Ik pak het flesje van de passagierszetel, klik de dop met mijn duimnagel open. Op het parkeerterrein hebben we een kwartier nagepraat. Drinken is niet bij me opgekomen. Dat komt door wat de trainer heeft gezegd, ik heb eenvoudigweg niet aan dorst gedacht. Met mijn ogen op de baan drink ik. Het water is lauw en smaakt vies, maar verfrist wel.
Op dit uur is de route départementale verlaten. Nou ja, bijna verlaten. Een paar honderd meter voor me rijdt een witte bestelwagen, maar dat is gewoon ook iemand van de club. De supermarkten hebben om acht uur hun deuren gesloten en de andere winkels zijn al lang daarvoor dicht gegaan. En dit stuk van de baan is sowieso minder druk, zelfs tijdens de piekuren. Winkels heb je hier niet, nog niet, alleen akkers en af en toe een boerderij.
Ik kijk naar de witte bestelwagen. De afstand tussen ons is dezelfde gebleven. Mijn hart klopt weer op zijn normale ritme. Mijn lichaam voelt niet anders dan daarnet, ik heb geen kramp en ik ben niet uitgeput, maar in mijn hoofd is alles anders. Om het met een titel van Gerbrand Bakker te zeggen: Boven is het stil. De rust is kompleet. Er is niets dat ik wil, niets waar ik naar verlang. Dat effect heeft hardlopen met me. Vanavond zijn de woorden van de trainer een extra balsem.
Ik laat de loopgekte z'n gang maar gaan. De boeken en kranten op mijn tafel raken bedolven onder rugnummers, flyers van wedstrijden, aangebroken verpakkingen van energierepen en edities van Runner’s World. Bijna elke zondag is er wel ergens in de Var of de Alpes-Maritimes een wedstrijd die de moeite loont, wat thuis aanleiding geeft tot lange en delicate onderhandelingen. Het voelt alsof ik me inleef in een personage. Hoe ver kan dat personage gaan? Welke snelheid kan ze halen? Waar ligt haar grens? Ik moét het weten.
De witte bestelwagen is de rotonde bij de boerenmarkt overgestoken. Tussen ons ligt misschien tweehonderd meter. Ander verkeer is er nog steeds niet. Binnen enkele weken zal dat veranderen, als de vakantie begint. Dan ga ik ook minder lopen, althans dat is toch het plan. Ik weet niet of ik het kan. Op een bepaald ogenblik wordt hardlopen een behoefte zoals eten, drinken, lezen, schrijven.
Ondanks mijn jasje ril ik. Tijdens de training is het niet te merken, maar de avonden voelen voor de tijd van het jaar nog bepaald fris aan. Dit is de koudste lente sinds 1987, zegt Météo France. Gelukkig zijn de dagen zo lang als ze horen te zijn. Nu, om twintig over acht, is het nog klaarlicht. Pas binnen anderhalf uur valt de nacht. De schemer kondigt zich aan in de details. De klaprozen die in de bermen naast de baan groeien, staan te wijd open.
Dit alles schrijf ik nu wel op, maar op het ogenblik zelf, donderdagavond om twintig over acht, denk ik niet aan personages, klaprozen of weermannen. Op de 10 km kan je minstens vier minuten sneller. Vanaf september gaan we eraan werken. Dat hoor ik, daar in de auto, steeds opnieuw, en ik kan mijn glimlach niet tegenhouden. Tegelijkertijd zie ik mezelf van op een afstand, verwonderd dat die vier minuten me zo blij maken, verwonderd dat ik anderhalf uur op een atletiekpiste heb doorgebracht, verwonderd dat ik überhaupt aan hardlopen doe.
De vreugde en verwondering houden aan, ook als ik de rotonde bij de boerenmarkt oprijd en ik de klap hoor, een harde doffe klap in de rechterdeur, waardoor de auto wegglijdt en langzaam om zijn as begint te draaien.
Boven is het stil (Gerbrand Bakker), Cossee, 264 p.
2 opmerkingen:
Ik dacht al: het is weer "Van boeken en hardlopen" vandaag, en toen kwam de klap, die ik (ook) niet had zien aankomen.
neurologische variante: je zou bij zo'n klap retrograde amnesie verwachten, hier is wat voorafgaat precies gedocumenteerd; de stilte komt pas nadien.
Een reactie posten