Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 29 juni 2012

Couleur locale



‘Rond mijn hotel was een muur gebouwd en daarachter lagen sloppenwijken,’ zei mijn vriendin N. ‘Als vrouw loop je daar niet alleen op straat. Niet in de stad.’
Ze was een week naar Madagaskar gegaan om de vissers te helpen een ecologisch verantwoorde garnaalkweek op te zetten.
‘Als ik aan Madagaskar denk,’ zei ik, ‘zie ik geen krotten, maar primair regenwoud, rare rotsformaties, en dieren en bloemen die je nergens anders vindt.’

Ik was er nooit geweest, maar ik had literaire souvenirs. Jarenlang heb ik bijna alleen reisliteratuur gelezen of toch verhalen die zich in het buitenland, het liefst zo ver mogelijk van België, afspeelden, over kanotochten op junglerivieren, ontmoetingen met primitieve stammen, kannibalenrituelen, voettochten door de outback, schipbreuken voor geïsoleerde atollen in de Stille Zuidzee, ik vluchtte weg in die verhalen, elke zaterdag koos ik in de bibliotheek van Gent vijf boeken die ik op de trein las, toen ik op het kantoor in Brussel-Zuid aankwam schoof ik de tas boeken onder mijn tafel, maar terwijl ik werkte riepen die boeken naar me, hun lokroep was zo groot dat ik etentjes met collega’s afsloeg, klokslag half een ontsnapte ik naar de stationshal en met een nog warme Luikse wafel ging ik op een bank tussen de reizigersstroom lezen, het lawaai in de hal stoorde me niet, integendeel, de treinen die om de haverklap werden omgeroepen, de voetstappen van de reizigers en de vreemde talen die rond me klonken versterkten het reisgevoel, ik las een uur en dan haastte ik me naar kantoor, stopte ik de tas onder tafel en berustte ik in enkele uren onderbreking van mijn leestijd.

Ik las Bruce Chatwin en Pierre Loti en Le Clézio en Redmond O’Hanlon en Patrick White en Paul Theroux en Robert Louis Stevenson en Doris Lessing, en dat alles was op gang gebracht door één roman die ik ontdekte toen ik vijftien of zestien was, namelijk Le lion van Joseph Kessel, een boek dat in 1958 verscheen en gaat over de vriendschap tussen Patricia Bullit, een kind van tien, en een leeuwenwelp in een natuurreservaat aan de voet van de Kilimanjaro. Twee dagen en twee nachten volgde ik haar en King, die zich ontwikkelde tot een imposante mannetjesleeuw, door de savanne en werd ik via de leeuwenmaatschappij geïnitieerd in passie, bloeddorst, jaloezie en liefde en toen ik de roman uit had, toen ik het poëtisch, heftig, ja tragisch verhaal van Patricia en King kende en ik verslagen de laatste bladzijde omsloeg, was mijn wereldbeeld niet meer hetzelfde.

In Le lion en in al de buitenlandboeken die volgden kregen natuurbeschrijvingen veel ruimte. Ze droegen bij tot de couleur locale, maar vertaalden ook een sfeer in het verhaal. Voor mij konden die beschrijvingen niet lang genoeg zijn. Ik las ze en herlas ze tot ik de landschappen gedetailleerd voor me zag. Sommige landen ging ik bezoeken. Natuurlijk waren ze anders dan ik me had voorgesteld, maar als ik bij thuiskomst terugdacht aan die reizen, bleken de literaire herinneringen sterker dan de echte. In mijn hoofd zag ik de landen niet hoe ik ze had gezien en ervaren, maar hoe ik ze me had ingebeeld.

Ook mijn beeld van Madagaskar bleek verkeerd.
‘De steden zijn pure ellende,’ zei N. ‘Daar heb je armoede, chaos, geweld... Van de natuur heb ik weinig gezien. Ik ben over het oerwoud gevlogen, ik heb op zee gevaren, ik heb op stranden gelopen, maar ik had geen tijd om rond te kijken. Er was altijd een probleem dat ik moest oplossen.’
‘Dan was het toch een avontuurlijke reis?’ vroeg ik.
‘Tot op het eind,’ zei ze. ‘Mijn vliegtuig vertrok pas om één uur ’s nachts. Omdat het in de stad onveilig was, bleef ik die laatste dag in mijn hotel, ook om te eten. Ik koos een tafel op het terras en bestelde. Even later kwam een militair aan. Hij ging aan de buurtafel zitten en keek in mijn richting. Ik deed alsof ik bezig was. De ober bracht me mijn bestelling. Toen ik begon te eten, zag ik dat de militair in slaap was gevallen. Op zijn schoot lag zijn machinegeweer met de loop op mij gericht. Het was de vreselijkste maaltijd die ik heb meegemaakt.’ Ze zweeg en keek me in de ogen.

Ik zag haar op dat terras in Madagaskar, een houten terras omboord door tropische planten, met een succulent visgerecht op haar bord, de roman die ze van thuis had meegenomen en waar ze nog geen letter in had gelezen ligt opengeslagen op tafel, voor ze begint te eten kijkt ze even rond, met opluchting constateert ze dat de militair in slaap is gevallen, ze wil haar hoofd afwenden als haar blik valt op iets kleins, iets kleins en donkers en ronds, het lijkt net een gat, ze knijpt haar ogen samen om beter te zien en beseft dan dat ze in de loop van een machinegeweer kijkt.
‘De vraag is of je zo’n avontuur wel wil meemaken,’ mompelde ze.
Ik schudde mijn hoofd, beet op mijn lip. Het grootste plezier lag in het geestelijk uitproberen van andermans avonturen, dat wist ik intussen.
‘Toen was het niet grappig,’ zei ze.
‘Precies daarom,’ zei ik en ik lachte nu voluit, ‘precies daarom is het een goed verhaal.’

Le lion, Gallimard, 251 p.

Geen opmerkingen: