Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 7 februari 2011

Ligkuur



Het was acht uur en de dames waren al enkele uren op stok maar het hok moest nog gesloten worden, dus trok ik een fleecejas en laarzen aan en ging naar buiten.
Warm woonkamerlicht viel op het plaveisel van het terras maar daarachter, waar het gras begon, zag ik alleen zwart. Zelfs de eik was opgeslokt door de nacht.
Ik zette een stap en dan nog een en daarna liep ik op mijn normale ritme verder want ik herkende het terrein op de tast. Pas halverwege de tuin zag ik de contouren van de eik, zijn kronkelige takken die als armen naar de sterren reikten. De sterren waren overal. Waar de hemel zoëven nog egaal zwart was geweest, was hij nu bezet met duizenden lichtpunten. Als je maar lang genoeg keek zag je zelfs in de donkerste hoeken een ster. Boven het huis slingerde de melkweg. Ursa Major schemerde door het net van de trampoline heen, in z'n eeuwige achtervolging van Ursa Minor. Ik zag Cassiopeia en Orion en de Pleiaden en boven de tuin van de buurman die nooit glimlacht stond een planeet.

Terwijl ik zo aan het turen was dacht ik eraan hoe vaak nachthemels beschreven zijn door romanschrijvers. Ook Thomas Mann bezondigt zich in De Toverberg aan hemelbeschrijvingen. Zijn hoofdpersonage, Hans Castorp, heeft net zoals de andere gasten van kuurhuis Bergdorf na het avondmaal ligkuur, wat betekent dat hij op het balkon van zijn kamer in dekens gewikkeld op een bed ligt in volledige rust en alle tijd heeft om de sterren te contempleren.
Vermits de ligkuur deel uitmaakt van de dagelijkse routine in huize Bergdorf heeft Mann gelegenheden naar believen om sterrenhemels te beschrijven maar hij weerstaat die neiging. (Dit overigens niet alleen omdat een teveel het effect zou afzwakken maar ook omdat de gedachten van Hans Castorp tijdens die ligkuur vaak uitwaaieren naar regionen die ver staan van het hemelse.) Manns beschrijvingen van de nachthemel boven het Zwitserse gebergte zijn sporadisch maar zo mooi dat ik er moedeloos van werd, jawel moedeloos, want hoe kon ik me na zijn zinnen nog ooit aan een beschrijving van een sterrenhemel wagen terwijl het een landschappelijk element is dat me zeer nauw aan het hart ligt? Waarom heb ik anders astrofysica gestudeerd? Was het, zoals bij mijn medestudenten, uit wetenschappelijke honger? Welneen. Waarom dan wel? Uit ontzag voor de schoonheid van het landschappelijk element. Uit fascinatie voor de oneindigheid ook. (Dit besefte ik pas na mijn studies.)

Na wat mijmeren over Thomas Mann en Hans Castorp dacht ik niets meer en al helemaal niet aan de kippen die nog altijd in een open hok sliepen ten prooi aan vossen, wezels en steenmarters. Ik liet mijn blik rusten op het hemelgewelf (met bewust kijken had dit niets meer te maken) en het besef drong tot me door dat geen tekst kon tippen aan wat ik zag en dat dit net een reden was om de goede woorden te zoeken en dat schrijvers het eeuwig zouden proberen.

De Toverberg, Arbeiderspers, 972 p.

1 opmerking:

Blimundus zei

Heel mooi! En heel herkenbaar, van de laarzen en het woonkamerlicht tot de contouren van de grote boom en Orion en de dames op stok. (Weliswaar zonder diploma astrofysica, zonder de Toverberg gelezen te hebben en, toch wel het grootste gemis, te veel licht om het zachte licht van de melkweg te zien)