Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 6 juli 2012

Aan zee



Ik had ze niet geteld, maar in het totaal waren er niet meer dan tien, één oogopslag volstond om dat te weten. Van mijn plaats kon ik ze allemaal zien. Het strand lag aan de voet van een klif en was minstens een halve kilometer lang maar het publiek clusterde rond een tent die ligbedden verhuurde. Eén groep badgasten had zich in een uithoek teruggetrokken, maar die waren te jong, dat zag ik zonder verrekijker. Ze moesten minstens dertig jaar oud zijn. Dertig jaar was het strikte minimum.

E. en ik waren met de boot uit Napels gekomen. Langs de slingerende eilandwegen hadden we onze koffers naar het pension gerold, een witgekalkt huis met veel bijgebouwen in een tuin die zo fel naar bloemen rook dat het bijna obsceen was. We leken de enige gasten. Toen we de koffers hadden weggezet, waren we direct naar Spiaggia della Chaia vertrokken.

Boven het strand was een eethuis waar we spagetti al nero di seppia hadden gegeten. Toen we van tafel gingen was het drie uur. De strandwachter had ons twee ligbedden toegewezen. Het geld dat E. hem toestak nam hij niet aan. Ik ging me in de wc omkleden. Toen ik terugkwam was E. in slaap gevallen. Ze bewoog in elk geval niet en door haar donkere brillenglazen kon ik haar ogen niet zien. Ik besloot haar niet lastig te vallen, het was niet zeker dat ze me kon helpen en na het gedoe van de vorige avond had ze rust nodig. Bovendien zou ik haar op verkeerde ideeën brengen.

De redder was het dichtst bij, dus begon ik met hem. Hij lag op zijn sloep te dutten met zijn handen over zijn buik gevouwen. Hij kon het niet zijn, dat wist ik vrij snel. Deze man hier was tevreden met de wereld, dat was tot in zijn slaap zichtbaar.

Ik legde bijkomende criteria vast. Luidruchtige mannen konden niet en ook vaders telden niet mee. Daardoor bleven weinig mogelijkheden over. Spiaggia della Chaia had een ouderwetse Italiaanse charme. Het was de plek die ik bij het lezen voor me had gezien. Het publiek bestond uitsluitend uit Italianen, meestal families. Naast me zaten drie generaties. De grootmoeder, die bij de aanlegsteiger mosselen was gaan plukken en nu de knopen uit de zilte haren van haar kleindochter kamde, leek zeer vertrouwd met dit strand, alsof ze hier van jongs af kwam. Als dit Het strand van Cesare Pavese was, zou zij dan Clelia kunnen zijn?
Clelia is de vrouw van Doro, de beste vriend van de verteller. Hij is door het paar uitgenodigd de vakantie met hen door te brengen aan de Ligurese kust. Elke dag spreken ze met een groep vrienden af op het strand. Nadien eten ze samen en daarna gaan ze uit. Er wordt geroddeld en gespeculeerd over de onderlinge verhoudingen. Jaloers observeert de verteller Doro en Clelia. Elk ogenblik verwacht hij ruzie, ontrouw, een breuk. Het geluk dat zijn vriend bij Clelia heeft gevonden contrasteert met zijn eigen fundamentele eenzaamheid.

Het strand verscheen in 1941. Dat betekent, concludeerde ik, dat Clelia nu bijna honderd zou zijn, een generatie ouder dan de grootmoeder hier. Ik besefte dat ik me liet afleiden en keerde haar de rug toe.

Er was één vader bij die ik met spijt elimineerde. Hij had de goede uitstraling. Onder een parasol lag hij te lezen. Ik kon niet zien wat hij las maar de lectuur nam hem volledig in beslag. Naast hem lag een vrouw in een zwart badpak. Met haar donker golvend haar had ze iets van Bianca Garufi, de Siciliaanse schone die in 1945 en 1946 de muze van Pavese was en met wie hij zelfs een roman schreef, Het grote vuur. Maar de kinderen die aan de voet van de strandzetel in het zand speelden? Neen, die konden niet door de beugel.

Er bleven twee opties over: de eerste stond in oranje zwemshort in de branding, de tweede lag op een strandzetel te slapen. De eerste zag ik alleen ruggelings. Rond hem stonden drie vrouwen, die net als hij naar de horizon keken. Ik overwoog het water in te gaan om hem beter te zien. Op het laatste ogenblik veranderde ik van gedacht, het kon voor complicaties zorgen. Ik besloot de oranje zwemshort af te schrijven. Zijn contemplatieve houding gaf hem een streep voor op nummer twee, maar nummer twee was niet in groepsverband. In een groep zou Pavese de zonderling van het gezelschap zijn, niet het middelpunt zoals de oranje zwemshort wel was.

Ik keek naar optie twee. Naast hem sliep een vrouw. Hij had zijn arm rond haar geslagen. Zou Pavese dat ook doen? Eerder zelden, vermoedde ik. In het begin van een nieuwe relatie? Als zijn vrienden hem dan meevroegen naar de heuvels of op een weekend aan de kust bij Genua, wat zou hij dan doen? Afslaan toch? Afslaan onder het voorwendsel dat hij moest werken maar in het geheim met zijn vriendin naar het strand gaan, niet zijn gebruikelijk strand maar een afgelegen familiaal strand waar hij geen bekenden tegen het lijf zou lopen.
Dit was hem, dit moest hem zijn. Hoe langer ik hem observeerde hoe overtuigder ik werd. Ik stond recht toen de zon begon te steken. Naast me hoorde ik gestommel. Ik zag dat E. wakker was, ze had haar zwembril al op.


Het strand is samen met andere verhalen van Cesare Pavese verschenen in de bundel Stilte in augustus (De Bezige Bij, 632 p.).

Geen opmerkingen: