Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

woensdag 4 januari 2012

Een verhaal van alle tijden



Wat is echt, wat is waan? En wat blijft over als illusies wegvallen? Deze vragen laat Juan Marsé op de lezer los in De laatste middagen met Teresa, een prachtige roman over de liefde tussen een arme immigrant en een rijke studente in het naoorlogse Barcelona.

1956. Op de avond van het Sint-Jansfeest rijdt een jongeman door een residentiële wijk van Barcelona als een sportwagen zijn aandacht trekt. Hij parkeert zijn gestolen motor om de auto te bekijken. Geluiden waaien over; in een privétuin is een Sint-Jansfeest bezig. Hij duwt het hek open en gaat zich een drankje inschenken. Zijn oog valt op een meisje met zwart haar, alleen aan de rand van het zwembad. Ze krijgt gezelschap van een blondine. De jongeman, ook bekend als de Piechemapart, ziet zijn kans. Wie zal hij verleiden?

Dit is in het kort de beginscène van De laatste middagen met Teresa, de roman waarmee Juan Marsé (°1933) in 1966 internationaal doorbrak. De Catalaanse auteur introduceert de drie hoofdpersonages. De Piechemapart spreekt af met de zwartharige Maruja omdat zij toegankelijker lijkt dan haar blonde vriendin Teresa. Van kinds af wil hij uit zijn volks milieu ontsnappen. Toen hij opgroeide in het paleis van de markies van Salvatierra in Ronda waar zijn moeder de vloeren dweilde, cultiveerde hij de mythe rond zijn onbekende vader. Hij hield zich voor dat hij de zoon was van de markies en verkondigde dat net zolang tot iedereen hem de markies noemde. De vlucht uit het arme zuiden was en tweede stap vooruit. Nu is het tijd voor de beslissende stap, een meisje versieren uit de bourgeoisie.

Van volkse afkomst

In het echt heet de Piechemapart gewoon Manolo Reyes, maar in de armoedige wijk Monte Carmelo waar hij bij zijn broer inwoont heeft iedereen bijnamen. In het Nederlands is de betekenis van de bijnaam niet duidelijk. “Pijoaparte is een samenvoeging van pijo (mannelijk geslachtsorgaan) en aparte (apart)”, legt Marsé uit in een interview in 1983, “In de buurt noemen ze hem zo omdat hij niet met de lokale meisjes wil omgaan.”
Het afspraakje loopt mis, maar de Piechemapart ziet Maruja later toevallig terug bij een villa aan de kust. ’s Nachts klimt hij haar kamer in en verleidt haar. De teleurstelling volgt ’s anderendaags, als hij ziet dat hij in een dienstvertrek heeft geslapen. Toch houdt hij de relatie aan. Wie weet brengt het dienstmeisje hem dichter bij Teresa Serrat, de bloedmooie blonde dochter des huizes.

Juan Marsé, die intussen meer dan twintig boeken heeft geschreven en in 2008 de Premio Cervantes kreeg voor zijn oeuvre, is een autodidact. Zoals de Piechemapart is hij van volkse afkomst. Zijn vader heeft hij amper gekend en naar de universiteit is hij nooit kunnen gaan. Op zijn dertiende begon hij te werken in het atelier van een edelsmid. De precisie die hij nodig had voor dat baantje weerspiegelt zich in zijn rijke, fijn geslepen taal. Hij strooit met adjectieven en beelden, maar doet dat altijd met zin voor nuance en detail. In een eerste reflex happen we naar adem, zo overdadig is dit proza. Lang duurt het niet. Als een maalstroom trekt de beeldenvloed ons het verhaal in; na enkele bladzijden willen we alleen nog verdrinken.

Mythe die afbrokkelt

Bij het begin van de zomer van 1957 komt Maruja ongelukkig ten val. Ze verliest het bewustzijn en wordt in de kliniek opgenomen. Teresa en Manolo treffen elkaar elke middag aan het ziekbed. Hun wederzijdse fascinatie neemt het al snel over van de bezorgdheid voor de zieke. In de ogen van Teresa, die vooruitstrevende ideeën heeft en aangesloten is bij een linkse studentenbeweging, is de knappe Manolo het toonbeeld van de vechter uit de arbeidersklasse. Manolo, die niets om politiek geeft en van diefstal leeft, vermoedt dat Teresa hem een andere persoonlijkheid toedicht maar laat haar in de waan – net als Jay Gatsby in The Great Gatsby van Scott Fitzgerald creëert hij zijn eigen mythe. Ook hij ziet Teresa overeenkomstig het beeld dat hij van haar klasse heeft en behandelt haar met (voor zijn doen) abnormaal veel respect. Zo zijn ze voor elkaar niets anders dan de projectie van hun eigen fantasie.
Maar De laatste middagen met Teresa is geen sprookje, en gedurende die lange zomer van 1957 brokkelen de mythes af. Het verhaal loopt uit in een verbazingwekkende slotscène waar de verbeeldingskracht van de Piechemapart met de lezer aan de haal gaat.

Deze (derde) roman van Juan Marsé deed in zijn tijd nogal wat stof opwaaien. Over de literaire kwaliteiten van het boek was geen twijfel, maar het beeld dat Marsé schetst van de Catalaanse bourgeoisie viel niet overal in de smaak. Sinds de burgeroorlog regeerde generaal Franco over Spanje. Marsé stelt de hypocrisie van de jonge bourgeoisiegeneratie aan de kaak, hoe Teresa en haar vrienden tegen hun rechtsgezinde ouders rebelleren, maar uiteindelijk vasthouden aan hun gerieflijke positie. Het boek legde de kiem voor zijn verdere oeuvre waarin het naoorlogse Barcelona en de kloof tussen bourgeoisie en arme immigranten centraal staan, en is ontegenzeglijk een verhaal van alle tijden.

De laatste middagen met Teresa, Signatuur, 400 p., 22,95 euro.
Deze recensie verscheen op 4 januari in Uitgelezen, de boekenbijlage van De Morgen.

Geen opmerkingen: