Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 8 maart 2013

Een nieuwe evolutie


'Overdrijf niet,' zei mijn vader.
Hij en ik stonden in de tuin met onze fototoestellen in de aanslag.
'Waar ga je volgende week over schrijven? Toch niet weer over hardlopen? Het wordt nog een obsessie.'
Ik zweeg, niet alleen omdat hij gelijk had, maar ook omdat mijn moeder de keuken uitkwam met de taart. De kinderen bliezen op papieren toeters en mijn vader en ik maakten foto’s. Door de wind doofden de zes kaarsen vanzelf uit. In de keuken haalde ik lucifers, die ik onmiddellijk ging terugleggen toen ik zag dat Isaac al een cadeautje vasthad.

Ik deelde punten taart uit. Mijn vader was de enige die nog niet aan tafel had plaatsgenomen. Hij keek naar Isaac die met ongedurige rukjes het papier van zijn geschenk probeerde te trekken. De taart leek aan mijn vader voorbij te gaan, hij had alleen aandacht voor het kind. Het was een lieflijk tafereel. Ik deed teken naar mijn moeder zodat ze het ook zag.
'Hij wacht op het papier,' fluisterde ze.
'Welk papier?' vroeg ik.
'Het pakpapier,' zei mijn vader.
'Waarom?'
'Om het op te ruimen,' zei mijn moeder.

Toen Isaac zijn geschenk had geopend, nam mijn vader het losse pakpapier. Hij perste het samen tot een compacte bol en ging zitten.
We begonnen allemaal taart te eten, behalve Isaac die nog met zijn cadeaus bezig was. Telkens een nieuw stuk pakpapier vrijkwam, verdween dat onmiddellijk in mijn vaders handen.
Ik zei dat ik later wel zou opruimen, maar mijn vader stond erop om de verpakkingen en linten onmiddellijk te verzamelen.
'Herinner je je het kerstfeest?' vroeg hij aan mijn moeder.
Ze knikte. 'Toen was het veel erger.'
Mijn vader wendde zich tot mij. 'Je had me dan moeten zien,' zei hij. 'Voortdurend was ik met het pakpapier bezig. Ik zat geen ogenblik stil!'
Mijn moeder beaamde dat. 'Je kent hem zo nog niet,' zei ze. 'Het is een nieuwe evolutie.'

Daarop lachte mijn vader een beetje onbeholpen alsof hij er verder ook niets aan kon doen, wat natuurlijk daadwerkelijk het geval was want obsessies leiden een eigen leven, ze overkomen je en als je je er bewust van wordt, ben je er al aan overgeleverd.
Ik geef me gewillig over aan mijn obsessies. Ik durf zelfs beweren dat ik ze koester. Ze richten zich altijd op bezigheden of concepten, nooit op iets tastbaars zoals een voorwerp of voedsel, wat ook zou kunnen. Ik las net Blauwbaard, de eenentwintigste roman van Amélie Nothomb waarin een van de twee hoofdpersonages een obsessieve voorliefde heeft voor eieren. Deze man, don Elemirio Nibal y Nilcar, is een excentriekeling die al twintig jaar niet meer op straat komt. Om vrouwelijk gezelschap te vinden verhuurt hij een kamer van zijn huis. Saturnine Puissant is zijn negende huurster. Ze maakt zich geen zorgen over de kwalijke reputatie van don Elemirio en doet zich tegoed aan de exquise eigeelcrème die hij haar om de haverklap voorzet.
Zoals in het gruwelsprookje van Perrault is er in het huis van don Elemirio één kamer waar niemand binnenmag. De vorige acht huursters deden dat toch en verdwenen, maar Saturnine Puissant is van een ander kaliber.

Ik vroeg me af of Saturnine misschien minder vatbaar was voor obsessies, en toen dacht ik aan Amélie Nothomb, die al twintig jaar elke dag om vier ’s ochtends opstaat om te schrijven en stipt elk jaar een nieuwe roman publiceert, zich nergens vertoont zonder die hoge hoed op haar hoofd en me een buitenmatig geobsedeerd persoon lijkt, wat ik niet negatief bedoel, want obsessies kunnen iemand ver brengen, daar ben ik van overtuigd.

Ze leiden ook tot verrassende situaties, zoals op dit feestje dat overigens nog erg plezierig werd. De taart smaakte, Isaac was in de wolken met zijn boeken van Roald Dahl en zijn kweekbak voor regenwormen, en ik vond inspiratie voor dit stukje.

Blauwbaard, De Bezige Bij, 170 p.

1 opmerking:

De vader zei

Niet zo nieuw, die evolutie. Toen ik vijf werd kreeg in een meccano doos. Ik was er heel blij mee, maar tot ontgoocheling van mijn ouders wou ik ze niet openen, uit schrik voor de chaos. Terug naar af?