Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 21 juni 2013

Hotel des Astronomes


Misschien waren het vijf nachten, misschien tien. Aantekeningen heb ik niet. Geen dagboek, geen agenda, niets. Achteraf kreeg ik natuurlijk spijt, maar schrijven deed ik toen niet en ook met literatuur was ik niet bezig. Ik kan me nauwelijks een boek uit die periode herinneren. Tropic of Cancer van Henry Miller? Ik heb die roman gelezen toen ik ergens in de twintig was, maar waarschijnlijk niet in dat jaar.

De nachten lagen gespreid over een periode van zes maanden. Toen het voorbij was en mijn leven in één week tijd een ander leven werd op een andere plaats met andere mensen en andere activiteiten, zonken die nachten weg in mijn herinneringen. Een hele tijd dacht ik er niet meer aan en toen ik jaren later weer met die periode uit mijn leven geconfronteerd werd, moest ik vaststellen dat ik me ze niet individueel kon herinneren. In mijn geheugen hadden ze de gestalte aangenomen van één nacht, maar die ene nacht zag ik wel glashelder voor me.

Het werk begon tegen tien uur, na het avondmaal in het restaurant. De kok was op dat ogenblik al naar huis, maar in de keuken stond er een menu voor ons klaar met een voorgerecht, een hoofdgerecht, kaas en een dessert. In de eetzaal waar je ’s middags naar een vrije plek moest zoeken, waren we maar met zes. Behalve Dominique, Alain en ik aten er ’s avonds ook drie mensen uit andere koepels. Samen occupeerden we een halve tafel.

Tijdens het eten spraken we over werkaangelegenheden. Alain en Dominique, die twintig jaar ouder waren dan ik en voor wie de telescoop geen geheimen meer had, vertelden me technische details over de CCD camera of haalden herinneringen op aan eerdere observaties. Naargelang de maaltijd vorderde, werd de wandklok in de zaal vaker geraadpleegd en maakte een zekere nervositeit zich van het gezelschap meester. De plicht roept, dacht ik dan, maar ik zei daar niets van.

Na het dessert brachten we de borden naar de keuken en toen gingen we weer zitten en vroeg Dominique wie koffie wilde. Nooit sloeg iemand af, maar toch stelde hij de vraag elke keer opnieuw, met die hese, altijd een beetje spottende stem van hem. We dronken de koffie in wit hotelporselein, lage tasjes met een vierkant oor. Alain besprak praktische zaken met de mensen van de andere koepels en ik belandde bij Dominique. Op een of andere manier gingen we onmiddellijk vertrouwelijk met elkaar om. Soms kon ik verrast zijn om wat ik vertelde, om de vragen die ik hem stelde, de vrijheid die ik voelde. Was het de ijle lucht, de afzondering die me mijn schaamte deed vergeten?

Na een minuut of tien wierp Alain een nadrukkelijke blik op de wandklok en zei: “C’est l’heure.” Dan schoven we de stoelen onder de tafel, trokken we onze jassen aan en deden we de lichten uit. Op het plateau was het stikdonker. We zagen sterren boven ons, naast ons, voor ons en achter ons, het hele hemelhalfrond was ermee bedekt.

Ons gebouw bevond zich aan de andere kant van het observatorium, op een klif boven de vallei. Terwijl mijn collega’s in de controlekamer met de computers in de weer waren, liep ik naar de loods waar de telescoop stond en daar duwde ik op een witte knop. Het duurde een paar seconden voor er een reactie kwam. Langzaam, met een gebulder dat aan een onweer deed denken, schoof de koepel open.

De nachten duurden tot vijf of zes uur ’s morgens. Secuur werkten we het observatieprogramma af. Alain orkestreerde alles. Hij was zo’n type dat in elke situatie het voortouw neemt. Met zijn praktische ingesteldheid had hij voor alle problemen een oplossing. Dominique, die discreter was van aard, liet de bevelen over zich heen gaan en lachte achter Alains rug om met zijn tomeloze ambitie.

Van praten kwam tijdens het observeren weinig in huis omdat de data die op de computers binnenkwamen onze aandacht opeisten en ook omdat de muziek ongelooflijk luid stond: Enya, Jean-Miche Jarre, Mylène Farmer. Af en toe kwam Dominique over mijn schouder meekijken. Door de harde muziek hoorde ik hem nooit aankomen. Soms voelde ik zijn aanwezigheid en dan wachtte ik tot hij iets zou zeggen, maar op andere keren had ik niet door dat hij achter me stond en schrok ik van zijn stem die zomaar uit het niets in mijn oor klonk, plagerig en een beetje schor.

Een kwartier voor de dageraad stopten we met werken. Voor we de koepel sloten en het gebouw verlieten, klommen we het trapje op naar de galerij en keken we van daarboven hoe de sterren verbleekten en de zee zichtbaar werd. Heel soms zagen we Corsica.

Alain woonde niet ver en keerde na de observaties nog naar huis terug, maar Dominique en ik logeerden ter plaatse in het Hotel des Astronomes. De eerste zonnestralen vielen al over het plateau als we naar onze kamers liepen. In de gang bleven we altijd nog een eind praten, dezelfde gesprekken als bij de koffie, maar ten slotte gingen we gewoon slapen, elk alleen in onze kamer.

Tropic of Cancer (Henry Miller), Grove Press, 318 p.


Geen opmerkingen: