Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 29 maart 2013

Vogelfrequenties


Ik liep naar de keuken, trok een blik makreelfilet open en legde de vis op een bord met een rest rijst en enkele saladebladen waar ik een scheut olijfolie over goot. Mijn eerste idee was aan de keukentafel te eten, maar daar stonden negentien open bokalen met marmelade die te vloeibaar bleek om te verplaatsen, dus ging ik de buitentemperatuur polsen. Voor ik mijn bord nam, stond ik een tijd met gesloten ogen de zonnewarmte te absorberen tot een wolk kwam opzetten en ik het koud kreeg. Ik zette mijn bord in de woonkamer, at het vlug leeg, bracht het naar de keuken en keerde terug naar mijn schrijftafel.

Enkele zinnen begonnen vorm aan te nemen in mijn hoofd toen een dringende gedachte in één klap alles uitwiste: de boeken van de bibliotheek waren op en het zou slecht weer worden. Onmiddellijk surfte ik naar de website van meteofrance. De voorspellingen waren onveranderd, zaterdag en zondag werd regen voorspeld, wat me tot het besluit bracht dat ik om crisissituaties te vermijden voor het weekend naar de bibliotheek moest.

Ik nam de lijst die naast mijn computer lag, noteerde een nieuw actiepunt, vinkte iets af en richtte me toen weer op mijn tekstdocument. Terwijl ik naar het witte scherm staarde kreeg ik een helder besef van de eindigheid van alles en zoals elke keer was ik daar verwonderd om, maar omdat ik een deadline moest halen weerstond ik aan de verleiding dieper na te denken, het enige dat ik niet kon vermijden was de vraag of veertig jaar al middelbare leeftijd was. Daarna tikte ik enkele zinnen neer. Ik had nog een uur voor de school was afgelopen. In de keuken haalde ik drie borden waarop ik een banaan en een Carambar legde. Ik nam ook een plank om het brood te snijden en de pot Nutella.

Toen ik weer aan mijn bureau zat, herinnerde ik me dat er in de ijskast nog pannenkoeken lagen van zondag, wat ik ging verifiëren. De pannenkoeken waren koud en kleefden samen waardoor ik dacht dat er vijf waren, maar toen ik er een had gegeten bleken er maar twee over. Omdat twee niet genoeg was voor drie kinderen at ik die ook, rechtop voor het keukenraam terwijl ik naar de kippen keek, de witte en de roestbruine die in de modder scharrelden en Rosalie die zich afzijdig hield. Ze had haar kleine kop geheven, een beetje schuin, en verroerde zich niet.

Hoe die kip daar stond leek het of ze iets hoorde wat niemand anders hoorde, alsof ze tussen het ruisen van de wind, het ronken van de machines van de buurman en het kippengekakel door flarden opving van een stille, hemelse melodie. Ik keek naar Rosalie en zag verwondering en tegelijkertijd een vaag besef van een andere dimensie, van een werkelijkheid die haar kippenbestaan oversteeg. Was het echt of maakte ik me illusies en volgde mijn interpretatie alleen maar uit mijn conditie als observator? Wilde ik zelf niet voortdurend onvermoede dimensies ontdekken? Waarom las ik anders zoveel? Bestond er iets beters om de mens bewust te maken van andere leefwerelden en percepties dan literatuur?

In mijn leesleven ben ik van alles geweest: man, vrouw, oud, jong, misdadig, avontuurlijk op het gevaarlijke af, dier, boom. Op dit ogenblik, in het begin van Knoflook en pekel van Josep Maria de Sagarra, werk ik me in de huid van een jonge man uit het begin van de twintigste eeuw die in Spanje leeft en voor priester studeert om zijn ouders een plezier te doen, maar minder vroom is dan hij laat uitschijnen. Daarvoor las ik de prachtige plattelandsroman Waar de vogels vliegen van Tomas Bannerhed en was ik een Zweedse tiener die opgroeit op een afgelegen boerderij, schippert tussen de verwachtingen van zijn vader en toekomstdromen die niets met het boerenleven te maken hebben en de beklemmende sfeer thuis ontvlucht in de natuur waar hij vogels observeert, zoals ik nog steeds aan het doen was want een kip is tenslotte ook een vogel.

Tijd om te schrijven had ik niet meer, de schoolbel zou bijna luiden. Na het vieruurtje begonnen de kinderen te spelen. Ik haalde hout binnen voor de haard en maakte het avondeten en om half zeven trok ik mijn loopkleren aan om naar de atletiektraining te gaan.
Toen ik nadien thuiskwam en van de auto naar de voordeur liep, hoorde ik dat de dwergooruil uit Afrika terug was. Zijn roep kwam uit de tuin van de buur. Ik dacht aan de alertheid van Rosalie die middag en vroeg me af of zij via bepaalde vogelfrequenties toen misschien al op de hoogte was geweest.

Waar de vogels vliegen, De Geus, 413 p. 
Een recensie verschijnt op 28 maart op cobra.be

Geen opmerkingen: