Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 31 mei 2013

De rivier


Om kwart voor twaalf stond hij naast mijn werktafel. 
Het is tijd, zei hij. 
Ik keek van hem naar mijn scherm, naar het document dat nog te wit was. De ochtend was verstreken zonder dat inspiratie zich had aangediend. 
Kom je, vroeg hij. 
Wacht, wilde ik zeggen. Het woord lag op mijn lippen, maar omdat ik me de afspraak herinnerde zweeg ik. Ik deed mijn laptop dicht en ging in de kamer mijn kleren aantrekken. 

Vreemd genoeg vond de gps de satellieten onmiddellijk, zodat we om tien voor twaalf al onderweg waren. De eerste vijfhonderd meter ging over asfalt en dan ruilden we de baan in voor een nauwelijks waarneembaar pad door het bos. Het liep steil naar beneden over een ondergrond van klei, rotsblokken en losse stenen. Voortdurend keek ik naar mijn voeten. 

We spraken niet, niet meer, daarvoor waren onze ritmes te verschillend. Een tijdlang kon ik het fluogroen van zijn T-shirt nog door de bomen zien blikkeren, maar op een bepaald ogenblik loste het groen op in het gebladerte en kon ik het niet meer terugvinden, hoe ik ook probeerde te versnellen. Ik zag niets meer, geen spoor van menselijke aanwezigheid, niets dat duidde op beschaving, alleen bomen, struiken, rotsen en rode modder. 

Ik dacht aan wat hij zo-even had verteld, een paar minuten geleden, over een hardloper die tijdens de 20 km door Brussel aan hartfalen was gestorven. Ik had gezegd dat ik het mooi vond al rennend te sterven, beter zo dan aan een slopende ziekte. 
Toch niet aan drieënvijftig jaar? had hij geantwoord. 
Ik was natuurlijk niet op de hoogte geweest van het ongeluk, het nieuws bereikt me zelden en meestal pas onrechtstreeks, mijn gedachten waren bij de roman die ik aan het recenseren was, De verloren patiënten van dokter Andrés Miranda van Alberto Barrera Tyszka, een Venezolaanse auteur, waarin slopende ziektes centraal staan, echte en imaginaire. 

Twee verhaallijnen wisselen elkaar af. De eerste gaat over een arts, dokter Andrés Miranda, die te horen krijgt dat zijn vader een terminale kankerpatiënt is en niet weet hoe hij hem dit slechte nieuws moet vertellen, de tweede gaat over een man, een zekere Ernesto Durán, die zich inbeeldt dat hij een erge ziekte heeft en alleen rust vindt als hij schrijft naar Andrés Miranda. De e-mails komen terecht bij Karina, de secretaresse. Zij zegt er niets over tegen Andrés Miranda, maar hoe meer berichten ze leest, hoe nieuwsgieriger ze wordt naar Ernesto Durán. Op een dag kan ze niet aan de verleiding weerstaan en mailt ze hem terug in naam van Andrés Miranda. Er ontstaat een drukke uitwisseling, waarbij Ernesto Durán een steeds grotere plaats gaat innemen in Karina’s gedachten, tot zij bij zichzelf de symptomen vaststelt van de ziekte die hij in zijn e-mails zo uitvoerig beschrijft. 

Dankzij de goedgekozen afstandelijke verteller krijgt de lezer ruimte om zich het verhaal eigen te maken, zo eigen dat ik niet meer naar mijn voeten keek en zonder nadenken over kuilen en stenen sprong. Net voor het pad overging in een verharde weg zag ik de groene stof van het T-shirt terug, en hoewel er geen reden toe was, voelde ik opluchting. 

We liepen met zijn tweeën verder, langs brede plassen waar kikkers in zwommen. De rivier lag als een breed turkoois lint in de diepte. Het water stond hoog en bewoog nauwelijks. Voor we aan de steile klim terug begonnen, tweehonderd meter stijgen op één kilometer, daalden we af naar de brug waar de dorpsjongens in de zomer van duiken. We stonden in stilte te kijken. Aan weerszijden hoge beboste hellingen, geen enkel huis. Boven ons de hemel, een paar vogels, zeven meter onder ons het melkachtige blauw van de rivier. 
Hij was de eerste die bewoog. 
We kunnen ook gewoon blijven, zei ik. Blijven en de rest vergeten. 


De verloren patiënten van dokter Andrés Miranda (Alberto Barrera Tyszka), Wereldbibliotheek, 173 p.

Geen opmerkingen: