pas·ti·che [pastiesj(e)] de; m -s werkstuk in nabootsende stijl
Zondagavond. Op Amsterdam Centraal stapte ik in de tram. Het was het begin van de herfst, zo'n avond waarop je je plotseling weer herinnert dat het ’s avonds donker wordt. Een grijs, langzaam zichzelf voortduwend wolkendek hing boven de stad. Langzaam won het aan duisternis, elk half uur kwam er een tintje bij. De tint van dit half uur was grauw, maar mooi grauw. Een waardig sterfbed voor de zomer, mocht u het graag zo getypeerd zien.
Het regende niet.
Nog niet.
Ik nam plaats naast een oudere man. Op zijn hoofd lag dun, wit haar, haast doorzichtig wit. Hij had een bruine, lederen jas aan, een grijze broek met plooi en zijn handen omklemden een rugtas die op zijn schoot lag. Onderweg naar huis, stelde ik me zo voor, waar zijn vrouw net thee heeft gezet. Misschien stond de televisie wel al aan. Rob Trip, of Philip Freriks. Mannen met dassen.
De tram kwam in beweging.
De man hoestte. Een diepe rochel, iets dat van ver kwam. Daarna hield hij zich weer stil, alsof het zich niet had voorgedaan. Hij keek door het raam naar buiten, waar een meisje met een paardenstaart en een felrode jas haar fiets door de stad trapte. Ze leek haast te hebben. Er zat een flinke slag in haar achterwiel, wat het fietsen niet ten goede kwam.
Enfin.
De man hoestte nogmaals.
Nu hoestte ik ook. Waarom, dat weet ik niet zo goed, soms heb je dat zomaar.
De tram draaide naar rechts, de Martelaarsgracht op. Grimmige stenen panden schoven langs de ramen en onttrokken zich daarna weer aan het zicht.
De man trok zijn rugtas open, stak zijn hand erin en haalde er een doorzichtige puntzak uit. Bovenop lagen keelsnoepjes, elk in een eigen blauwe wikkel. Hij pakte er eentje uit en begon de wikkel eraf te draaien. Toen hield hij de zak in mijn richting.
‘Ik hoorde u ook hoesten,’ zei de man. ‘Daar heb ik dit voor. Het helpt.’
Hielp het? Ik twijfelde eraan, maar dat zei ik niet. Ik bedankte hem hartelijk. We zogen allebei op ons snoepje.
Daarna gebeurde er even niets.
De Dam.
Nieuwezijds Kolk.
En toen ’t Spui. Hier moest ik de tram verlaten.
Voor ik uitstapte, wenste ik de man een fijne avond. Hij leunde lichtjes naar me toe, tuurde even om zich heen alsof hij me een geheim ging vertellen, en zei toen: ‘U ook een prettige avond’.
Ik stapte uit en liep rechts de hoek om. De tram begon weer vaart te maken op zijn rails, draaide eerst een beetje naar rechts en dook toen de bocht in, richting de gracht, waar hij naar links afsloeg, de Singel op.
Ik was weer alleen, met mijn hoest, en de blauwe wikkel van het keelsnoepje in mijn hand. Ik besloot te schuilen onder de roodwitte luifel van de boekhandel, want het was zojuist gaan regenen.
Peter Zantingh (°1983) is webredacteur voor de nieuwswebsites nrc.nl en nrcnext.nl, en muziekredacteur voor het online cultuurmagazine 8WEEKLY. Zijn debuutroman, Een uur en achttien minuten, is deze maand verschenen bij De Arbeiderspers.
De eerste die goed raadt krijgt het boek toegestuurd!
woensdag 26 oktober 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
5 opmerkingen:
wijlen Martin Bril, lijkt me.
Bordewijk.
Ik denk ook aan Bril. De korte zinnetjes tussen twee blokken tekst, de observaties.
Voor mij ook Martin Bril.
Ik wist al dat ik het niet moeilijk had gemaakt. Het is inderdaad Martin Bril, van wie ik groot bewonderaar ben. Wie naast de korte zinnetjes en de observaties nog meer van zijn stijl herkent, is welkom die nog toe te voegen.
C., ik zal binnenkort even contact opnemen om je mijn roman op te sturen!
Een reactie posten