maandag 14 februari 2011
De geur van Papeete
Toen ik Amok van Stefan Zweig las herinnerde ik me de geur van de haven van Papeete. Het was een speelse geur die prikkelde en uitdaagde. Soms was hij niet meer dan een vermoeden, een andere keer, als de wind goed zat, kleurde hij alles, zoals de glimlach van de koffiekleurige meisjes op straat met hun gitzwarte haren en bloemenkransen rond de hals.
Ik zie ons nog op de kade van de Tahitiaanse hoofdstad in oktober 1999. We zaten op onze rugzakken en wachtten tot we konden inschepen op de Aranui, het cargo-cruiseschip dat ons naar de Markiezenarchipel zou voeren. Eerst werden de containers ingeladen waarmee de Aranui de eilanden om de drie weken bevoorraadde, daarna mochten de cruisetoeristen aan boord, dan pas was het onze beurt.
We hadden een ticket dat toegang gaf tot "le pont local". Wat dat inhield was ons niet helemaal duidelijk. Het prijskaartje paste in ons budget en binnen zeven dagen zouden we het eiland van Jacques Brel en Paul Gauguin bereiken, dát telde. Dat we gedurende een week met veertien eilandbewoners een kamer zouden delen boven de motoren, kwam een beetje als een verrassing. De rauwe kreet om zes uur 's ochtends ('Café!'), ook. De stormloop van de anderen naar het benedendek zagen we aan met de glimlach. Wij bleven liever liggen. Die eerste dag toch. De volgende dagen schoten ook wij uit onze slaapzak. De kok, een norse eilander met een schedel vol tatouages, wachtte hooguit vijf minuten. Het ontbijt bestond uit café-au-lait en een stuk baguette. Stoelen hadden we niet op ons achterdek, we aten rechtstaand met ons bord op de boord van het schip en als we snel waren konden we zitten op de katrol.
Het is op een soortgelijke plaats, een verloren hoek van een groot schip, dat Amok zich afspeelt, althans, het schip is het decor van het omkaderend verhaal. Zoals zo vaak bij Stefan Zweig is ook Amok een raamvertelling. Een anonieme ik-verteller reist in 1912 op een oceaanstomer van India naar Europa. Wanneer hij op een avond de hitte van zijn kajuit ontvlucht en de uithoeken van de boot verkent, maakt hij kennis met een eigenaardige figuur die hem zijn levensverhaal doet.
De man, die in het duister nauwelijks zichtbaar is, blijkt een arts die na een ongelukkige relatie een missie van tien jaar heeft aangenomen in de tropen. Hij kreeg een post in een afgelegen dorp in het oerwoud. Het harde tropische klimaat en de eenzaamheid werden algauw een kwelling. Op een dag (hij was dan al acht jaar ter plaatse) kreeg hij een Engelse dame op visite. In bedekte termen vroeg zij hem een abortus uit te voeren. Hij, die al jaren geen blanke vrouw had gezien, voelde zich aangetrokken tot de mooie Engelse maar haar hautaine attitude ergerde hem. Hij wilde haar verzoek alleen inwilligen als zij zich nederig opstelde. Toen zij weigerde en wegging, werd hij gek. Hij liep achter haar aan als een "amok", iemand die door waanzin wordt getroffen en begint te lopen, altijd rechtdoor, en alles op zijn passage vernielt, een verschijnsel dat frequent voorkomt in de tropen.
De arts volgde de Engelse naar de stad waar ze woonde. Toen hij vernam dat ze de echtgenote was van een rijke zakenman die binnen een week terugkwam van een maandenlange reis, besefte hij hoe belangrijk hij voor haar was. Alleen hij kon haar eer redden. Maar zij weigerde verder contact, nam haar toevlucht tot een kwakzalver en stierf aan de gevolgen van de ingreep. Op haar sterfbed liet ze de arts beloven het geheim van haar zwangerschap te bewaren.
Daarom, vertelt de arts, is hij op dit schip. Het stoffelijk overschot van de Engelse is namelijk aan boord. Haar man wil in Europa een autopsie laten uitvoeren om de doodsoorzaak te kennen.
Daarna ziet de verteller de man niet meer terug. In de haven van Napels herinnert een incident hem aan het verhaal. Hij ziet dat een doodskist wordt gelost. Op datzelfde ogenblik springt iemand van boord en sleurt de kist in zijn val de zee in.
Amok verscheen in 1922, werd een succes in de boekhandel en markeerde het begin van de literaire roem van Stefan Zweig, maar het was helaas niet het soort boek dat in de cruisebibliotheek van de Aranui voorhanden was. Die bezochten we namelijk af en toe als de toeristen aan tafel waren. Het achterdek was een heerlijke plaats om te lezen. Als we niet lazen, aten we (poisson cru au lait de coco of tsatsimi de thon rouge) of zaten we gewoon in de pont local want daar was altijd iets te beleven. Er werd banjo gespeeld en gezongen, borden exotisch fruit deden de ronde, er werd gepraat en gelachen. We leerden de andere reizigers kennen en maakten plezier met onze slaapbuur, Roger, een bon-vivant die naar Hiva Oa reisde om daar een mangoplantage te beginnen. Er was één familie die zich afzijdig hield, drie vrouwen en een man. Zij namen niet deel aan de gesprekken, noch aan de excursies. De hele dag lagen ze in een hoek op hun plastic matrasjes. De vrouwen gingen zelfs niet naar het dek om eten te halen, dat deed de man voor hen. Het was onmogelijk contact te maken. Ze keken niemand in de ogen en als ze spraken, met elkaar, dan was dat op fluistertoon.
Wat aan de hand was kwamen we bij toeval te weten. Op een avond laat ankerde de boot voor een eiland. De kapitein had de passagiers ingelicht: er zouden snel enkele kisten met voedsel worden gelost, aan wal gaan was onmogelijk. De cruisegangers merkten niets, zij hadden die avond een spel. Op het dek was niemand behalve wij. Het maanlicht was net sterk genoeg om de sloep te zien die te water werd gelaten, de doodskist die uit de buik van de Aranui in het bootje werd gehesen, de stille familie die van boord ging.
Hier dacht ik aan toen ik Amok las. En ik rook de geur van kokoskoekjes.
Amok ou Le fou de Malaisie, Le Livre de Poche, 190 p.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten