum en waren twee jaar samen. Horace droeg een
schaar in zijn binnenzak. Zonder aarzelen zette hij die in haar lokken. Hij bood
honderd euro om de zware haarstreng te mogen houden. Na het knipwerk wilden de
heren haar het resultaat tonen, maar Horace vond zijn zakspiegel niet en in het
toilet was er geen spiegel. Hij zei dat ze een air van Jean Seberg had maar
Désiré sprak dat tegen, in zijn ogen leek ze eerder op Twiggy. Ze wenste de
bekvechtende coiffeurs een goede nacht en toen ze het café verliet, wist ze dat
het belangrijk was voortaan niet meer in spiegels te kijken.
Door het raam ziet ze de voorsteden van
Lyon voorbijglijden.
Ik
herinner me de naam van het gedicht niet, zegt ze, maar volgens mij komt het van
Pessoa. Daar ben ik vrijwel zeker van. Fernando Pessoa.
Als
ze de Amerikaan nu zou zien, zou ze bemerken hoe vrolijk die woorden hem maken.
Heb
je dat gevoel ook soms? vraagt ze.
Welk
gevoel?
Dat
je in een verhaal leeft. Dat ik in een verhaal leef. Dat jij en ik samen in een
ander verhaal leven.
Stel
je voor, zegt hij, stel je voor dat ik het plots in mijn hoofd haalde dat je me
iets voorloog? Misschien denk ik het straks weer als ik in mijn hotelkamer ben,
maar nu zit je naast mij.
Hij
legt zijn hand op haar mouw.
Nu
ben je echt.
Kort daarna bereikt de trein het station Lyon
Saint-Exupéry. De Amerikaan stapt uit, de vrouw rijdt verder naar Nice. Via de treinconductrice
vindt ze logies achter de haven, een kamer die ze in ruil voor enkele uren
schoonmaken per dag niet hoeft te betalen.
Later,
als haar oude leven zo ver van haar af staat dat het lijkt alsof ze het niet
zelf heeft meegemaakt, zal ze af en toe aan deze ontmoeting denken. In haar
hoofd zal ze de Amerikaan Pessoa noemen. Ze zal hem nooit meer terugzien.
De
citaten van Fernando Pessoa komen uit Het boek der rusteloosheid (De
Arbeiderspers) en werden uit het Portugees vertaald door Harrie Lemmens.
1 opmerking:
Super bij de beste 20 ! Verwonderd me niet !
Groetjes
Een reactie posten